ECLI:NL:RBNNE:2017:1069

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
18/920167-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennep bewerken en verwerken in de uitoefening van een bedrijf

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op heterdaad werd aangetroffen terwijl hij hennep aan het knippen was in een kwekerij. De verdachte, geboren in 1960, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. R.M.F.R. Ketwaru, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen en bewerken van hennep in de periode van november 2014 tot januari 2015, waarbij de verdachte samen met een ander handelingen verrichtte in de uitoefening van zijn bedrijf. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekentenis van de verdachte en het proces-verbaal van de politie.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die sinds de feiten geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920167-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 22 januari 2015, in elk geval in of omstreeks de
periode omvattende de maand(en) november 2014 en/of december 2014 en/of
januari 2015,
te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Noordenveld,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een schuur
behorende bij de woning aan de [straatnaam] , aldaar,)
(ongeveer) 340, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan
en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 12.650 gram
henneptoppen en/of hennepgruis, in elk geval (telkens) een hoeveelheid of
hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij acht bewezen dat de verdachte op 22 januari 2015 hennep heeft bewerkt en verwerkt, nu bewezen kan worden dat hij die dag hennep heeft geknipt.
De officier van justitie acht het medeplegen van dit feit bewezen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben gezamenlijk de hennep bewerkt en verwerkt. De medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte gevraagd hennep te komen knippen. [medeverdachte] kon het niet zonder de verdachte. De verdachte heeft daadwerkelijk handelingen verricht, met het doel dat ook [medeverdachte] nastreefde, te weten dat dat de hennep klein zou worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen een veroordeling van de verdachte, nu de verdachte een bekentenis heeft afgelegd. De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs opgemerkt dat de tenlastelegging uitgaat van 340 planten, maar dat er slechts voor 60 à 70 planten een bewezenverklaring kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2015, opgenomen op pagina 98 e.v. van dossier met nummer PL0100-2015022384 d.d. 17 mei 2015, inhoudende de relatering van verbalisant [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 22 januari 2015, te [pleegplaats] , in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander, in de uitoefening van een bedrijf, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt, in een schuur behorende bij de woning aan de [straatnaam] , aldaar, een groot aantal hennepplanten, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht de verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Zij vindt een deels voorwaardelijke straf wenselijk, omdat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld tot een geldboete voor een soortgelijk feit. Tevens neemt zij het tijdsverloop in aanmerking.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een taakstraf. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, het gegeven dat de verdachte sinds 22 januari 2015 geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, de omstandigheid dat hij meteen een bekennende verklaring heeft afgelegd, het gegeven dat de verdachte een eigen huis en baan heeft en het advies van Reclassering Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich -tezamen en in vereniging met een ander- schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van hennep. De rechtbank rekent de verdachte dit feit aan, nu de uit hennepplanten te verkrijgen stof bij gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar daarnaast direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit en overlast. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is gestraft voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de strafmaat zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van drie jaren. De tijd die de verdachte in verzekering gesteld is geweest, zal op deze taakstraf in mindering worden gebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot:
 Een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van
80 urenonbetaalde arbeid.
Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op van 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter,
mr. G. Eelsing en mr. R. Depping, rechters,
bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2017.