ECLI:NL:RBNNE:2017:1060

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
18/830396-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met gevaar voor de algemene veiligheid

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte, geboren in 1951, heeft op 31 oktober 2016 in Groningen de meldkamer gebeld met de mededeling dat hij zijn huis in brand wilde steken. Hij heeft twee gaspitten van zijn fornuis opengezet, wat een groot gevaar voor zichzelf en de bewoners van het appartementencomplex heeft gecreëerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een geschiedenis heeft van dreigingen met zelfmoord en brandstichting, en dat hij op dat moment onder invloed van alcohol was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en verplichtingen tot behandeling. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had op brandstichting, maar enkel aandacht zocht voor zijn situatie. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van opzet en dat er gemeen gevaar was voor de woning en het wooncomplex. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 157 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830396-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende te PI Zwolle, PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Groningen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning/flat aan [straatnaam] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die
woning en/of het wooncomplex/flatgebouw (waar die woning deel vanuit maakt)
en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in en/of
in de directe aanwezigheid van die/dat woning(en)/wooncomplex/flatgebouw
aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
met dat opzet de meldkamer Noord-Nederland heeft gebeld met de mededeling dat
hij, verdachte, politiehulp nodig heeft want hij steekt zijn huis in de brand,
en/of toen de politie bij zijn woning arriveerde tegen hen heeft gezegd dat
hij dood wilde, het liefst met euthanasie, maar omdat [naam stichting] hem niet hielp
wilde hij het op deze manier proberen. het maakt hem niet uit dat hij dan
andere personen mee zo nemen de dood in, althans (telkens) woorden van gelijke
aard of strekking, en/of
een of meer pitten van het gasfornuis heeft opengedraaid/gezet, terwijl de
ruimte/woning waarin hij, verdachte, was vol met (aard)gas stond, althans vol
(aard)gas stroomde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Groningen
een of meer politiemedewerkers (in elk geval de/een centralist van meldkamer
Noord-Nederland en/of de hoofd-agent(en) van politie [naam] en/of [naam]
) en/of (mede)bewoner(s) (van wooncomplex/flat aan [straatnaam] ),
in elk geval een of meer personen, heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, en/of
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
de meldkamer Noord-Nederland gebeld met de melding dat hij, verdachte,
politiehulp nodig heeft want hij steekt zijn huis, [straatnaam] te
Groningen, in brand, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
en/of (vervolgens) een of meer pitten van het gasfornuis heeft opengedraaid/gezet, terwijl de
ruimte/woning waarin hij, verdachte, was vol met (aard)gas stond, althans vol
(aard)gas stroomde,
en/of (toen de politie bij zijn woning arriveerde) tegen [naam] en/of [naam]
, beiden hoofdagent van politie, heeft gezegd dat hij dood wilde, het
liefst met euthanasie, maar omdat [naam stichting] hem niet hielp wilde hij het op deze
manier proberen. het maakt hem niet uit dat hij dan andere personen mee zo
nemen de dood in, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een of meer politiemedewerkers (in elk geval de/een centralist van meldkamer
Noord-Nederland en/of de hoofd-agent(en) van politie [naam] en/of [naam]
) en/of (mede)bewoner(s) (van wooncomplex/flat aan [straatnaam] ), in elk geval een of meer personen, met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, en/of - met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
te bedreigen
opzettelijk dreigend
de meldkamer Noord-Nederland heeft gebeld met de melding dat hij, verdachte,
politiehulp nodig heeft want hij steekt zijn huis, [straatnaam] te
Groningen, in brand, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
en/of (vervolgens)
een of meer pitten van het gasfornuis heeft opengedraaid/gezet, terwijl de
ruimte/woning waarin hij, verdachte, was vol met (aard)gas stond, althans vol
(aard)gas stroomde, en/of
(toen de politie bij zijn woning arriveerde) tegen [naam] en/of [naam]
, beiden hoofdagent van politie, heeft gezegd dat hij dood wilde, het
liefst met euthanasie, maar omdat [naam stichting] hem niet hielp wilde hij het op deze
manier proberen. het maakt hem niet uit dat hij dan andere personen mee zo
nemen de dood in, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de meldkamer heeft gebeld met de mededeling dat hij zijn huis in brand ging steken. Kort daarna heeft hij in ieder geval twee gaspitten opengezet, hetgeen een gedraging is die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht is op het voltooien van het misdrijf; er is dus sprake van een begin van uitvoering gericht op het stichten van brand dan wel het teweegbrengen van een ontploffing. Dat de voordeur en haldeur openstonden, maakt niet dat er sprake is van een absoluut dan wel relatief ondeugdelijk middel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing. Verdachte wilde met zijn handelen enkel de aandacht op zich vestigen in de hoop dat hem hulp van de crisisdienst van de GGZ zou worden geboden. Dat is ook door de politie onderkend. De politie wilde verdachte immers eerst onderbrengen bij [naam stichting] . Toen dat niet mogelijk bleek, is pas besloten om verdachte aan te houden. Als verdachte wel bij [naam stichting] terecht had gekund, zou de zaak waarschijnlijk zijn geseponeerd. De raadsman wijst er verder nog op dat verdachte helemaal geen aansteker of lucifers bij zich had. Ook daaruit blijkt dat hij geen opzet heeft gehad op het ten laste gelegde delict.
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte daarvan eveneens moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een bedreiging impliceert dat de bedreigde ook op de hoogte moet zijn geweest van de bedreiging. Daarvan is geen sprake geweest, nu de bewoners helemaal niets gemerkt hebben van hetgeen is voorgevallen. Dat de bedreiging wel de centralist van de meldkamer en de agenten heeft bereikt is irrelevant, omdat de bedreiging niet tegen hen was gericht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is ‒ ook in onderdelen ‒ slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb 112 gebeld en twee gaspitten opengezet direct nadat ik de politie had gebeld. Ik heb de gaspitten niet ontstoken. Ik zat in de woonkamer. De politie kwam ongeveer tien minuten nadat ik hen gebeld had en ik heb toen dingen geroepen. Ik heb gezegd dat ik echt dood wilde.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016310897 d.d. 3 november 2016, inhoudende als verklaring van verbalisant [naam] :
Op maandag 31 oktober 2016 omstreeks 23:35 heeft verdachte melding gedaan bij de Meldkamer Noord-Nederland.
V: Met [verdachte] .
C: Goeiendag.
V: Aan de [straatnaam] .
C: Ja.
V: Ik heb politiehulp nodig want ik steek mijn huis in de brand.
C: En waarom?
V: Omdat ik helemaal in de war ben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 5 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant [naam] :
Op 31 oktober 2016 omstreeks 23.45 uur kregen wij de melding om te gaan naar de [straatnaam] te Groningen. Ik zag verdachte in de woonkamer zitten voor het raam. Ik rook na het passeren van de hal direct een sterke gaslucht. Ik zag dat in de keuken een gasfornuis stond. Ik ben direct doorgelopen naar het gasfornuis en heb aan alle knoppen van het fornuis gedraaid zodat ik zeker wist dat deze weer dicht waren. Ik weet van tenminste twee knoppen dat deze gedraaid waren ten opzichte van de gesloten stand. Geen van de gaspitten was ontstoken. Vervolgens hebben wij de deuren tegen elkaar opengezet om de woning te ventileren. Vervolgens zijn wij in gesprek gegaan met de bewoner, [verdachte] . Ik hoorde dat hij onder invloed van alcohol was, omdat hij met dubbele tong sprak. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij dood wilde, het liefst met euthanasie. Omdat [naam stichting] hem niet hielp, wilde hij het op deze manier proberen. Ik hoorde verdachte zeggen dat het hem niet uit maakte dat hij dan andere personen mee zou nemen de dood in. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij het gas met opzet had opengedraaid.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal relaas van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 2 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant [naam] :
De woning aan de [straatnaam] te Groningen betreft een benedenwoning. De woning is aan beide zijden bewoond en boven deze woning zijn meerdere woonlagen gesitueerd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor van verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 november 2016, opgenomen op pagina 23 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het zou best kunnen dat alle vier gaspitten open waren. Ik voel mij psychisch niet goed. Dat is elke dag. Ik wil eigenlijk euthanasie plegen. Ik heb geen toekomstperspectief meer. Ik ben voor de helft verbrand. Ik heb een trauma opgelopen van die brand. Elke nacht word ik wakker en dan sta ik weer in brand. Ik heb het met mijn dokter over euthanasie gehad, maar daar wil hij niets van horen. Ik heb geen zin meer in het leven, het is doelloos voor mij. Ik zie niets meer. Ik kan niets meer.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op voltooiing van het misdrijf. Het feit dat verdachte zelf geen vuur heeft gemaakt of ontbranding heeft veroorzaakt staat aan deze conclusie niet in de weg, nu dit handelen niet noodzakelijk is voor het intreden van het gevolg. Ontbranding kan ook door een externe oorzaak geschieden. Er is derhalve sprake van een begin van uitvoering.
Met betrekking tot de vraag of verdachte opzet heeft gehad op brandstichting dan wel het teweeg brengen van een ontploffing gaat de rechtbank uit van de verklaringen die verdachte direct vóór en na diens poging heeft afgelegd, waarvan de strekking is dat verdachte zijn leven wilde beëindigen, en niet van diens latere verklaringen tijdens het verhoor en op de terechtzitting dat zijn handelingen slechts zijn verricht om aandacht voor zijn situatie te krijgen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is geweest van opzet op de brandstichting dan wel het teweegbrengen van een ontploffing.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen of gevaar voor personen neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er gemeen gevaar is geweest voor de woning van verdachte en (de andere woningen van) het appartementencomplex waarvan de woning van verdachte deel uitmaakt. Gelet op het tijdstip waarop het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, kort na 23:35 uur, is de kans groot dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis was. Het dossier bevat echter geen informatie over de aanwezigheid van omwonenden, zodat niet is komen vast te staan dat er daadwerkelijk levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het ten laste gelegde gevaar voor personen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 oktober 2016 te Groningen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning aan de [straatnaam] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en het wooncomplex waar die woning deel van uitmaakt te duchten was, met dat opzet de meldkamer Noord-Nederland heeft gebeld met de mededeling dat hij, verdachte, politiehulp nodig heeft want hij steekt zijn huis in de brand, en toen de politie bij zijn woning arriveerde tegen hen heeft gezegd dat hij dood wilde, het liefst met euthanasie, maar omdat [naam stichting] hem niet hielp, dat hij het op deze manier wilde proberen en dat het hem niet uitmaakt dat hij dan andere personen mee de dood in zou nemen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en pitten van het gasfornuis heeft opengezet, terwijl in de ruimte waarin hij, verdachte, was aardgas stroomde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging opzettelijk brand stichten / een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: meldplicht bij de reclassering, verplichting tot meewerken aan diagnostiek door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord en opname in een instelling voor begeleid wonen. De officier van justitie heeft daarbij verzocht dat de rechtbank de reclassering zal opdragen toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de verdediging gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Ten aanzien van een eventueel voorwaardelijk strafdeel heeft de verdediging verzocht het toezicht op naleving van de voorwaarden en de begeleiding van verdachte aan de reclassering op te dragen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting dan wel een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. Hiermee heeft verdachte niet alleen groot gevaar voor zichzelf, maar ook voor zijn woning en het wooncomplex waar die woning deel van uitmaakt, gecreëerd. Dat verdachte geen rekening heeft gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Blijkens het trajectconsult is er bij verdachte sprake van depressieklachten, antisociale persoonlijkheidskenmerken, PTSS-klachten en toenemende dreiging met suïcide. Aan het uitgezette pro Justitia onderzoek heeft verdachte maar zeer beperkt medewerking verleend, met als gevolg dat er geen verdere diagnose is gesteld. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij vindt dat hij geen hulp (meer) nodig heeft, maar dat hij wel bereid is zich open te stellen voor reclasseringsbegeleiding indien de rechtbank dit mocht opleggen. Gelet op hetgeen thans over de persoon van verdachte bekend is, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat verdachte in de afgelopen jaren meermalen al dan niet onder dreiging van suïcide dan wel brandstichting om hulp heeft verzocht, acht de rechtbank het noodzakelijk dat ‒ hoewel een advies van de reclassering daartoe ontbreekt ‒ de reclassering toezicht op verdachte houdt en dat verdachte meewerkt aan behandeling en diagnostiek door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN) indien de reclassering dit nodig acht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij aan het voorwaardelijke strafdeel een meldplicht, een verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een behandelverplichting verbinden. De rechtbank zal de eveneens gevorderde bijzondere voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan begeleid wonen niet opleggen, nu hieromtrent in het geheel geen nadere informatie beschikbaar is. Gelet op het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, nu de rechtbank geen gevaar voor personen aanneemt, ziet de rechtbank aanleiding ten gunste van verdachte af te wijken van de strafeis.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 157 dagen,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich gedurende de proeftijd blijft melden, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante behandeling en diagnostiek door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN) of soortgelijke ambulante forensische zorg, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2017.