ECLI:NL:RBNNE:2017:1008

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
18/950076-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging met een wapen en verboden wapenbezit; veroordeling voor ernstige bedreiging van de ex-partner met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 21 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een wapen en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met een wapen en het voorhanden hebben van wapens, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze wapens bezat of dat hij daadwerkelijk een bedreiging had geuit. De rechtbank oordeelde dat de wapens niet in de directe omgeving van de verdachte waren aangetroffen en dat de verklaringen van getuigen tegenstrijdig waren.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het ernstig bedreigen van zijn ex-partner. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte dreigende berichten had gestuurd, waarin hij zijn ex-partner bedreigde met geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 94 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling bij een forensische instelling, verbod op contact met de ex-partner en hun kind, en een verbod op het gebruik van harddrugs.

De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, waaronder ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en concludeerde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank benadrukte de impact van de bedreigingen op de ex-partner en de noodzaak van behandeling om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950076-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 26 oktober 2016, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen en in Duitsland, [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend (in een tekstbericht’) het/de navolgende (woorden) toegevoegd:
- " Nog nooit heb ik een vrouw geslagen maar als ik mijn gevoel volg vinden ze jou nooit weer. ik kan mijn dochter het niet aan doen maar anders ging je. Voor jou zou ik 10 jaar gaan zitten met een glimlach. Echt."
en/of
- "3 november sterf je. Heb het ma beloofd. De kanker vuile kuthoer. Ik wil niet leven, niet zonder erkenning... ik ben slecht? Ik zou slecht voor jou zijn.. 1 nadeel heb je, en dat is dat ik NIET bang ben voor de dood.. ik ben uitgeput. Fuck you, geen cent zou je ooit nog van me beuren. Bazooka op je huis idd en 3500gr granaten krijg je van me. Verder gewoon 7.62 x 38 mm klasnikovvvvvv. Weerhoud ie je? Kom op man met die marinier, heb er zin in.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de maand(en) oktober 2016 en/of november 2016, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, een (of meer) wapen(s) van categorie III te weten een gaspistool (van het merk Rohm model RG 300) en/of munitie van categorie III te weten een hoeveelheid
centraalvuur knalpatronen (merk Sellier en Bellot, 6 mm) en/of een hoeveelheid centraalvuur kogelpatronen (merk PZ / KZ, 9 mm), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 4 september 2016 te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, doorgeladen en/of op die [slachtoffer2] gericht;
4.
hij op of omstreeks 6 september 2016 te Emmen, gemeente Emmen, [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp’, op die [slachtoffer3] gericht, althans een (vuur)wapen gepakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Verdachte bewoonde de zolderkamer in het huis van zijn moeder en stiefvader.
Uit het dossier blijkt dat tijdens de doorzoeking een wapen is aangetroffen op een dressoir dat stond op de overloop, vóór de zolderkamer. Nu het wapen niet is aangetroffen op de kamer van verdachte kan niet worden uitgesloten dat het wapen aan een ander dan aan verdachte toebehoorde. Ten aanzien van de aangetroffen munitie is de officier van justitie van mening dat uit het dossier niet blijkt waar de munitie, zoals omschreven in de tenlastelegging, is aangetroffen.
Gelet op vorenstaande is de officier van justitie van mening dat niet zonder twijfel de conclusie kan worden getrokken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde en dient verdachte derhalve hiervan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn en inconsequenties bevatten. [getuige] is de enige die met zoveel woorden heeft verklaard dat verdachte een wapen richtte op aangever [slachtoffer3] . [getuige] heeft verklaard dat zij niet zag dat verdachte het wapen op iemand richtte. Aangever [slachtoffer3] zelf heeft verklaard dat verdachte het wapen niet op hem heeft gericht. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde te kunnen komen. Uit geen enkele verklaring volgt dat er een dreigende situatie is ontstaan als gevolg van het door verdachte richten van een wapen op aangever.
De officier van justitie vordert daarom vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer2] en die van de getuigen [getuige] en [getuige] gerekwireerd tot een bewezenverklaring. In de visie van de officier van justitie verklaren genoemde getuigen goeddeels conform de aangever.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde en heeft vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw heeft voorts geconcludeerd dat de feiten 3 en 4 met elkaar samenhangen. Aangevers en de getuigen spannen met elkaar samen tegen verdachte.
Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde zijn de verklaringen die zich in het dossier bevinden, tegenstrijdig en onbetrouwbaar. De raadsvrouw acht daarom het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde bekend zodat dit feit bewezen verklaard kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
vrijspraak ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Het antwoord op de vraag of tot bewezenverklaring kan worden gekomen van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie, is afhankelijk van de plaats waar een wapen en/of munitie is aangetroffen, de wijze waarop het is opgeborgen, wie wanneer toegang tot het wapen en/of de munitie had en van de verklaring die de verdachte geeft voor de aanwezigheid ervan.
In onderhavige zaak is het wapen aangetroffen op een dressoir buiten de (zolder)kamer van verdachte. Uit het dossier blijkt dat andere personen eveneens toegang hadden tot de plek waar het wapen is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard zich bewust te zijn van de aanwezigheid van het wapen, maar heeft ontkend dat het wapen hem toebehoorde. De enkele omstandigheid dat verdachte zich ervan bewust was dat een wapen aanwezig was, levert naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de overige genoemde omstandigheden, geen "voorhanden hebben" als ten laste gelegd op.
De rechtbank is voorts, met de officier van justitie, ten aanzien van de aangetroffen munitie, zoals opgenomen in de tenlastelegging, van oordeel dat het dossier geen duidelijkheid biedt omtrent waar en op welke wijze die is aangetroffen.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat aangever [slachtoffer2] en de getuigen [getuige] en [getuige] op onderdelen tegenstrijdig met elkaar hebben verklaard en dat aangever [slachtoffer2] zelf ook tegenstrijdig is in zijn eigen verklaring. Voorts zijn hun verklaringen op onderdelen (te) weinig specifiek waar de verklaringen wél (meer) specifiek zouden moeten kunnen zijn. Aldus missen de verklaringen in voldoende mate overtuigingskracht.
Nu niet onomstotelijk, althans niet zonder gerede twijfel, vast staat dat verdachte aangever heeft bedreigd met een wapen, zal verdachte van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Met de officier en justitie en de raadsvrouw en op grond van hetgeen daaromtrent door hen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder 4 niet kan worden bewezen. De rechtbank voegt nog toe dat voor een veroordeling ten aanzien van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De voornoemde vrees en omstandigheden blijken geenszins uit de aangifte en de beide getuigenverklaringen.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan een bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2016, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016323504 d.d. 5 december 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte op 26 oktober 2016, te Emmen, in de gemeente Emmen [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend in een tekstbericht de navolgende woorden toegevoegd:
- " Nog nooit heb ik een vrouw geslagen maar als ik mijn gevoel volg vinden ze jou nooit weer. ik kan mijn dochter het niet aan doen maar anders ging je. Voor jou zou ik 10 jaar gaan zitten met een glimlach. Echt."
en
- "3 november sterf je. Heb het ma beloofd. De kanker vuile kuthoer. Ik wil niet leven, niet zonder erkenning... ik ben slecht? Ik zou slecht voor jou zijn.. 1 nadeel heb je, en dat is dat ik NIET bang ben voor de dood.. ik ben uitgeput. Fuck you, geen cent zou je ooit nog van me beuren. Bazooka op je huis idd en 3500gr granaten krijg je van me. Verder gewoon 7.62 x 38 mm klasnikovvvvvv. Weerhoud ie je? Kom op man met die marinier, heb er zin in.".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 1 maart 2017, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD, een stoornis in cannabisgebruik en stoornis in gebruik van diverse middelen, momenteel in remissie. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en van performale intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau. Gezien de geconstateerde psychische problematiek is het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een:
- onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen;
- een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zoals die zijn omschreven in het reclasseringsrapport d.d. 23 februari 2017 en
- een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Bij haar strafeis gaat de officier van justitie uit van de conclusie van de psycholoog en komt tot een verminderde toerekenbaarheid.
Voorts vordert de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 21 maart 2017.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit de over hem opgemaakte rapportages.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreiging van zijn ex-partner. Hij heeft buitengewoon gewelddadige teksten naar haar gestuurd. Hiermee heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Vanwege de ernstige bedreigingen heeft aangeefster in grote angst geleefd en bestond bij haar de vrees dat de verdachte haar daadwerkelijk zou doden.
Dat deze bedreigingen een zeer grote impact hebben gehad op aangeefster en haar gezin blijkt ook uit de ter terechtzitting door aangeefster voorgelezen slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging.
De rechtbank neemt bij het opleggen van de straf voorts in aanmerking de conclusie van het voornoemde psychologische onderzoeksrapportage, dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts blijkt uit het rapport dat verdachte niet goed in staat kan worden geacht om
zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek, en wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als hoog ingeschat.
Centraal in deze hoge kans op herhaling staat de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis, waarbij de ADHD nog versterkend ten aanzien van zijn impulsiviteit werkt.
Om de kans op herhaling te minimaliseren is behandeling geïndiceerd.
De behandeling dient zich te richten op de beperkte coping en conflict- hanteringsmogelijkheden en de agressieregulatieproblemen van verdachte. Een dergelijke behandeling zou verdachte aangeboden kunnen worden door een forensisch psychiatrische polikliniek zoals de AFPN. Verdachte heeft reeds een intake bij deze instelling gehad.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 23 februari 2017, waarin onder andere vermeld wordt dat verdachte ontvankelijk lijkt voor begeleiding en behandeling en dat hij erkent dat begeleiding nodig is om te werken aan problemen in het contact met zijn ex-partner.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf -gelijk aan de preventieve hechtenis- en een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank is van oordeel dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de psycholoog en de reclassering, ter ondersteuning van verdachte en ter voorkoming van recidive, dienen te worden verbonden.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie nu de rechtbank minder feiten bewezen acht.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Wapen Kl:zwart, SWISS ARMS 44041370, Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen Kl:zwart, CESKA, 6mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen K1:zwart, APS, 6mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen Kl:zwart, HK MP5K, 4.5mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 18.00 STK Overige Goederen, Co2 Patronen,
- 1.00 STK Overige Goederen, Plastic, stalen en koperen balletjes,
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een kluis, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

[slachtoffer2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk geworden vonnis, meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, zolang en zo frequent de reclassering dat nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij een instelling voor ambulante forensische psychiatrische zorg en/of ambulante forensische verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar/instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht;
3. dat de veroordeelde geen contact zal (laten) leggen met [slachtoffer1] (ex-partner) en hun gezamenlijke kind, tenzij dit contact in aanwezigheid van de reclassering zal zijn en/of in aanwezigheid van een hulpverlenende instantie na toestemming van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan middelencontrole.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 21 maart 2017.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de hierna te noemen in beslag genomen goederen:
- 1.00 STK Wapen Kl: zwart, SWISS ARMS 44041370, Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen Kl: zwart, CESKA, 6mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen K1:zwart, APS, 6mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 1.00 STK Wapen Kl: zwart, HK MP5K, 4.5mm Vuurwapen (gasmiddel),
- 18.00 STK Overige Goederen, Co2 Patronen.
- 1.00 STK Overige Goederen, Plastic, stalen en koperen balletjes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kluis.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] (feit 3) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. C. Brouwer rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2017.