ECLI:NL:RBNNE:2017:1004

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
18/730357-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling in een shoarmazaak te Leeuwarden

Op 21 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond plaats in een shoarmazaak in Leeuwarden op 11 augustus 2016. De verdachte, geboren in Somalië en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het meermalen schoppen tegen het hoofd van een slachtoffer, die buiten bewustzijn was, en het mishandelen van een werknemer van de shoarmazaak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, gebaseerd op getuigenverklaringen en videobeelden van de mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden door het geweld dat hij had gepleegd. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van de werknemer van de shoarmazaak. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730357-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Somalië),
thans gedetineerd in de P.I. Ter Apel te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Leeuwarden, althans in de gemeente
Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] , in/bij
shoarmazaak " [bedrijfsnaam] ", gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar,
- meermalen, met kracht (met (een) tot vuist gebalde hand(en)) in/tegen het
gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waarna die [slachtoffer1] het bewustzijn is
verloren en/of (vervolgens) (bewusteloos) op de grond is gezakt en/of
(vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer1] buiten bewustzijn op de grond lag) meermalen met
geschoeide voet, met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt
en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer1] nog steeds buiten bewustzijn was)
heeft vastgepakt en/of (vervolgens) naar buiten, de straat op heeft gesleept
en/of (vervolgens) (een) barkruk(ken) uit die shoarmazaak mee naar buiten
heeft genomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer1] met die barkruk(ken) meermalen,
met kracht, in het gezicht, althans op het hoofd, heeft geslagen en/of
daarbij (opnieuw) die [slachtoffer1] meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft
geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Leeuwarden, althans in de gemeente
Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer1] ,
in/bij shoarmazaak " [bedrijfsnaam] ", gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar,
- meermalen, met kracht (met (een) tot vuist gebalde hand(en)) in/tegen het
gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waarna die [slachtoffer1] het bewustzijn is
verloren en/of (vervolgens) (bewusteloos) op de grond is gezakt en/of
(vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer1] buiten bewustzijn op de grond lag) meermalen met
geschoeide voet, met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt
en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer1] nog steeds buiten bewustzijn was)
heeft vastgepakt en/of (vervolgens) naar buiten, de straat op heeft gesleept
en/of (vervolgens) (een) barkruk(ken) uit die shoarmazaak mee naar buiten
heeft genomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer1] met die barkruk(ken) meermalen,
met kracht, in het gezicht, althans op het hoofd, heeft geslagen en/of
daarbij (opnieuw) die [slachtoffer1] meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft
geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Leeuwarden, althans in de gemeente
Leeuwarden, [slachtoffer2] (medewerker van shoarmazaak " [bedrijfsnaam] ") heeft
mishandeld door die [slachtoffer2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het
hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat op grond van de verklaringen van [naam] en [slachtoffer2] kan worden bewezen dat verdachte in samenwerking met de medeverdachte de in de tenlastelegging onder feit 1 uitgewerkte handelingen heeft verricht. De officier van justitie heeft hierbij benadrukt dat slechts een deel van het geweld dat tegen het slachtoffer is begaan door getuige [naam] is gefilmd. Door het verrichten van de betreffende handelingen, waaronder het schoppen tegen het hoofd, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Ook voor het onder 2 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie op grond van de verklaringen van [naam] en [slachtoffer2] en de door [naam] gemaakte beelden voldoende bewijs voorhanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent geweldshandelingen richting het slachtoffer te hebben gepleegd en dat evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan en een gezamenlijk optreden om het slachtoffer te mishandelen. Voorts kan niet worden vastgesteld of het slachtoffer bewusteloos is geraakt door aan hem door de medeverdachte toegebrachte klappen of schoppen, aangezien blijkens de medische stukken bij het slachtoffer sprake was van alcoholintoxicatie. Ook heeft de raadsman op grond van diverse argumenten aangevoerd dat moet worden getwijfeld aan de verklaringen van de getuigen [naam] en [slachtoffer2] , terwijl uit de door getuige [naam] gemaakte beelden niet volgt dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt of geslagen. Gelet op de aanwezige twijfel omtrent het aandeel van verdachte, dient verdachte van feit 1 te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bekend is over de kracht en het schoeisel waarmee geschopt zou zijn, zodat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. Voor feit 2, welk feit eveneens door verdachte wordt ontkend, dient gelet op het voorgaande ook een vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Getuigenverklaringen
De rechtbank overweegt dat het geweld dat in de tenlastelegging staat opgenomen, in de tenlastelegging wordt onderverdeeld in drie fases, te weten het geweld bestaande uit het slaan/stompen van het slachtoffer, vervolgens het schoppen/trappen tegen het hoofd van het slachtoffer en ten slotte het geweld dat op straat richting het slachtoffer zou zijn verricht. In deze laatste fase zou het slachtoffer door verdachte en de medeverdachte met barkrukken in het gezicht zijn geslagen en tegen het hoofd zijn geschopt.
De rechtbank overweegt dat zowel getuige [naam] als aangever/getuige [slachtoffer2] over de eerste twee onderdelen van het geweld verklaren, terwijl het op de door getuige [naam] gemaakte beelden waar te nemen geweld wordt beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank ziet geen redenen om aan de verklaringen van voornoemde getuigen te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat dit geweld heeft plaatsgevonden en dat beide verdachten hieraan actief hebben deelgenomen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, acht de rechtbank niet bewezen dat het in de laatste fase aan verdachte en de medeverdachte verweten geweld door hen is verricht, nu enkel getuige [naam] over deze handelingen spreekt en dit gedeelte van zijn verklaring, waarin nogmaals sprake zou zijn geweest van zeer heftig geweld, voor wat betreft de omschreven handelingen niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of het beschreven letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat zij op grond van onderstaande bewijsmiddelen bewezen acht dat
zowel verdachte als de medeverdachte actief hebben deelgenomen aan het geweld richting het slachtoffer. Beide mannen hebben hem meermalen tegen het hoofd geslagen en geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Dat hiertoe geen vooropgezet plan is geweest, zoals de raadsman heeft gesteld, doet hieraan niet af.
Opzet
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte en de medeverdachte dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer daarnaast op andere wijze fors geweld krijgt te verduren en het geweld wordt voortgezet terwijl het slachtoffer bewusteloos op de grond ligt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in het onderhavige geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en de medeverdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten met kracht en meermalen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het-behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken- niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat het dossier geen
specifieke informatie bevat over de soort schoenen die verdachte en de medeverdachte droegen. Evenmin doet hieraan af dat het slachtoffer mogelijk mede door alcoholgebruik het bewustzijn heeft verloren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van onderstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 11 augustus 2016 met mijn vriend [medeverdachte] in de shoarmazaak [bedrijfsnaam] aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ben van Somalische afkomst en droeg die nacht een blauwe jas. [slachtoffer1] kwam ook in de shoarmazaak. Er ontstond een schermutseling met duw- en trekwerk tussen mij en een man van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer2] heet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 11 augustus 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016229869 d.d. 27 september 2016, inhoudende als bevindingen:
Op 11 augustus 2016 kregen wij een melding naar de grillroom [bedrijfsnaam] , gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden te gaan en wij zijn vervolgens ter plaatse gegaan. Op de [straatnaam] ter hoogte van perceel [nummer] zagen wij verbalisanten een manspersoon op de
grond liggen. Wij verbalisanten herkenden deze manspersoon als de ons ambtshalve
bekende [slachtoffer1] . Wij zagen dat [slachtoffer1] met zijn ogen dicht op het wegdek lag en dat
zijn gezicht bebloed was. Wij verbalisanten hoorden van omstanders dat er een vechtpartij was geweest tussen [slachtoffer1] en twee manspersonen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 11 augustus 2016, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
Ik ben getuige geweest van een mishandeling gepleegd op de [straatnaam] danwel in shoarmazaak [bedrijfsnaam] gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden.
Vandaag donderdag 11 augustus 2016 omstreeks 02:15 uur was ik in de shoarmazaak [bedrijfsnaam] . Ik zag dat er twee voor mij onbekende personen de shoarmazaak binnen kwamen. Deze noem ik persoon 1 en persoon 2. Persoon 1 had een Somalisch uiterlijk en droeg een blauwe jas. Persoon 2 had een licht getinte huiskleur en droeg een baardje. Op een gegeven moment zag ik dat een voor mij onbekend persoon, welke later werd mishandeld de shoarmazaak binnen kwam lopen. Toen deze persoon de shoarmazaak binnen kwam zag en hoorde ik gelijk dat persoon 2 schreeuwde naar het slachtoffer. Hierna zag ik dat persoon 2 naar het slachtoffer toe liep. Ik zag dat persoon 2 het slachtoffer hard sloeg. Ik zag dat persoon 2 zijn gebalde rechter vuist meerdere malen naar achteren deed en met kracht naar voren. Ik zag dat het slachtoffer hierdoor op zijn gezicht werd geraakt. Op een gegeven moment zag ik dat het slachtoffer bewusteloos raakte en op de grond zakte. Ik zag toen dat ook persoon 1 naar het slachtoffer toe liep. Ik zag dat persoon 1 het slachtoffer meerdere malen met kracht in het gezicht raakte. Ik zag dat persoon een 1 en 2 in de deurpost van de shoarmazaak stonden. Het slachtoffer lag ongeveer een meter in de shoarmazaak. Ik zag dat persoon 1 en 2 het slachtoffer meerdere malen met kracht in het gezicht trapten. Op het moment dat er door beide personen werd geschopt was het slachtoffer nog bewusteloos. Ik zag dat namelijk dat het slachtoffer bewegingloos op de grond lag. Ik zag dat de kok van de shoarmazaak, deze is genaamd [naam] , probeerde de beide personen uit de zaak te duwen. Ik zag dat [naam] beide personen naar buiten probeerde te duwen. Ik zag dat [naam] de zaak weer in liep. Ik zag dat persoon 1 achter [naam] aan liep. Op dat moment zag ik dat persoon 2 het slachtoffer bij zijn bovenkleding op de borst pakte en mee naar buiten de straat op sleepte. Ik zag dat persoon 1 op dat moment in de shoarmazaak was. Ik hoorde dat hij tegen [naam] zei: “waarom zit jij aan mij, blijf van mij af!”. Ik zag dat hij hierna [naam] met kracht en met beide handen sloeg. Hij sloeg [naam] met kracht meerdere malen op zijn achterhoofd, nek en rug. Van de mishandeling heb ik met mijn mobiele telefoon een video gemaakt. Deze video overhandig ik u ten behoeve van het onderzoek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 augustus 2016, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Op 11 augustus 2016 vond het volgende plaats. Ik ben werkzaam bij grillroom [bedrijfsnaam] , gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik was aan het werk. Er zaten drie mannen in de zaak. Twee daarvan zaten al binnen in de zaak een broodje te eten. De derde man, een Somalische man, kwam binnen en ging aan de bar zitten. De twee andere mannen maakten toen ruzie met de Somalische man. Ik zag dat ze op de Somalische man in begonnen te slaan. Ik zag dat een van de mannen een blauwe jas aan had. Ik wilde geen ruzie in de zaak en ik hield de man in de blauwe jas vast om te voorkomen dat hij de Somalische man ging slaan. De man met de blauwe jas sloeg mij toen met kracht en met zijn vuisten tegen mijn hoofd. Ik voelde pijn aan mijn hoofd. De man met de blauwe jas had een Somalisch uiterlijk.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 15 augustus 2016, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik kreeg via de regionale briefing een foto te zien met begeleidende tekst dat de op de foto getoonde persoon betrokken was bij een mishandeling te Leeuwarden. Ik herkende de persoon die op de foto werd afgebeeld als de ambtshalve bekende betrokkene: [medeverdachte] . Nadat ik [medeverdachte] had herkend op de foto, heb ik de originele beelden, een videofilm, opgevraagd. Ik zag op deze beelden dat [medeverdachte] meerdere malen met geschoeide voet hard tegen het hoofd van een donkere man trapt. Ik zag dat de donkere man op een gegeven moment op de grond lag en niet meer bewoog. Kennelijk was de man buiten bewustzijn. Ik zag dat [medeverdachte] meerdere malen met geschoeide voet tegen het hoofd van de kennelijk bewusteloze man schopte.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
U vraagt mij te vertellen wat er die nacht is gebeurd. Ik was werkzaam in shoarmazaak. Er kwamen twee mannen binnen. Een Somalische man met een blauwe jas en een Armeense man. Na ongeveer vijf a zeven minuten kwam er een andere man binnen. Dit was een oudere man. Hij ging aan de bar zitten. Ik hoorde ineens lawaai. Toen ik mij omdraaide werd er gevochten. De Armeense en Somalische man sloegen de oudere man. Ik heb geprobeerd iedereen naar buiten te geleiden. De Somalische jongen werd boos op mij toen ik zei dat ze naar buiten moesten. De Somalische man pakte mij beet in een wurggreep bij mijn hals en sloeg mij op mijn hoofd. Ik had daarna echt hoofdpijn.
U vraagt of ik iets heb meegekregen van wat er zich buiten heeft afgespeeld. Die oudere man lag buiten op straat. Hij was bewusteloos. Hij had bloed uit zijn neus. U vraagt mij of de Somalische en Armeense man de oude man ook hebben geschopt. Ja, de oude man lag in de deuropening en zij trapten hem allebei op zijn hoofd en lichaam.
U laat mij een filmpje zien op de laptop. (opmerking rechter-commissaris: het betreft het
filmpje dat is opgenomen in de shoarmazaak.) Ik ben de man met het lichte gestreepte shirt.
Op het moment dat het beeld zwart wordt, werd ik gepakt door de Somaliër. Voordat het filmpje begint, was er al veel gebeurd. Toen was er in de shoarmazaak al door de Somalische man en de Armeen op de oudere man ingeslagen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 augustus 2016 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] , in/bij shoarmazaak " [bedrijfsnaam] ", gelegen aan de [straatnaam] , aldaar,
- meermalen, met kracht (met tot vuist gebalde hand in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waarna die [slachtoffer1] het bewustzijn is verloren en (bewusteloos) op de grond is gezakt en vervolgens
- terwijl die [slachtoffer1] buiten bewustzijn op de grond lag meermalen met geschoeide voet, met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 augustus 2016 te Leeuwarden, [slachtoffer2] (medewerker van shoarmazaak " [bedrijfsnaam] ") heeft mishandeld door die [slachtoffer2] meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam te slaan en/of te stompen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: medeplegen van poging tot doodslag;
2. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in het geval de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht hoogstens een straf gelijk aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd dient te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag in een shoarmazaak. Het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen hard in het gezicht getrapt terwijl hij buiten bewustzijn op de grond lag. Door het handelen van verdachte en de medeverdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hebben zij hem pijn en letsel toegebracht. Voorts schokt een dergelijk feit de rechtsorde en vergroot het gevoelens van onveiligheid. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerker van de shoarmazaak die hem uit de horecagelegenheid wilde zetten.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet alleen eerder voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit, maar ook meermalen voor andere strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies wordt melding gemaakt van problemen op diverse leefgebieden. Onder meer volgt uit het rapport dat verdachte, die afkomstig is uit Somalië, de afgelopen jaren geen vaste woon- of verblijfplaats heeft gehad. Hij is niet in het bezit van een verblijfsvergunning en dat heeft gevolgen voor alle leefgebieden. De reclassering ziet voorts aanwijzingen voor problemen op het gebied van agressiebeheersing. Gezien de illegale status van verdachte is de mate van responsiviteit laag en is een reclasseringstoezicht niet besproken. Naar aanleiding van een trajectconsult bij een forensisch psychiater worden geen aanwijzingen gevonden voor psychiatrische problematiek of relevante verslavingsproblematiek.
De rechtbank is van oordeel dat met name de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet namelijk geen recht aan de ernst van het feit. Aangezien de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet bij de oplegging van de straf geen aanleiding onderscheid te maken tussen beide verdachten. Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie heeft de hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, inclusief de gevorderde wettelijke rente, gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding niet moeten worden toegewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat er causaal verband bestaat tussen het jegens het slachtoffer gepleegde geweld en het vervoer door de ambulance, aangezien bij het slachtoffer ook sprake was van alcoholintoxicatie. Ten aanzien van de bril en de telefoon is het causaal verband eveneens onvoldoende komen vast te staan. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de behandeling van de vordering, waaronder de vordering tot vergoeding van immateriële schade, een te zware belasting van het strafproces oplevert en de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ingediende vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade bestaande uit medische kosten, vergoeding van een bril en een mobiele telefoon voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dat het slachtoffer daarnaast fors onder invloed was van alcohol doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank naar billijkheid vaststelt op
€ 1.250,00. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, hoofdelijk toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.626,40 (zegge: zestienhonderdzesentwintig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer1] te betalen een bedrag van € 1.626,40 (zegge: zestienhonderdzesentwintig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 376,40 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.E. Biesma en
mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2017.