ECLI:NL:RBNNE:2016:753

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
C18/164984/KG ZA 16-36
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gekraakt pand van de Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. te Groningen

In deze zaak heeft de Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. een kort geding aangespannen tegen een aantal gedaagden die zonder recht of titel verblijven in een pand aan het Hoendiep 271-272 te Groningen. De eiseres vordert ontruiming van het pand, waarbij de voorzieningenrechter op 26 februari 2016 oordeelt dat de krakers moeten vertrekken. De procedure begon op 10 februari 2016 met een dagvaarding, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 februari 2016. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden, met uitzondering van [A], niet zijn verschenen en dat de dagvaarding op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van de eiseres erkend, gezien de stelselmatige inbreuk op haar eigendomsrecht en de schade die zij daardoor lijdt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig in het pand verblijven en dat er geen voldoende onderbouwd woonbelang is om hen in het pand te laten verblijven. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van zeven dagen voor de ontruiming. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.416,01. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/164984 / KG ZA 16-36
Vonnis in kort geding van 26 februari 2016
in de zaak van
de COÖPERATIE KONINKLIJKE COSUN U.A.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. K.T.E. Huisman,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht.
2.
ZIJ DIE ZONDER RECHT OF TITEL VERBLIJVEN IN DE GEBOUWDE ONROERENDE ZAAK OF EEN GEDEELTE DAARVAN, STAANDE EN GELEGEN TE GRONINGEN AAN HET HOENDIEP 271-272,
wonende te Groningen,
gedaagde(n),
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Op 10 februari 2016 heeft eiseres een dagvaarding doen betekenen aan gedaagden. Op 18 februari 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden alwaar namens eiseres de heren [B] , [C] en [D] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. De heer [A] is verschenen, vergezeld van mr. Van Hulst. Verder zijn verschenen de heren [E] en [F] van de Veiligheidsregio Groningen.
Partijen hebben hun standpunten – mede aan de hand van pleitaantekeningen – toegelicht.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De vordering van eiseres strekt ertoe:
gedaagden te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bebouwde onroerende zaak, staande en gelegen aan het Hoendiep 271-272 (9745 EJ), kadastraal bekend gemeente Hoogkerk, sectie D, nummer 1159, of gedeelten daarvan, met al het hunne en de hunnen en al diegenen die met hun instemming in de onroerende zaak verblijven volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de onroerende zaak behoort ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagden hiermee in gebreke blijven;
voor het geval gedaagden niet vrijwillig en volledig voldoen aan het onder 1 gevorderde, eiseres te machtigen de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van gedaagden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
te bepalen dat dit vonnis tot één jaar na de dag van de uitspraak ten uitvoer gelegd kan worden tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2.
[A] heeft verweer gevoerd.

3.De beoordeling

Verstek

3.1.
De voorzieningenrechter heeft verstek verleend op de voet van artikel 140 Rv tegen de gedaagden, niet zijnde [A] , terwijl tussen hen allen één vonnis wordt gewezen dat als een vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat niet met objectieve, verifieerbare stukken is onderbouwd dat op het moment van dagvaarding meer personen dan [A] waren ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Groningen als bewoners van het pand waar dit geding op ziet, zodat de dagvaarding van de niet-verschenen gedaagden met toepassing van het bepaalde in artikel 61 Rv op de juiste wijze is geschied.
Spoedeisend belang
3.2.
Het verweer van [A] strekt er onder andere toe dat de vordering wordt afgewezen omdat eiseres geen spoedeisend belang heeft bij ingebruikname van het gekraakte gedeelte van de in geding zijnde onroerende zaak.
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Naar vaste jurisprudentie dient de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij eerst na enige tijd actie onderneemt, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.
Er is een spoedeisend belang indien een voorziening wordt gevraagd die ertoe strekt een einde te maken aan een stelselmatige inbreuk op een aan de eiser toekomend subjectief recht als gevolg waarvan die eiser doorlopende schade ondervindt.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat in het onderhavige geval sprake is van een stelselmatige inbreuk op een subjectief recht van eiseres als eigenaar, waardoor eiseres doorlopende schade ondervindt.
Gesteld noch gebleken is dat tussen de periode tussen de ingebruikname door gedaagden en het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding op 10 februari 2016 zo lang is geweest dat op grond daarvan reeds de gevolgtrekking moet zijn dat eiseres geen spoedeisend belang (meer) heeft bij de onderhavige vordering.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering teneinde de onroerende zaak op korte termijn opnieuw in zijn geheel in gebruik te kunnen (doen) nemen.
Onrechtmatigheid
3.4.
[A] heeft niet betwist dat hij zonder recht of titel in het in geding zijnde pand verblijft. Ook met betrekking tot de overige krakers is niet gesteld of gebleken dat deze over een recht of titel beschikken om aldaar te kunnen verblijven. Gelet daarop is het verblijf van de krakers in het pand dan ook onrechtmatig, zodat de gevorderde ontruiming jegens hen in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
Belangenafweging
3.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de onderhavige ontruimingsvordering desalniettemin afgewezen moet worden op grond van een afweging van de wederzijdse belangen. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband het volgende.
3.6.
Eiseres is eigenaar van de desbetreffende moet zijn: betreffende onroerende zaak.
Mede ingevolge artikel 5: 1 BW is het eigendomsrecht het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Blijkens lid 2 van dat artikel staat het de eigenaar met uitsluiting van ieder ander vrij om van zijn eigendom gebruik te maken zoals hij dat wenst. De enige beperkingen die de eigenaar bij het gebruik van zijn eigendom in acht moet nemen zijn dat hij de rechten van anderen moet respecteren alsook de overheidsregels die de vrijheid van de eigenaar beperken.
Ingevolge artikel 5: 2 BW is de eigenaar bevoegd zijn eigendom terug te eisen van een ieder die de zaak zonder recht onder zich houdt. Dat betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die er inbreuk op maakt.
3.7. De exclusiviteit van het eigendomsrecht is ook vastgelegd in internationale verdragen. Zo bepaalt het Eerste Protocol bij het EVRM (Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens) in artikel 1 lid 1 dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoorde genot van zijn eigendom en dat aan niemand zijn eigendom zal worden ontnomen, dat laatste afgezien van door de wet geregelde eigendomsontneming in het algemeen belang.
3.8.
Op het exclusieve karakter van het eigendomsrecht kan onder omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, in het bijzonder wanneer woon-of verblijfsruimte lange tijd leegstaat en deze onroerende zaak vervolgens in gebruik wordt genomen door personen die op een andere manier geen betaalbare woonruimte kunnen verkrijgen. Als periode van leegstand die een uitzondering rechtvaardigt, wordt veelal een termijn van een jaar aangehouden. Indien een onroerende zaak zonder toestemming van de eigenaar in gebruik wordt genomen door anderen dan de eigenaar, terwijl de onroerende zaak minder dan een jaar leeg heeft gestaan, vertegenwoordigt het eigendomsrecht van de eigenaar in het algemeen een groter belang dan een eventueel belang van de zojuist genoemde anderen.
3.9.
In het onderhavige geval is niet (voldoende) aannemelijk geworden dat het pand ten tijde van de ingebruikname door de krakers langer dan een jaar leeg gestaan heeft. Of de ingebruikname heeft plaatsgevonden in november 2015 – zoals [A] aanvoert – of niet eerder dan vanaf 5 februari 2016 – zoals eiseres aanvoert, doet in dit verband niet ter zake. In beide gevallen bestaat de bewoning nog niet zo lang dat gedaagden reeds aan de duur van het gebruik rechten kunnen ontlenen.
Daartegenover heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat in een gedeelte van de onroerende zaak opslag plaatsvindt van voor de werkzaamheden van eiseres kostbare materialen. Verder is voldoende duidelijk gemaakt dat de onroerende zaak als één geheel moet worden aangemerkt en dat het mede daarom bezwaarlijk is dat een gedeelte van die zaak door gedaagden wordt bewoond.
Bovendien is met de overgelegde stukken en door het verhandelde ter zitting (de heer [E] van de Veiligheidsregio Groningen is daaromtrent gehoord als informant) voldoende aannemelijk gemaakt dat de brandweer alle delen van de onroerende zaak – ook het gedeelte waarin [A] en de zijnen thans woonachtig zijn – regelmatig gebruikt voor oefeningen en instructie-werkzaamheden.
Verder is onweersproken dat het gekraakte gedeelte van de onroerende zaak niet als woning is aan te merken en dat bestuursrechtelijk ook geen ruimte bestaat dat als zodanig in te richten. Dat in de naastgelegen woning nog iemand woonachtig is, maakt dat niet anders, te meer daar onbetwist is dat dat een eindige situatie is.
3.10.
Bovendien is gesteld noch gebleken van een bijzonder (woon)belang van [A] en de zijnen om beslist in dit pand te verblijven. Daarnaast is niet voldoende – onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken – aannemelijk gemaakt dat bij een eventueel gedwongen vertrek een noodtoestand aan de zijde van gedaagden zal ontstaan.
3.11.
In de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan een eventueel recht van de krakers geen groter gewicht worden toegekend dan aan het eigendomsrecht van eiseres.
3.12.
Het gevorderde komt de voorzieningenrechter voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat de vorderingen van eiseres worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn van ontruiming zal worden bepaald op zeven dagen na betekening van dit vonnis. Ingevolge de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv heeft eiseres de mogelijkheid om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor versterking van dit vonnis met een dwangsom. De vordering wordt dan ook in zoverre afgewezen.
3.13.
Gedaagden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding € 81,01
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.416,01.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bebouwde onroerende zaak, staande en gelegen aan het Hoendiep 271-272 (9745 EJ), kadastraal bekend gemeente Hoogkerk, sectie D, nummer 1159, of gedeelten daarvan, met al het hunne en de hunnen en al diegenen die met hun instemming in de onroerende zaak verblijven volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de onroerende zaak behoort ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;
4.2.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
4.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 1.416,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016 door mr. P.J. Duinkerken. [1]

Voetnoten

1.coll: js