Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 januari 2016 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
1.1 Eiseres is werkzaam geweest bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Laatstelijk verrichtte zij werkzaamheden als docent voor Kadaster Perspectief.
1.2 Op 16 april 2009 heeft een medewerker van de personeelsafdeling de managementadviseur gevraagd om kritisch te kijken naar de urenverantwoording van eiseres en naar de maaltijd-/dinerbonnen bij haar dienstreisdeclaraties. In juni 2009 heeft er een gesprek met eiseres hierover plaatsgehad. Verweerder heeft een onderzoek laten verrichten door [nadere aanduiding bureau] Bedrijfsrecherche (hierna: [nadere aanduiding bureau] ).
Op 19 maart 2010 heeft [nadere aanduiding bureau] een rapport uitgebracht. In dit rapport is geconcludeerd dat eiseres met betrekking tot geclaimde overuren de data en tijdstippen op de declaraties structureel niet naar waarheid heeft ingevuld. In de periode van 1 januari 2007 tot september 2009 heeft zij 822,45 uren gedeclareerd op data en tijdstippen waarop zij niet heeft gewerkt volgens de door haar zelf ingevoerde uren in het systeem dat verweerder hiervoor heeft.
Een andere conclusie in het rapport was dat eiseres in de periode van februari 2008 tot en met juni 2009 27 maaltijd-/dinerbonnen heeft gedeclareerd die zij zelf heeft geschreven en waaraan in 24 gevallen geen werkelijk gemaakte dinerkosten ten grondslag bleken te liggen. [nadere aanduiding bureau] heeft becijferd dat de schade door de gepleegde fraude voor verweerder bedraagt: € 8.335,64 voor ten onrechte geclaimde overuren en € 799,15 voor ten onrechte gedeclareerde dinerbonnen.
Eiseres is meermalen door [nadere aanduiding bureau] gehoord. Na in eerste instantie bij een verhoor op
13 januari 2010 te hebben ontkend niet genoten maaltijden te hebben gedeclareerd, heeft zij later in het verhoor toegelicht blanco bonnen van gemeenschapshuis De Beijer te hebben voorzien van een bedrag voor een diner en de ingevulde bonnen bij verweerder te hebben gedeclareerd.
1.3 Op grond van de uitkomsten van het onderzoek van [nadere aanduiding bureau] heeft verweerder eiseres bij besluit van 31 mei 2010 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Daaraan voorafgaand heeft verweerder bij brief van 23 maart 2010 eiseres onder meer meegedeeld de geleden schade op eiseres te zullen verhalen. Bij brief van 20 mei 2010 is eiseres door verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die verweerder heeft becijferd op een bedrag van € 70.745,42.
Na een tegen het ontslagbesluit ingediend bezwaarschrift, beroepschrift en hoger beroepschrift, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 19 december 2013 de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 oktober 2011, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard, bevestigd. De CRvB overwoog daarbij dat plichtsverzuim in verband met frauduleus declareren van overuren niet is komen vast te staan, maar dat plichtsverzuim in verband met de fraude met de horecabonnen wel is komen vast te staan. De CRvB heeft in dat verband overwogen dat eiseres actief heeft bevorderd dat bonnen werden uitgeschreven die in strijd waren met de werkelijkheid. Zij heeft daarvan gebruikt gemaakt om vergoedingen te verkrijgen, terwijl zij had moeten beseffen dat zij daarop geen aanspraak kon maken. Er werd immers niet voldaan aan de in artikel 13 van de Regeling reis- en verblijfkosten bij dienstreizen gestelde eis dat voor het verkrijgen van de verstrekkingen kosten zijn gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid. Een en ander is door verweerder terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim, aldus de CRvB.
1.4 Bij brief van 31 maart 2014 heeft eiseres verweerder verzocht over te gaan tot uitbetaling van het bedrag waarop eiseres nog recht heeft na haar ontslag. Dit bedrag is gebaseerd op niet uitbetaald salaris over anderhalve maand, vakantiegeld, eindejaarsuitkering, docentenvergoeding, vakantie-uren en meeruren, alsmede niet gestort spaarloon.
Totaal is een bedrag van bijna € 57.000,00 door eiseres gevorderd van verweerder. Verweerder is verzocht dit bedrag binnen twee weken over te maken op de rekening van eiseres.
1.5 Op 23 juni 2014 heeft verweerder eiseres een voorgenomen besluit inzake de eindafrekening, tevens inhoudende een voorgenomen besluit tot verhaal van geleden schade toegestuurd. Volgens dit voornemen zou eiseres aanspraak hebben op een bedrag van
€ 43.315,54 bruto aan achterstallig salaris c.a. Daartegenover staat volgens verweerder echter een vordering van verweerder op eiseres inzake geleden schade. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een brief van 23 maart 2010, waarin eiseres is meegedeeld hoe hoog de schade is. Vermeld is dat de onderzoekskosten van [nadere aanduiding bureau] € 47.200,00 exclusief BTW bedragen en dat daar nog bij komen de fraudebedragen. Verwezen is ook naar een brief van 20 mei 2010 waarin verweerder eiseres aansprakelijk heeft gesteld voor de schade, tot een totaal bedrag van € 70.745,42. Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB heeft verweerder het schadebedrag herzien en alleen dat deel van de onderzoekskosten van [nadere aanduiding bureau] in rekening gebracht, dat te herleiden is tot de fraude met horecabonnen. Dat deel beloopt een bedrag van € 56.168,00 (inclusief BTW). Aan ten onrechte uitbetaalde horecabonnen heeft verweerder een bedrag genoemd van € 1.197,52 netto.
1.6 Eiseres heeft een zienswijze ingediend tegen dit voornemen. Eiseres heeft een schikking voorgesteld, waarbij verweerder eiseres een bedrag van € 50.000,00 bruto zou uitbetalen.
1.7 Bij het besluit in primo van 28 oktober 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij aan verweerder een bedrag van € 12.904,73 (netto) verschuldigd is. Dit bedrag is opgebouwd uit een verrekening van een vordering van eiseres op verweerder, die lager uitkomt dan hetgeen eiseres claimt (namelijk € 4.143,59 netto en € 25.448,93 bruto), met een vordering van verweerder op eiseres in verband met de kosten van [nadere aanduiding bureau] en de ten onrechte uitbetaalde horecabonnen ad in totaal € 29.263,81 netto.
1.8 Bij besluit van 25 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 oktober 2014 ongegrond verklaard. In het bestreden herstelbesluit van 20 oktober 2015, is door verweerder aangegeven dat de berekening van het aantal nog aan eiseres uit te betalen meeruren in de beslissing op bezwaar van 25 maart 2015 onjuist is gebleken. Nadere berekening van het saldo meeruren komt volgens verweerder nu uit op 379,7 uren. Verweerder heeft berekend dat dientengevolge aan eiseres nog een bedrag van
Eiseres vindt dat de berekening van verweerder ten aanzien van de zogenoemde TVS- en RWS- uren niet klopt. Eiseres betwist niet (langer) dat zij over de periode van 1 augustus 2008 tot 28 oktober 2009 1179,10 uren heeft opgebouwd. Zij erkent ook dat dit zowel RWS-uren als TVS-uren zijn en dat er 1127,5 uren zijn uitbetaald die ten koste gaan van de RWS spaarverlofpot waar zowel de RWS-uren als de TVS-uren in zitten. Ook erkent eiseres dat er in 2007 142,7 uren zijn gespaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de berekening van verweerder bij de herziene beslissing op bezwaar van 20 oktober 2015 en van de berekeningen die eiseres daar vervolgens tegenin heeft gebracht. De rechtbank is zich er daarbij, met partijen, van bewust dat de berekening van het achterstallig salaris van eiseres met een zo lange terugwerkende kracht zeer complex is, zeker gezien de bijzondere afspraken die met eiseres waren gemaakt met betrekking tot het wegwerken van een verlofstuwmeer. Partijen hebben in dit verband als verklaring voor het niet reeds ten tijde van de ontslagdatum opmaken van de eindafrekening aangegeven dat zij in eerste instantie gefocust waren op de ontslagzaak. Pas toen eiseres na de uitspraak van de CRvB in het ongelijk werd gesteld, werd de thans aan de orde zijnde eindafrekening weer actueel, temeer daar verweerder kenbaar had gemaakt een schadevordering op eiseres te hebben. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de berekening van verweerder in het bestreden besluit aannemelijk is en dat tegenover deze berekening geen afdoende en overtuigende weerlegging van eiseres staat, zodat verweerders berekening van de aanspraken van eiseres voor juist wordt gehouden.
Verweerder heeft zijn schadevordering gebaseerd op artikel 8:14 van het Kadasterreglement (het AKARN). Op grond van dit artikel kan de ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het Kadaster geleden schade, voor zover deze schade aan hem is te wijten. Ingevolge de jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer CRvB 28 april 1994, ECLI:NL:CRVB:1994:AK5743) zal dan in het algemeen sprake moeten zijn van een aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid. Dat verweerder deze schade in eerste instantie via de civiele weg op eiseres wilde verhalen, doet niet af aan de bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 8:14 van het AKARN. Aan het niet (civiel) dagvaarden van eiseres heeft eiseres niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder hierop niet meer zou terugkomen.
€ 490,00 per punt (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift gericht tegen het besluit van 25 maart 2015, half punt voor het nadere beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal derhalve € 1.715,-.