ECLI:NL:RBNNE:2016:5900

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
18-740033-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging met diefstal door meerderjarige personen

Op 1 december 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 19 december 2015 in Leeuwarden, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd getrapt terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte, samen met anderen, [slachtoffer 2] openlijk in vereniging geweld aangedaan, wat resulteerde in verwondingen aan het slachtoffer. In een tweede zaak, met parketnummer 18/215364-16, werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft de verdachte in beide zaken schuldig bevonden, maar sprak hem vrij van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een werkstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting tot het volgen van onderwijs.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740033-16 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/215364-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/740033-16 dat:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2015 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (meermalen) met geschoeide voet op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 december 2015 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
  • meermalen heeft geslagen/gestompt en/of
  • tegen de grond heeft gewerkt en/of
  • meermalen tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of geslagen/gestompt, terwijl die[slachtoffer 1] op de grond lag en/of
  • meermalen trappen/schoppen op/tegen het hoofd, terwijl die [slachtoffer 1] op de
grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit -het meermalen stompen/slaan van die [slachtoffer 1] en/of
-het tegen de grond werken van die [slachtoffer 1] en/of
-het meermalen trappen/schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
-het meermalen stompen/slaan van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
-het meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] trappen/schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2015 te Leeuwarden met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of andere aldaar aanwezige personen, welk geweld bestond uit
-het slaan/stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] , waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
-het meermalen schoppen/trappen tegen de benen, in ieder geval tegen het lichaam, van die
[slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en/of
-het meermalen trappen/schoppen tegen de buik, in ieder geval tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of
-het meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] slaan/stompen;
en in de zaak met parketnummer 18/215364-16 dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/215364-16 ten laste gelegde kan worden bewezen. Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 2. ten laste gelegde heeft zij echter aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte een aandeel in het geweld tegen aangever [slachtoffer 3] heeft gehad. Van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 2. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij geweld tegen aangever [slachtoffer 3] en dat het geweld dat verdachte tegen aangeefster [slachtoffer 2] heeft gebruikt op zichzelf staat en dat dit niet in vereniging met anderen is gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/740033-16 met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het geweld gepleegd tegen aangever [slachtoffer 3] . Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het in de zaak met het parketnummer 18/740033-16 onder 2. hierna bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna gegeven bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 17 november 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 te Leeuwarden was ik op stap samen met onder meer mijn moeder, [naam 1] , mijn broer [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . In een steeg genaamd de [adres] kwam ik [slachtoffer 2] tegen. Wij kregen een woordenwisseling en ik heb tegen haar geschreeuwd. We zijn in gevecht geraakt. Ik heb [slachtoffer 2] geduwd en daardoor is ze gevallen. Ik heb gezien dat ze van anderen klappen heeft gekregen. Op een gegeven moment waren we voor de kroeg op [adres] . Hier heb ik [slachtoffer 2] geschopt. Dit was een voorwaartse trap en ik raakte haar op haar heup.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 december 2015, opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015371691 d.d. 6 juni 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 19 december 2015 zijn [naam 6] , [slachtoffer 1] en ik naar de [adres] gegaan, want we wilden op [adres] naar het [kroeg] . Het [kroeg] zit op de hoek van [adres] met de [adres] . Aan het eind van de steeg, vlak voor [adres] , zag ik een jongen staan. Ik zag dat de jongen zich omdraaide en ik zag dat het de mij bekende [verdachte] was. Ik ken [verdachte] goed. Toen [verdachte] zich omgedraaid had hoorde ik dat hij tegen mij riep en hij schold me daarna uit. Ik liep verder en zag op [adres] veel mensen staan. Ik hoorde dat er door mensen geschreeuwd werd. Ik zag toen de mij bekende [naam 5] op mij afkomen. Ik zag ook [naam 2] , de broer van [verdachte] . Ik zag toen ook dat de moeder van [verdachte] er bij was en ik zag dat ze bij me kwam. Ik kreeg toen ineens van achteren de eerste tik op mijn hoofd. Ik weet niet of die moeder [verdachte] dat gedaan heeft of iemand anders. Misschien was het [verdachte] ook wel, maar ik heb dus niet gezien wie mij die klap gaf. Ik werd hard geslagen, ik voelde direct pijn en ik viel hierdoor op de grond. Het ging allemaal heel snel. Ik keek omhoog en ik zag en voelde dat ik door meerdere mensen tegelijk werd geschopt. Ik ben meerdere keren met kracht geschopt tegen mijn benen en mijn kont. Ik zag dat de moeder van [verdachte] en [naam 2] mij in elk geval schopte. Die moeder heeft mij ook nog een paar meter aan mijn haar over [adres] getrokken toen ik op de grond lag. Dat deed mij erg veel pijn. Achteraf zag ik dat ze een grote pluk haar van mij in haar hand had. Ik zag en voelde dat ook [naam 5] mij schopte tegen mijn benen. Ik zag en voelde dat ook het zusje van [naam 5] mij schopte, maar ik weet haar naam niet. Ik zag en voelde dat ik ook aan de zijkant van mijn benen of lichaam ben geschopt door [verdachte] of [naam 2] . Doordat het schemerig was kon ik niet goed zien wie van de twee mij nu op dat moment schopte.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van Politie NoordNederland d.d. 12 januari 2016, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik kon zien dat die schop tegen mijn linker heup gegeven werd door [verdachte] , dat weet ik bijna zeker.
4.
Een letselverklaring opgemaakt door P. van der Tas, arts bij GGD Fryslân, d.d. 28 december 2015 en opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] .
Letselbeschrijving: beursgevoel in linker schouder en rechter borst, snee onder de kin, blauwe plekken benen.
Beoordeling van de letsels: beursgevoel kan passen bij inwendige kneuzingen op basis van stomp geweld. Onder de kin zit een snij/kraswond met korstvorming. Op het linker onderbeen zitten blauwe plekken in de knieholte en achterzijde dijbeen: dit zijn bloeduitstortingen ontstaan na stomp geweld.
Letsel past bij: het geconstateerde letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 27 januari 2016, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 6] :
Ik was op stap samen met mijn vriendin [slachtoffer 2] en met [slachtoffer 1] . We zijn naar de [adres] gegaan en daar zijn we een steeg doorgelopen, richting [adres] . Ik ben direct naar binnen gelopen, de kroeg in. Ik dacht dat [slachtoffer 2] samen met mij naar binnen was gegaan, maar vlak nadat ik binnen was merkte ik dat [slachtoffer 2] daar niet was. Ik ging naar buiten en zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag op haar rug. Ik zag dat ze daar toen geschopt werd door mannen en vrouwen. Ik zag dat [slachtoffer 2] daar op de stoep lag. [slachtoffer 2] werd geslagen/gestompt en getrapt. Degenen die dat deden stonden door elkaar heen om [slachtoffer 2] heen. Het ging allemaal heel snel en ik weet alleen dat [slachtoffer 2] geslagen en getrapt werd tegen de zij, in de buik en tegen de benen.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie NoordNederland d.d. 20 april 2016, opgenomen op pagina 156 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 5] :
Ik heb [slachtoffer 2] een duw en een klap gegeven.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie NoordNederland d.d. 24 mei 2016, opgenomen op pagina 160 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :
Op 19 december 2015 waren we op stap in het [kroeg] . Wij zijn naar buiten gegaan. Toen ik buiten kwam was er geschreeuw.
[naam 7] , [verdachte] en [slachtoffer 2] schreeuwden. Voor de kroeg heb ik [slachtoffer 2] gezien. [verdachte] en [slachtoffer 2] waren aan het trappen. Ik heb [slachtoffer 2] een duw gegeven. Hierna heb ik haar een bitchklap gegeven op haar wangen en heb haar aan de haren getrokken. Ik zag dat [naam 5] boven op [slachtoffer 2] zat. [slachtoffer 2] lag voor de kroeg en [naam 5] zat er bovenop.
bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van meerdere geweldsmomenten in een complex van gebeurtenissen waarbij verdachte samen met anderen geweld tegen aangeefster [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit complex van gebeurtenissen als één geheel te beschouwen en stond het gewelddadig handelen van verdachte niet op zich.
De rechtbank overweegt dat voor het "in vereniging" plegen van geweld van belang is dat de betrokkene een bijdrage van voldoende gewicht levert aan het geweld.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat het geweld is begonnen doordat verdachte met aangeefster [slachtoffer 2] een woordenwisseling heeft gehad. Vervolgens is deze woordenwisseling overgegaan in geweld, waarbij verdachte aangeefster [slachtoffer 2] heeft geduwd waardoor ze is gevallen en heeft getrapt. Verdachte heeft ook waargenomen dat aangeefster [slachtoffer 2] door anderen werd geslagen en was zich er derhalve van bewust dat ook anderen uit zijn groep geweld tegen haar gebruikten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld tegen aangeefster [slachtoffer 2] heeft geleverd om tot bewezenverklaring van het "in vereniging plegen" te komen. De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 2. ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair en het in de zaak met parketnummer 18/215364-16 hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
In de zaak met parketnummer 18/740033-16 met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2016;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 23 december 2015, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015371691 d.d.
6 juni 2016, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
bewijsoverwegingen
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meerdere malen met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt. Verdachte trapte hierbij naar eigen zeggen een aantal keren op een wijze alsof hij tegen een voetbal trapte.
De rechtbank leidt hieruit af dat het harde trappen waren. Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met geschoeide voet trappen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam zodat een harde trap hiertegen gemakkelijk tot de dood kan leiden. Verdachte had zich hiervan bewust moeten, althans kunnen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/215364-16.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2016;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 31 juli
2016, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016219602 d.d. 25 oktober 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/215364-16 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat: in de zaak met parketnummer 18/740033-16:
1.
hij op 19 december 2015 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 december 2015 te Leeuwarden, met anderen, op of aan de openbare weg, [adres] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
-het slaan/stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] , waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en
-het meermalen schoppen/trappen tegen de benen van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en
-het trappen/schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
en in de zaak met parketnummer 18/215364-16:
hij op 31 juli 2016 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan
[slachtoffer 4] .
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18/740033-16:
primair poging tot doodslag;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
en in de zaak met parketnummer 18/215364-16: diefstal door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/215364-16 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid en de verplichting tot het volgen van onderwijs dan wel het hebben van een andere zinvolle dagbesteding.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat hoewel verdachte kan worden veroordeeld voor (onder meer) een ernstig feit als poging tot doodslag de context waarin hij dit delict heeft gepleegd van invloed moet zijn op de strafmaat. Verdachte heeft het geweld niet zelf opgezocht. Aangever [slachtoffer 1] heeft hem eerst geslagen waarop verdachte heeft gereageerd. Gelet op deze omstandigheid en de omstandigheid dat het bijna een jaar heeft geduurd voordat verdachte werd gedagvaard is een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden buitenproportioneel. De voorwaardelijke jeugddetentie dient daarom te worden gematigd tot één maand. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte weliswaar open staat voor begeleiding door de jeugdreclassering en bereid is om een werkstraf te verrichten, maar dat gelet op zijn beperking de kans reëel is dat de begeleiding mislukt. Een jeugddetentie van drie maanden zou in dat geval te ver gaan.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 augustus 2016, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon en diefstal in vereniging van een fiets. Verdachte was in december 2015 met familie en vrienden op stap in Leeuwarden en kwam de moeder van een bekende tegen. De verstandhouding tussen deze moeder en verdachte was niet goed en dit heeft op de bewuste avond tot een woordenwisseling en geweld geleid, waarbij de moeder het slachtoffer is geworden van het gewelddadig optreden van onder meer verdachte. Een vriend van dit slachtoffer heeft zich er vervolgens mee bemoeid en heeft verdachte een vuistslag in het gezicht gegeven. Hierna is deze persoon belaagd waarbij verdachte zich zeer agressief heeft gedragen en grof geweld heeft gebruikt. Toen het slachtoffer op de grond lag heeft verdachte meerdere malen met kracht tegen zijn hoofd getrapt. Het is enkel aan geluk te danken dat de gevolgen hiervan relatief beperkt zijn gebleven.
Verdachte heeft met zijn handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Tevens veroorzaken dergelijke gewelddadige gedragingen op de openbare weg gevoelens van schrik, angst en onveiligheid bij de slachtoffers en omstanders. Hierbij komt dat verdachte met de diefstal van de fiets geen respect heeft getoond voor het eigendom van een ander en dit heeft weggenomen voor zijn eigen financieel gewin. Eén en ander is verdachte aan te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de strafbare feiten en de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting voor minderjarigen, jeugddetentie in beginsel een passende straf voor verdachte is.
De rechtbank zal in de strafmaat anderzijds rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat uit zijn justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar wel eerder met justitie in aanraking is geweest voor diefstallen.
Uit het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt onder meer dat het voor
verdachte door zijn ADHD en PDD-NOS erg lastig is om, met name in complexe en moeilijke situaties, de juiste sociale vaardigheden in te zetten. Hij herkent probleemsituaties niet of nauwelijks, is impulsief en beheerst onvoldoende vaardigheden voor het omgaan met gevoelens. Het is lastig voor hem om situaties te analyseren en hij maakt veel denkfouten. Dit maakt de kans op herhaling erg groot. De Raad acht het daarom van belang dat verdachte ondersteuning krijgt om aan zijn denkfouten te werken en zijn vaardigheden om met emoties en lastige situaties om te gaan uit te bouwen. Voorts bestaan er risicofactoren op het gebied van school, relaties en drugsgebruik.
De Raad heeft ter terechtzitting geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de maatregel hulp en steun van de jeugdreclassering en de bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht onderwijs te volgen dan wel een zinvolle dagbesteding te hebben. De Raad heeft voorts aangegeven dat er geen contra-indicaties zijn verdachte hiernaast een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank zal voornoemd advies overnemen en de jeugddetentie geheel voorwaardelijk opleggen onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd. Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de persoon van verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke staf. De rechtbank zal verdachte daarom ook een onvoorwaardelijke werkstraf op leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van de strafmaat juiste afwegingen heeft gemaakt en zal verdachte daarom een straf opleggen conform de eis van de officier van justitie. Een kortere jeugddetentie, zoals voorgesteld door de verdediging, zou aan de ernst van de strafbare feiten geen recht doen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/740033-16 onder 1. primair en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/215364-16 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen twaalf maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Een jeugddetentie voor de duur van drie maanden.
Bepaalt, dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aanhet nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat veroordeelde zich binnen een week na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht; b. dat veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen dan wel een andere zinvolle dagbesteding heeft, zulks op aanwijzing van voornoemde reclasseringsinstelling.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. G.H. Boekaar, kinderrechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2016.
Mr. G.H. Boekaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Brinksma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,