ECLI:NL:RBNNE:2016:5899

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
18-730257-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling in Wolvega met gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer

Op 20 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond plaats in Wolvega in de nacht van 28 op 29 mei 2016. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.W. de Casseres, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van letsel aan een persoon, genaamd [slachtoffer], door deze meerdere keren tegen het hoofd te trappen terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen die de verdachte impliceren in de mishandeling van het slachtoffer.

De officier van justitie vorderde een veroordeling voor poging tot doodslag, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de dader was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen, waaronder die van [naam 1] en [naam 2], voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden door de kracht van de trap die hij had gegeven.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een training Alcohol en Geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor immateriële schade. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had gemaakt en dat het feit had plaatsgevonden in een uitgaanscentrum, wat de impact op de omstanders vergrootte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730257-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 september 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. de Casseres, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 28 op 29 mei 2016, te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer] , van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, met geschoeide voet, tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de nacht van 28 op 29 mei 2016, te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, met geschoeide voet, tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de nacht van 28 op 29 mei 2016, te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, een persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, meerdere malen, althans eenmaal, met geschoeide voet, tegen het hoofd en/of in het gezicht te trappen.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er meerdere verklaringen zijn waaruit volgt dat verdachte aangever meermalen tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl deze handeling gelet op de omstandigheden waaronder deze is verricht als poging tot doodslag kan worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte integraal van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte de persoon is geweest die aangever tegen het hoofd heeft geschopt. De raadsman heeft hiertoe naar voren gebracht dat diverse getuigen die verdachte belasten, behoren tot de vriendengroep van een persoon met wie verdachte ruzie had, te weten [getuige] , zodat aan de verklaringen van deze getuigen geen waarde moet worden gehecht. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het schoppen tegen het hoofd met de schoenen die verdachte droeg, geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel kan hebben opgeleverd, aangezien dit vrij zachte schoenen betroffen en er geen schoenspoor op het gezicht van aangever is achtergebleven, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een harde trap met potentieel de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 september 2016 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was in de nacht van 28 op 29 mei 2016 met onder anderen [naam 1] in Wolvega.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 30 mei 2016, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016154330
d.d. 13 juli 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Het was zondagmorgen 29 mei 2016 en ik was in Wolvega. Ik zag daar een aantal mensen en het bleek daar niet goed te gaan. Ik ging er tussen staan om de mensen uit elkaar te halen. Het gevolg daarvan was dat ik in het ziekenhuis terecht ben gekomen. Ik weet nog dat ik een klap kreeg en op de grond viel en toen met mijn tong voelde dat mijn voortanden los zaten. Ik raakte van de wereld en werd weer wakker in het ziekenhuis. Toen ik op de grond lag voelde ik nog een klap in mijn gezicht. Dat is of een klap of een trap geweest die ik tegen mij hoofd kreeg. Na die tweede klap of trap ging het licht uit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 2 juni 2016, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 2] :
[verdachte] ken ik sinds vroeger. Ik zag dat [naam 1] twee stappen deed en vervolgens met zijn rechter gebalde vuist uithaalde naar [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] neerviel op de grond. [naam 1] raakte [slachtoffer] in zijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] er aan kwam lopen en [slachtoffer] in zijn gezicht trapte. Ik zag dat hij gewoon met zijn voet op het gezicht van [slachtoffer] stond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 11 juni 2016, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 3] :
Ik zat zondag 29 mei 2016, omstreeks 03.15 uur, te eten bij [restaurant] in Wolvega.
Ik zag dat er voor [restaurant] twee groepen aan het ouwehoeren waren. Ik bedoel hiermee dat ze aan het duwen en trekken waren. Ze schreeuwden tegen elkaar. Ik zag dat een meisje zich er mee bemoeide en probeerde de groepen uit elkaar te halen. Ik ging vervolgens naar buiten en ik zag alles vanaf een paar meter afstand. Het werd op een gegeven moment weer wat rustig. Ik zag dat [slachtoffer] uit de [cafe] kwam en iets tegen een jongen zei en ik zag dat deze jongen zijn armen omhoog hief en zijn vuisten balde. Ik zag dat [slachtoffer] ook vervolgens zijn armen omhoog wilde doen maar
[slachtoffer] kreeg toen gelijk een klap van deze jongen op zijn gezicht. Ik zag dat
[slachtoffer] half omdraaide en met zijn gezicht vervolgens op de grond neerviel. Op het moment dat [slachtoffer] de klap kreeg stond hij met zijn rug naar mij toe en hij viel na de klap op de grond met zijn gezicht naar mij toe. Ik zag dat [slachtoffer] niet meer bewoog. Ik zag daarna een jongen een trap met zijn voet tegen het lichaam van [slachtoffer] geven toen hij op de grond lag en dezelfde jongen stapte over [slachtoffer] heen en stampte of trapte vervolgens 1 keer met zijn voet op het hoofd van [slachtoffer] . Hij stampte met een behoorlijke kracht op het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat het met een opgeheven knie ging.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie NoordNederland d.d. 29 mei 2016, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 4] :
Ik hoorde lawaai op straat. Toen ben ik naar buiten gegaan. Ik zag dat de jongen die gewond is een ruzie probeerde te sussen. Ik zag dat hij een klap tegen zijn hoofd kreeg. Ik zag dat deze jongen voorover op de straat viel en eigenlijk bewusteloos bleef liggen. Ik zag dat [verdachte] aan kwam lopen. Ik zag dat hij met kracht met zijn rechterbeen op het hoofd van het slachtoffer trapte. Ik ken [verdachte] omdat hij bij mij op de [school] heeft gezeten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland
d.d. 29 mei 2016, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :
Ik heb [slachtoffer] geslagen. Ik ben toen omgedraaid. Toen wij wegliepen van het slachtoffer heeft [verdachte] gezegd tegen mij dat hij hem geschopt heeft.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl het slachtoffer door een tevoren gekregen klap in het gezicht weerloos op de grond lag.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij -in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft bepleit- de verklaring van getuige [naam 2] die blijkens het dossier tot de vriendengroep van [getuige] behoort, bruikbaar acht voor het bewijs. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat deze verklaring niet op zichzelf staat, maar steun vindt in andere tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen van personen niet behorend tot de vriendengroep van [getuige] , waaronder de verklaring van een vriend van verdachte, te weten [naam 1] .
Voor zover het verweer is gevoerd ten aanzien van verklaringen van andere tot de vriendengroep van [getuige] behorende personen, behoeft dit verweer geen bespreking, aangezien de rechtbank deze verklaringen niet voor het bewijs zal bezigen.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het intreden van de dood van het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de doodaanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht schoppen tegen het hoofd, ook met een minder zware schoen, zoals een sportschoen, een aanmerkelijke kans in het leven op dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer weerloos op de grond ligt als gevolg van eerder tegen hem gepleegd geweld. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het met kracht schoppen tegen het hoofd van een slachtoffer dat weerloos op de grond ligt op de manier zoals deze uit de getuigenverklaringen naar voren komt, te weten stampend met opgeheven knie, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het-behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken- niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
De rechtbank verwerpt gelet op het hiervoor overwogene het verweer dat geen aanmerkelijke kans op de dood aanwezig was in verband met de soort schoenen die verdachte droeg.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 28 op 29 mei 2016, te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd, [slachtoffer] , van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl deze op de grond lag, eenmaal met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij een veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet van langere duur is dan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een persoon die een ruzie wilde sussen waarbij onder andere verdachte betrokken was, een harde trap tegen het hoofd gegeven, nadat deze persoon kort daarvoor door een vuistslag van een vriend van verdachte op de grond was terechtgekomen en weerloos was. Ten tijde van het delict was verdachte onder invloed van alcohol. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem veel pijn en nadien overlast bezorgd. Het feit heeft bovendien plaatsgevonden in het uitgaanscentrum van Wolvega, waardoor meerdere mensen daarvan tegen hun wil getuige zijn geweest. Ook hun gevoel van veiligheid is door verdachtes handelen aangetast.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder een transactie bestaande uit een leerstraf heeft gekregen voor een mishandeling. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld.
In het reclasseringsadvies staat onder meer omschreven dat geen sprake is van structure(e)l(e) middelen- of agressieproblematiek bij verdachte en dat er geen sprake is van een delictpatroon. Verdachte heeft een sociaal steunend netwerk, woont samen met zijn vriendin, heeft werk en mag na zijn detentie terugkeren naar zijn werkgever.
Gelet op het feit dat verdachte het feit ontkent, kan de reclassering geen inschatting over de kans op recidive maken en onthoudt de reclassering zich voorts van een specifiek strafadvies.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ernst van het feit een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Om de kans op recidive te verkleinen, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht en het volgen van een training Alcohol en Geweld, aangezien de rechtbank dat aangewezen acht. Verdachte is de afgelopen jaren vaker in situaties terecht gekomen waarbij hij agressief is geweest en waarbij in ieder geval in de laatste situatie alcohol een grote rol heeft gespeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, aangezien de rechtbank van oordeel is dat die eis onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en verdachte bovendien in 2012 een transactie heeft gehad in verband met mishandeling en daarvoor een leerstraf heeft gehad. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De gevorderde schade bestaat uit materiële schade in verband met het opgelopen letsel aan de enkel en aan het gebit. Daarnaast wordt immateriële schadevergoeding gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het door het slachtoffer opgelopen letsel is ontstaan door het handelen van verdachte, gelet op de omstandigheid dat een ander dan verdachte het slachtoffer een harde klap in het gezicht heeft gegeven en het slachtoffer door die klap op de grond is gekomen, waarna verdachte het slachtoffer een trap heeft gegeven. Dat hierbij sprake is geweest van enige samenwerking tussen de verdachte en de persoon die de eerste klap heeft uitgedeeld, is in het onderhavige onderzoek niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve niet worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in dat gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank naar billijkheid vaststelt op
€ 1.000,00. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aanhet nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d,tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bijReclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden.
dat de veroordeelde, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Training alcoholen geweld, aangeboden door Reclassering Nederland, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
18 mei 2016 en wijst het overige deel van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade af;
Bepaalt dat het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de materiële schade nietontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2016.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Dijkstra
locatie Leeuwarden,