4.9.Betaling openstaande facturen ten bedrage van € 31.487,36 met nevenvorderingen (conventionele vordering 3.1.2.)
4.9.1.[eisers] heeft aan deze vorderingen - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat hij een bedrag van (thans) € 31.487,36 te vorderen heeft van gedaagde uit hoofde van de productie 7 bij de dagvaarding vermelde facturen. [eisers] heeft [gedaagde] ter zake voor zover nodig gesommeerd en in gebreke gesteld, zodat [gedaagde] in verzuim is.
De gezonden facturen zijn de volgende:
doorberekening brandstofkosten Fieten Olie ad € 5.048,86,
huur containerchassis voor het 3e kwartaal 2015 ad € 7.260,00,
voorschot op de huur bietenoplegger € 7.260,00,
huur trekkers in de maanden augustus, september en oktober 2015 ad € 11.918,50.
De gesloten huurovereenkomsten voor de trekkers zijn door [eisers] als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebracht. Met betrekking tot de huur van de trekkers heeft [eisers] zijn vordering beperkt tot de maanden augustus en september 2015. [eisers] heeft erop gewezen dat [gedaagde] een tweetal (onder)huurovereenkomsten heeft getekend met de 'eigen rijders' [naam 1] en [naam 2] waarin een huurprijs van € 2.250,00 ex btw per maand per trekker is overeengekomen. Dat [gedaagde] heel goed wist dat hij de trekkers huurde van [eisers] blijkt uit een aantal door [eisers] in het geding gebrachte verklaringen (productie 24).
4.9.2.[gedaagde] heeft het volgende samengevat aangevoerd. Alle facturen, die [gedaagde] overigens niet kent, op één na, zijn gestuurd op 22 september 2015. Op dat moment was de samenwerking tussen partijen al geëscaleerd. Kennelijk is [eisers] direct gaan factureren om een zo hoog mogelijke vordering te kunnen creëren.
Ten aanzien van de verschillende facturen, heeft [gedaagde] nog het volgende naar voren gebracht:
De factuur van Fieten Olie, zegt [gedaagde] niets. De factuur is gericht aan [onderneming van eiser] , de eenmanszaak van [eiser sub 1] . Enige overeenkomst of afspraak ligt niet ten grondslag aan de doorbelasting. Uit de factuur van Fieten Olie kan ook niet worden opgemaakt ten behoeve van welke chauffeur de brandstof is getankt;
Het gaat om de huur over het derde kwartaal 2015 van een aantal containerchassis die eigendom zijn van [eiser sub 1] . [gedaagde] betwist dat een dergelijke huurovereenkomst met hem is gesloten door [eiser sub 1] ;
[gedaagde] betwist dat hij met [eisers] een geldige huurovereenkomst heeft gesloten voor de huur van een bietenoplegger, eveneens eigendom van [eiser sub 1] , waarin een huurprijs van € 750,00 per week is overeengekomen. De factuur is in feite een voorschotfactuur;
[gedaagde] betwist het bestaan van een huurovereenkomst voor een aantal trekkers waarvan [eiser sub 1] de eigenaar is. Hij wijst erop dat deze factuur opnieuw moet worden gezien als een gedeeltelijke voorschotnota. [gedaagde] heeft erop gewezen dat de huurovereenkomsten voor de trekkers die als productie 2 zijn overgelegd, niet door hem zijn getekend. De aktes zijn door [eiser sub 1] als verhuurder en als gevolmachtigde ondertekend. Hiermee heeft [eiser sub 1] zijn volmacht overschreden. [gedaagde] wist van het bestaan van deze huurovereenkomsten niet af. Sterker nog, hij was altijd in de veronderstelling dat hij eigenaar was van de trekkers.
4.9.3.De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat door eiser aan gedaagde facturen zijn gestuurd waarmee brandstofkosten die door Fieten Olie aan [onderneming van eiser] rekening werden gebracht, vormt onvoldoende grondslag voor de door [eisers] op dit punt ingestelde vordering. Ook de stellingname dat de brandstofpassen weliswaar op naam van [onderneming van eiser] stonden, maar door [gedaagde] werden gebruikt kan de vordering op dit punt niet dragen. Door [gedaagde] is immers aangevoerd dat er door hem geen overeenkomst met [onderneming van eiser] is gesloten die de doorbelasting van brandstofkosten kan rechtvaardigen. Gegeven de omstandigheid dat de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht niet tot de Selbsteintritt van [eisers] legitimeerde en niet is gesteld dat een belangenconflict is uitgesloten, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 5.048,86 moet worden afgewezen.
4.9.4.De rechtbank is van oordeel dat [eisers] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht voor de vordering ter zake de huur van de containerchassis en de bietenoplegger. Zoals hiervoor reeds is overwogen geeft de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht hem geen bevoegdheid voor het sluiten van een huurovereenkomst waarbij hijzelf als verhuurder en namens [gedaagde] als huurder tekent. Door [eisers] zijn er weliswaar enkele verklaringen (producties 33, 35 en 36) overgelegd over het gebruik van containerchassis maar deze verklaringen bevatten geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een (geldige) huurovereenkomst tussen partijen. De samenwerking tussen partijen is beëindigd per eind september 2015, een verklaring waarom de huurverplichtingen daarna nog zouden zijn doorgelopen, heeft de rechtbank niet gekregen van [eisers] Daarom zal de gevorderde huurprijs voor de containerchassis en de bietenoplegger van elk € 7.260,00 niet worden toegewezen.
4.9.5.Het bestaan en de geldigheid van de door [eisers] aan de vordering ten grondslag gelegde huurovereenkomsten voor de trekkers wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist.
Ook hier strandt de vordering reeds omdat de volmacht van [eiser sub 1] niet de bevoegdheid tot het sluiten van huurovereenkomsten als zodanig incorporeerde en bovendien vanwege strijd met art. 3:68 BW.
4.9.6.De als productie 2 in het geding gebrachte schriftelijke huurovereenkomsten voor de trekkers zijn daarmee voor het aannemen van geldige huurovereenkomsten niet van waarde. De vorderingen van [eisers] liggen daarmee voor afwijzing gereed, nu een andere rechtsgrond voor de vorderingen is gesteld noch gebleken.
4.9.7.Betaling van € 25.000,00 met nevenvorderingen (conventionele vordering 3.1.3.) en de vordering tot terugbetaling van het geïncasseerde bedrag van € 25.000,00 (reconventionele vordering 3.4.3.)
4.9.8.[eisers] heeft aan de conventionele vordering - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] twee aan [eisers] in eigendom toebehorende vrachtwagens ( [kenteken 4] en [kenteken 5] ) heeft verkocht en de opbrengst ervan heeft behouden. De handelwijze van [gedaagde] is in strijd met de huurovereenkomsten en onrechtmatig en [eisers] heeft daardoor schade geleden. De waarde van de ontvreemde voertuigen blijkt uit productie 9 bij de dagvaarding, te weten € 12.500,00 per stuk, zodat de totale schade € 25.000,00 bedraagt.
4.9.9.Daartegen heeft [gedaagde] aangevoerd dat zijn handelwijze niet onrechtmatig kan worden genoemd nu hij door [eisers] willens en wetens in de waan is gelaten dat de vrachtwagens zijn eigendom waren. De hoogte van de schade wordt betwist: de door [eisers] als productie 9 overgelegde internetpagina is onvoldoende voor het bewijs van de waarde van dergelijke voertuigen. De vrachtwagen met kenteken [kenteken 4] is op 11 september 2014 gekocht voor € 13.000,00 en de andere op 12 januari 2015 voor € 15.000,00. De afschrijvingen zijn (veel) hoger dan € 500,00 per twaalf maanden respectievelijk € 2.500,00 per negen maanden. Bovendien heeft [eisers] reeds de huurpenningen van € 985,00 per maand en alle onderhoudskosten betaald gekregen, zodat hij in feite tweemaal wil incasseren. [gedaagde] heeft er bovendien op gewezen dat hij op basis van het kortgedingvonnis van 4 december 2015 door [eiser sub 1] is uitgewonnen voor een bedrag van € 25.000,00, maar ten onrechte zodat hij het betaalde bedrag in reconventie terug gevorderd heeft.
4.9.10.De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [gedaagde] de aan [eisers] toebehorende vrachtauto's heeft verkocht en de opbrengst ervan heeft behouden. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] De onrechtmatigheid is daarmee gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatige daad ook aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het eigendomsrecht van [eisers] De rechtbank is echter van oordeel dat deze stellingname in het licht van de uitvoerige verklaringen van de verschillende 'eigen rijders' (productie 24 bij conclusie van antwoord in reconventie) als onvoldoende onderbouwd gepasseerd moet worden. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gepretendeerde schade. Met hem is de rechtbank van oordeel dat deze schade thans onvoldoende is onderbouwd door [eisers] De rechtbank zal [eisers] , gelet op zijn bewijsaanbod, evenwel in de gelegenheid stellen zijn schade te bewijzen omdat de bewijslast ervan op grond van artikel 150 Rv op [eisers] rust. In afwachting van de bewijslevering, zal de beoordeling van de hiervoor genoemde conventionele vordering en de reconventionele vordering worden aangehouden.