ECLI:NL:RBNNE:2016:5892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
C/18/162171 / HA ZA 15-243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake volmacht aan vervoersmanager en verboden Selbsteintritt met bewijsopdrachten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, [eisers] en [gedaagde], die betrokken zijn bij een transportbedrijf. De rechtbank heeft op 14 december 2016 vonnis gewezen in een complexe zaak die verschillende aspecten van het civiele recht omvat. De eiser sub 1 en eiseres sub 2, beiden wonende te Winschoten, hebben [gedaagde] aangeklaagd, die ook in Winschoten woont, over een aantal vorderingen die voortvloeien uit hun zakelijke relatie. De procedure omvatte een tussenvonnis en meerdere processtukken, waaronder een akte tot vermeerdering van eis en een conclusie van antwoord in reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen partijen een zakelijk karakter had, maar dat er ook persoonlijke elementen in de relatie aanwezig waren. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de volmacht die aan [eiser sub 1] was gegeven, hem toestond om namens [gedaagde] te handelen, met name in situaties waarin hij met zichzelf als wederpartij handelde, wat in juridische termen bekend staat als Selbsteintritt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de volmacht niet de bevoegdheid tot Selbsteintritt omvatte, wat leidde tot de afwijzing van verschillende vorderingen van [eisers]. De rechtbank heeft ook de vorderingen van [gedaagde] in reconventie beoordeeld, waarbij hij onder andere om opheffing van beslag vroeg en betaling van verschillende bedragen. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] voor een deel toegewezen en voor een deel afgewezen, afhankelijk van de onderliggende rechtsgrond en de bewijsvoering. De zaak is aangehouden voor bewijslevering over bepaalde vorderingen, en de rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken en getuigen te overleggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/162171 / HA ZA 15-243
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te Winschoten,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te Winschoten,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.G. Holtz kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Winschoten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.T. van Dalen kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] (in de mannelijke enkelvoudsvorm) en [gedaagde] genoemd worden. Eiser sub 1 zal afzonderlijk als [eiser sub 1] en eiseres sub 2 zal afzonderlijk [eiseres sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 januari 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2016,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 20 mei 2016,
  • de akte tot vermeerdering van eis in reconventie van 20 mei 2016,
  • de antwoordakte van [eisers] van 22 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak ter behandeling en beslissing op de voet van het bepaalde in artikel 15 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de meervoudige kamer.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert sinds 29 juni 2011 een transportbedrijf als "eigen rijder".
2.2.
Tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] is op 1 juni 2011 een managementovereenkomst getekend waarin [eiser sub 1] tegen een managementvergoeding van € 500,00 exclusief btw per maand permanent en daadwerkelijk leiding zal geven aan de vervoersactiviteiten van [gedaagde] en als zodanig belast zal zijn met:
- " Aanschaf materiaal
- Calculatie en vaststelling vrachtprijs
- Werkverdeling
- Debiteuren en Crediteuren administratie
- Aanmaningen / aanname en ontslag van personeel"
Overeengekomen is dat de werkzaamheden ongeveer "1 dagtaak omvatten".
2.3.
[eiser sub 1] heeft een eenmanszaak onder de naam [onderneming van eiser] die actief is op het gebied van logistieke dienstverlening.
2.4.
Op 2 januari 2015 zijn er drie overeenkomsten getekend tussen [onderneming van eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder voor de huur van een vrachtwagen, voor een huurprijs van € 985,00 ex btw per maand. De overeenkomst bepaalt in artikel 7 ervan dat het onderhoud en de reparaties evenals de kosten van de banden, voor rekening van de huurder komen. De aktes zijn door [eiser sub 1] getekend namens [onderneming van eiser] en als vervoersmanager en gemachtigde van [gedaagde] . Een gelijkluidende huurovereenkomst is ook opgemaakt en op dezelfde wijze ondertekend op 6 februari 2015 en op 27 februari 2015.
2.5.
Tussen [eisers] als crediteur en [gedaagde] als debiteur is op 19 maart 2015 een akte van geldlening opgemaakt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Artikel 1
1. De crediteur leent per 20-03-2015 aan de debiteur aan bedrag van in totaal € 70.000,- (zegge: zeventigduizend euro) welk bedrag enkel en uitsluitend gebruikt mag worden voor rekening-courant faciliteiten t.b.v. [onderneming 5] .
2. Over dit bedrag en de eventuele achterstallige rente zal de debiteur een rente verschuldigd zijn van 5%, verschijnend in maandelijkse termijnen achteraf, derhalve voor het eerst op 01-04-2015.
[…]
Artikel 3
De lening wordt aangegaan voor de duur van een half jaar.
De akte is ondertekend door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] namens [eisers] en door [eiser sub 1] (als vervoersmanager en gemachtigde) namens [gedaagde] .
2.6.
Op 23 april 2014 heeft er een overboeking groot € 22.500,00 vanaf de op naam van [eisers] gestelde Rabobankrekening met nummer [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 2] t.n.v. [onderneming 5] plaatsgevonden onder vermelding van 'lening [eiseres sub 2] '. Op 4 augustus 2015 is er een bedrag van € 17.500,00 overgemaakt en op 20 maart 2015 een bedrag van € 5.000,00 en van € 25.000,00 steeds met dezelfde omschrijving.
2.7.
[eiser sub 1] kon betalingen verrichten van de zakelijke bankrekening van [gedaagde] . Hij was door [gedaagde] gemachtigd om zijn zakelijke rekeningen te beheren. [eiser sub 1] kon hierop inloggen door middel van zijn eigen bankpas.
2.8.
De samenwerking tussen partijen is eind september 2015 ten einde gekomen. [gedaagde] heeft toen de toegang van [eisers] tot de bankgegevens geblokkeerd. [gedaagde] heeft [eiser sub 1] uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel als zijn gevolmachtigde en een nieuwe gevolmachtigde ingeschreven per 25 september 2015.
2.9.
Bij vonnis in kort geding van 4 december 2015 is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser sub 1] (bij wijze van voorschot op het uiteindelijk in de bodemprocedure aan hem toe te kennen bedrag) te voldoen het bedrag van € 26.500,00 (te weten een bedrag van € 1.500,00 ter zake van de managementvergoeding over de laatste drie maanden en € 25.000,00 bij wege van voorschot op de door [eisers] gestelde schade vanwege vervreemding door [gedaagde] van twee vrachtwagens) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 9 november 2015 tot aan de dag van algehele voldoening.
2.10.
[gedaagde] heeft een drietal vrachtwagens met de kentekens [kenteken 1] ,
-[kenteken 2] en [kenteken 3] aan [eisers] teruggegeven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert, na vermindering van eis, [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen
3.1.1.
om ter zake van de door eisers aan hem verstrekte geldlening aan eisers te voldoen een bedrag van € 70.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 21 september 2015, althans de dag dezer dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; en
3.1.2.
om aan eiser sub 1 ter zake van diverse verzonden en openstaande facturen te voldoen een bedrag van € 31.487,36 (€ 41.076,61minus (€ 3.630,00 plus € 5.959,25), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag dezer dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.1.3.
om aan eiser sub 1 ter zake van door hem onrechtmatig vervreemde vrachtauto’s (zoals genoemd onder 2.3 van de dagvaarding) te voldoen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dezer dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.1.4.
in de kosten van deze procedure, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen danwel afwijzing ervan met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot
3.4.1.
opheffing van het gelegde conservatoire beslag op de aan [gedaagde] toebehorende onroerende zaak staande en gelegen te Winschoten aan de [adres] , kadastraal bekend Gemeente Winschoten, [kenmerk] ;
3.4.2.
opheffing van de gelegde conservatoir derdenbeslagen onder:
- de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
- de coöperatieve Rabobank Zuid- en Oost Groningen u.a.,
- de besloten vennootschap de Rijke Continental B.V.,
- de besloten vennootschap Multimodal Container Service B.V.,
- de besloten vennootschap Koopman Cargo B.V.
3.4.3.
betaling van een bedrag van € 25.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.4.
betaling van een bedrag van € 88.041,20 ter zake van de door [gedaagde] betaalde kosten ter zake van de aan gedaagden in reconventie in eigendom toebehorende vrachtwagens/trucks;
3.4.5.
betaling van een bedrag van € 21.472,78 ter zake van de reparatiekosten aan de containeropleggers en bietenoplegger te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.6.
betaling van een bedrag van € 16.829,50 ter zake van de graafmachine merk Atlas te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.7.
betaling van een bedrag van € 3.559,33 ter zake van de door eiser in reconventie betaalde kosten ten behoeve van de toercaravan van gedaagden in reconventie te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.8.
betaling van de kosten van de reconventionele vordering;
3.4.9.
betaling van een bedrag van € 7.581,41 ter zake van drie tankpassen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.10.
betaling van een bedrag van € 79.340,10 ter zake van huur trailers en trucks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.11.
betaling van een bedrag van € 11.968,69 ter zake van openstaande facturen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.12.
betaling van een bedrag van € 9.559,00 ter zake van huurovereenkomst met AR4YOU te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.13.
betaling van een bedrag van € 21.894,32 ter zake van managementvergoeding te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.14.
betaling van een bedrag van € 8.590,00 ter zake van betalingen voor het Eurovignet te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.15.
betaling van een bedrag van € 73.057,63 ter zake van tankfacturen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.16.
betaling van een bedrag van € 57.475,00 ter zake van voorschot tanken te
vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag
vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.17.
betaling van een bedrag van € 4.674,91 ter zake van doorbelaste factuur [onderneming 1] te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.18.
betaling van een bedrag van € 3.905,75 ter zake van factuur doorbetaling [stagiare] te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.19.
betaling van een bedrag van € 331.786,81 ter zake van 9 teveel betaalde tankpassen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 20 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening.
3.5.
[eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen, althans tot afwijzing ervan, met veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Tegen de vermeerdering van eis in reconventie als zodanig is geen bezwaar gemaakt en de rechtbank ziet ook overigens geen redenen om deze buiten beschouwing te laten, zodat de rechtbank bij haar beoordeling van de vermeerderde eis zal uitgaan.
4.2.
Beide partijen hebben in de (omvangrijke) gedingstukken uitvoerige beschouwingen gegeven over de aard, intensiteit en duur van de samenwerking. De rechtbank vindt hiervan voor de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen van belang vast te stellen dat de samenwerking een zakelijk karakter heeft gehad. Immers, zowel [gedaagde] als [eisers] had/heeft een onderneming in de transportsector. [gedaagde] heeft weliswaar benadrukt dat hij de verstandhouding met [eiser sub 1] als een vader – zoonrelatie heeft gezien en hoewel [eiser sub 1] bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft aangegeven dat hij zich kan herinneren dat [gedaagde] zoiets heeft gezegd, staat naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen, gelet op de overeenkomst die zij ter zake onbetwist gesloten hebben, voldoende vast dat [gedaagde] heeft ingestemd met betaling van [eiser sub 1] voor zijn werkzaamheden.
4.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen omtrent de inhoud van hun samenwerking heel weinig aan het papier hebben toevertrouwd. Ook de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht is niet schriftelijk vastgelegd. Uit de door [eisers] overgelegde producties 15, 16, 50, 51 en 52 blijkt weliswaar dat er over de dagelijkse gang van zaken regelmatig informeel contact tussen partijen is geweest, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat [eisers] even regelmatig aan [gedaagde] verslag heeft gedaan van allerlei financiële transacties tussen partijen. Integendeel, uit het kortgedingvonnis van 4 december 2015 blijkt dat [eiser sub 1] heeft bevestigd dat [gedaagde] nooit enige belangstelling heeft getoond voor zijn administratie (r.o. 5.4.). Dat beeld rijst ook op uit de verklaring van accountant [accountant] (productie 13 bij de conclusie van antwoord in reconventie). De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser sub 1] gedurende het bestaan van de managementovereenkomst gemachtigd was om betalingen te doen van en op de (zakelijke) bankrekening van [gedaagde] . Eveneens is in de onderhavige procedure voldoende komen vast te staan dat [eiser sub 1] meermalen betalingen van en naar de (zakelijke) bankrekening van [gedaagde] heeft gedaan, ook vanaf en naar de (privé)bankrekening(en) van [eisers] Thans is in geschil in hoeverre deze betalingen rechtsgeldig namens en voor rekening en risico van [gedaagde] zijn geschied.
4.4.
De omvang van de gedingstukken en het aantal over en weer ingestelde vorderingen vormt een weerslag van de intensiteit van samenwerking tussen [eisers] en [gedaagde] . In de kern is de vraag die aan de rechtbank wordt gesteld of de transacties tussen beide partijen (steeds) 'at arms length' hebben plaatsgevonden en passen binnen de door [gedaagde] aan [eiser sub 1] gegeven volmacht. Deze transacties omvatten (a) transacties tussen [eiser sub 1] ( [onderneming van eiser] ) enerzijds en [gedaagde] anderzijds die al dan niet bevoegdelijk zijn aangegaan door [eiser sub 1] namens [gedaagde] met zichzelf als wederpartij, (b) transacties tussen [gedaagde] en derde partijen, waaronder een overeenkomst met de dochter van [eisers] en (c) allerlei doorbelastingen van kosten gemaakt bij derden door [eiser sub 1] ( [onderneming van eiser] ) aan [gedaagde] .
4.5.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond, zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen, vanwege de samenhang ervan.
4.6.
Een belangrijk geschilpunt tussen partijen betreft de omvang van de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht en de vraag of [eiser sub 1] in de uitoefening van de werkzaamheden de gegeven volmacht al dan niet heeft overschreden. Meer in het bijzonder is het de vraag of het [eiser sub 1] was toegestaan om [gedaagde] te vertegenwoordigen bij (rechts)handelingen met zichzelf of een naast familielid (zoals zijn broer of dochter) als wederpartij.
4.7.
Art. 3:68 BW bepaalt dat een gevolmachtigde in beginsel slechts dan als wederpartij van de volmachtgever kan handelen wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten. De bepaling strekt ertoe te voorkomen dat de gevolmachtigde op de inhoud van de desbetreffende rechtshandeling invloed ten eigen bate kan uitoefenen. (HR 3 -2-2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6947). Gesteld noch gebleken is dat de door [gedaagde] aan [eiser sub 1] gegeven volmacht de bevoegdheid tot Selbsteintritt inhield waarbij [eiser sub 1] namens [gedaagde] met zichzelf als wederpartij overeenkomsten mocht sluiten, noch dat de inhoud van de gewraakte rechtshandelingen zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen de belangen van [eiser sub 1] en [gedaagde] is uitgesloten, zodat er tussen partijen geen geldige overeenkomst tot stand kan komen, indien [eiser sub 1] namens [gedaagde] met zichzelf als wederpartij deze overeenkomst heeft gesloten .Gelet op de beschermingsgedachte van artikel 3:68 BW, stelt de rechtbank met het verbod om met zichzelf te contracteren op één lijn, de huurovereenkomsten met de dochter van [eisers] (AR4YOU) die via [eiser sub 1] tot stand zijn gekomen, vanwege de nauwe familierelatie (zie ook r.o. 4.7.8. van het arrest Hof 's Hertogenbosch van 2 juni2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ1011).
4.8.
Terugbetaling lening € 70.000,00 (conventionele vordering 3.1.1.)
4.8.1.
[eisers] heeft - samengevat - aan de vordering het volgende ten grondslag gelegd. Uit de akte van geldlening van 19 maart 2015 blijkt dat de lening is verstrekt voor de duur van zes maanden. Deze periode is inmiddels verstreken. [gedaagde] heeft kenbaar gemaakt dat hij zijn bedrijf heeft gestaakt, zodat [eisers] goede gronden heeft te vrezen dat [gedaagde] zal tekortschieten in de nakoming. [eisers] heeft er voorts op gewezen dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat in totaal een bedrag van € 70.000,00 is overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde] onder vermelding van "geldlening".
4.8.2.
[gedaagde] heeft daartegen - kort gezegd - aangevoerd dat hij van niets weet. Hij heeft de akte niet getekend en [eisers] heeft in feite een overeenkomst met zichzelf gesloten zonder dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was. Het aangaan van een dergelijke geldlening valt buiten de bevoegdheid van [eiser sub 1] die hij in het kader van de managementovereenkomst heeft gekregen. Door [eisers] werd met geld tussen verschillende bankrekeningen heen en weer geschoven. Volgens [gedaagde] is er in de periode 22 april 2014 tot 4 september 2015 een totaalbedrag van € 178.220,90 van de privé-rekening(en) van [eisers] naar [gedaagde] bankrekening overgeboekt en € 227.269,15 van [gedaagde] naar de privé-rekening(en) van [eisers]
4.8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De akte van geldlening is als bewijsmiddel voor het bestaan van de geldlening niet bruikbaar, nu deze niet door [gedaagde] is ondertekend. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] terecht heeft aangevoerd dat het aangaan van een geldlening niet besloten ligt in de met [eiser sub 1] gesloten ‘managementovereenkomst’, waarin een aantal specifiek omschreven werkzaamheden zijn genoemd. Het sluiten van een geldleningsovereenkomst zou bovendien strijdig zijn met het hiervoor genoemde verbod van artikel 3:68 BW. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van een aantal bankafschriften waaruit blijkt dat er een viertal betalingen zijn gedaan op de bankrekening van gedaagde onder vermelding van "geldlening". Maar gegeven het tijdstip waarop de betalingen zijn gedaan, heeft [eisers] in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd dat er tussen [eisers] en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is overeengekomen. Daarbij is van belang dat de rechtbank heeft vastgesteld dat [eisers] gemachtigd was om over de bankrekening van [gedaagde] te beschikken en gebleken is dat een groot aantal betalingen over en weer hebben plaatsgevonden. Het is derhalve heel goed mogelijk dat er door [eisers] betalingen zijn gedaan van en naar de rekening van [gedaagde] zonder dat [gedaagde] hiervan afwist. Aanwijzingen voor de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening, kunnen aan deze betalingen derhalve niet worden ontleend. Voor het overige heeft [eisers] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] heeft ingestemd met de overeenkomst van geldlening.
4.8.4.
Nu [eisers] voor de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening tussen partijen onvoldoende heeft gesteld, kan hij niet tot bewijslevering ervan worden toegelaten. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Betaling openstaande facturen ten bedrage van € 31.487,36 met nevenvorderingen (conventionele vordering 3.1.2.)
4.9.1.
[eisers] heeft aan deze vorderingen - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat hij een bedrag van (thans) € 31.487,36 te vorderen heeft van gedaagde uit hoofde van de productie 7 bij de dagvaarding vermelde facturen. [eisers] heeft [gedaagde] ter zake voor zover nodig gesommeerd en in gebreke gesteld, zodat [gedaagde] in verzuim is.
De gezonden facturen zijn de volgende:
doorberekening brandstofkosten Fieten Olie ad € 5.048,86,
huur containerchassis voor het 3e kwartaal 2015 ad € 7.260,00,
voorschot op de huur bietenoplegger € 7.260,00,
huur trekkers in de maanden augustus, september en oktober 2015 ad € 11.918,50.
De gesloten huurovereenkomsten voor de trekkers zijn door [eisers] als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebracht. Met betrekking tot de huur van de trekkers heeft [eisers] zijn vordering beperkt tot de maanden augustus en september 2015. [eisers] heeft erop gewezen dat [gedaagde] een tweetal (onder)huurovereenkomsten heeft getekend met de 'eigen rijders' [naam 1] en [naam 2] waarin een huurprijs van € 2.250,00 ex btw per maand per trekker is overeengekomen. Dat [gedaagde] heel goed wist dat hij de trekkers huurde van [eisers] blijkt uit een aantal door [eisers] in het geding gebrachte verklaringen (productie 24).
4.9.2.
[gedaagde] heeft het volgende samengevat aangevoerd. Alle facturen, die [gedaagde] overigens niet kent, op één na, zijn gestuurd op 22 september 2015. Op dat moment was de samenwerking tussen partijen al geëscaleerd. Kennelijk is [eisers] direct gaan factureren om een zo hoog mogelijke vordering te kunnen creëren.
Ten aanzien van de verschillende facturen, heeft [gedaagde] nog het volgende naar voren gebracht:
De factuur van Fieten Olie, zegt [gedaagde] niets. De factuur is gericht aan [onderneming van eiser] , de eenmanszaak van [eiser sub 1] . Enige overeenkomst of afspraak ligt niet ten grondslag aan de doorbelasting. Uit de factuur van Fieten Olie kan ook niet worden opgemaakt ten behoeve van welke chauffeur de brandstof is getankt;
Het gaat om de huur over het derde kwartaal 2015 van een aantal containerchassis die eigendom zijn van [eiser sub 1] . [gedaagde] betwist dat een dergelijke huurovereenkomst met hem is gesloten door [eiser sub 1] ;
[gedaagde] betwist dat hij met [eisers] een geldige huurovereenkomst heeft gesloten voor de huur van een bietenoplegger, eveneens eigendom van [eiser sub 1] , waarin een huurprijs van € 750,00 per week is overeengekomen. De factuur is in feite een voorschotfactuur;
[gedaagde] betwist het bestaan van een huurovereenkomst voor een aantal trekkers waarvan [eiser sub 1] de eigenaar is. Hij wijst erop dat deze factuur opnieuw moet worden gezien als een gedeeltelijke voorschotnota. [gedaagde] heeft erop gewezen dat de huurovereenkomsten voor de trekkers die als productie 2 zijn overgelegd, niet door hem zijn getekend. De aktes zijn door [eiser sub 1] als verhuurder en als gevolmachtigde ondertekend. Hiermee heeft [eiser sub 1] zijn volmacht overschreden. [gedaagde] wist van het bestaan van deze huurovereenkomsten niet af. Sterker nog, hij was altijd in de veronderstelling dat hij eigenaar was van de trekkers.
4.9.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat door eiser aan gedaagde facturen zijn gestuurd waarmee brandstofkosten die door Fieten Olie aan [onderneming van eiser] rekening werden gebracht, vormt onvoldoende grondslag voor de door [eisers] op dit punt ingestelde vordering. Ook de stellingname dat de brandstofpassen weliswaar op naam van [onderneming van eiser] stonden, maar door [gedaagde] werden gebruikt kan de vordering op dit punt niet dragen. Door [gedaagde] is immers aangevoerd dat er door hem geen overeenkomst met [onderneming van eiser] is gesloten die de doorbelasting van brandstofkosten kan rechtvaardigen. Gegeven de omstandigheid dat de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht niet tot de Selbsteintritt van [eisers] legitimeerde en niet is gesteld dat een belangenconflict is uitgesloten, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 5.048,86 moet worden afgewezen.
4.9.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht voor de vordering ter zake de huur van de containerchassis en de bietenoplegger. Zoals hiervoor reeds is overwogen geeft de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht hem geen bevoegdheid voor het sluiten van een huurovereenkomst waarbij hijzelf als verhuurder en namens [gedaagde] als huurder tekent. Door [eisers] zijn er weliswaar enkele verklaringen (producties 33, 35 en 36) overgelegd over het gebruik van containerchassis maar deze verklaringen bevatten geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een (geldige) huurovereenkomst tussen partijen. De samenwerking tussen partijen is beëindigd per eind september 2015, een verklaring waarom de huurverplichtingen daarna nog zouden zijn doorgelopen, heeft de rechtbank niet gekregen van [eisers] Daarom zal de gevorderde huurprijs voor de containerchassis en de bietenoplegger van elk € 7.260,00 niet worden toegewezen.
4.9.5.
Het bestaan en de geldigheid van de door [eisers] aan de vordering ten grondslag gelegde huurovereenkomsten voor de trekkers wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist.
Ook hier strandt de vordering reeds omdat de volmacht van [eiser sub 1] niet de bevoegdheid tot het sluiten van huurovereenkomsten als zodanig incorporeerde en bovendien vanwege strijd met art. 3:68 BW.
4.9.6.
De als productie 2 in het geding gebrachte schriftelijke huurovereenkomsten voor de trekkers zijn daarmee voor het aannemen van geldige huurovereenkomsten niet van waarde. De vorderingen van [eisers] liggen daarmee voor afwijzing gereed, nu een andere rechtsgrond voor de vorderingen is gesteld noch gebleken.
4.9.7.
Betaling van € 25.000,00 met nevenvorderingen (conventionele vordering 3.1.3.) en de vordering tot terugbetaling van het geïncasseerde bedrag van € 25.000,00 (reconventionele vordering 3.4.3.)
4.9.8.
[eisers] heeft aan de conventionele vordering - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] twee aan [eisers] in eigendom toebehorende vrachtwagens ( [kenteken 4] en [kenteken 5] ) heeft verkocht en de opbrengst ervan heeft behouden. De handelwijze van [gedaagde] is in strijd met de huurovereenkomsten en onrechtmatig en [eisers] heeft daardoor schade geleden. De waarde van de ontvreemde voertuigen blijkt uit productie 9 bij de dagvaarding, te weten € 12.500,00 per stuk, zodat de totale schade € 25.000,00 bedraagt.
4.9.9.
Daartegen heeft [gedaagde] aangevoerd dat zijn handelwijze niet onrechtmatig kan worden genoemd nu hij door [eisers] willens en wetens in de waan is gelaten dat de vrachtwagens zijn eigendom waren. De hoogte van de schade wordt betwist: de door [eisers] als productie 9 overgelegde internetpagina is onvoldoende voor het bewijs van de waarde van dergelijke voertuigen. De vrachtwagen met kenteken [kenteken 4] is op 11 september 2014 gekocht voor € 13.000,00 en de andere op 12 januari 2015 voor € 15.000,00. De afschrijvingen zijn (veel) hoger dan € 500,00 per twaalf maanden respectievelijk € 2.500,00 per negen maanden. Bovendien heeft [eisers] reeds de huurpenningen van € 985,00 per maand en alle onderhoudskosten betaald gekregen, zodat hij in feite tweemaal wil incasseren. [gedaagde] heeft er bovendien op gewezen dat hij op basis van het kortgedingvonnis van 4 december 2015 door [eiser sub 1] is uitgewonnen voor een bedrag van € 25.000,00, maar ten onrechte zodat hij het betaalde bedrag in reconventie terug gevorderd heeft.
4.9.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [gedaagde] de aan [eisers] toebehorende vrachtauto's heeft verkocht en de opbrengst ervan heeft behouden. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] De onrechtmatigheid is daarmee gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatige daad ook aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het eigendomsrecht van [eisers] De rechtbank is echter van oordeel dat deze stellingname in het licht van de uitvoerige verklaringen van de verschillende 'eigen rijders' (productie 24 bij conclusie van antwoord in reconventie) als onvoldoende onderbouwd gepasseerd moet worden. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gepretendeerde schade. Met hem is de rechtbank van oordeel dat deze schade thans onvoldoende is onderbouwd door [eisers] De rechtbank zal [eisers] , gelet op zijn bewijsaanbod, evenwel in de gelegenheid stellen zijn schade te bewijzen omdat de bewijslast ervan op grond van artikel 150 Rv op [eisers] rust. In afwachting van de bewijslevering, zal de beoordeling van de hiervoor genoemde conventionele vordering en de reconventionele vordering worden aangehouden.
4.10.
De vordering tot betaling van € 88.041,20 ter zake van door [gedaagde] betaalde kosten van de aan gedaagden in reconventie toebehorende vrachtwagens/ trucks (vordering in reconventie 3.4.4.) en tot betaling van € 21.472,78 ter zake van reparatiekosten aan de containeropleggers en de bietenoplegger (vordering in reconventie 3.4.5.)
4.10.1.
[gedaagde] heeft aan deze vorderingen - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat uit artikel 5:1 BW volgt dat de onderhoudsplicht van een zaak berust bij de eigenaar. Van deze regel kan (contractueel) worden afgeweken, maar tussen partijen is hieromtrent geen afspraak gemaakt. [gedaagde] heeft derhalve ten onrechte de onderhoudskosten, verzekeringspenningen en belastingen voor voertuigen van [eisers] voldaan. [eisers] is door de betalingen door [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt en dient het betaalde aan [gedaagde] terug te betalen.
4.10.2.
[eisers] heeft daartegen aangevoerd dat de door [gedaagde] van hem gehuurde voertuigen werden gehuurd tegen een zodanige huurprijs dat de onderhoudskosten daar niet in konden zitten. Was dit het geval geweest dan had de huurprijs voor een vrachtwagen niet € 985,00 per maand maar tenminste € 2.250,00 per maand bedragen. Op jaarbasis scheelt dit al een bedrag van € 15.180,00 per vrachtwagen. Dit zelfde geldt ook voor de kosten van de containeropleggers en de bietenoplegger.
4.10.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6:212 lid 1BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voorzover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Verrijking is ongerechtvaardigd als daarvoor geen redelijke grond is. Ook besparing van kosten kan onder omstandigheden aanleiding geven tot een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking (HR 5 september 2008, CLI:NL:HR:2008:BD4745).
4.10.4.
Zoals hiervoor (r.o. 4.7.) is overwogen ontbreekt een contractuele relatie tussen [gedaagde] enerzijds en [eisers] anderzijds ten aanzien van voormelde vrachtwagens. Betalingen door [gedaagde] ten behoeve van eigendommen van [eisers] zijn daarom gedaan zonder rechtsgrond. Het door [eisers] gevoerde verweer komt erop neer dat terugbetaling van de door [gedaagde] betaalde kosten niet redelijk is, omdat [gedaagde] de voertuigen in zijn onderneming heeft gebruikt en de daarmee gegenereerde omzet heeft ontvangen.
4.10.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de onderneming van [gedaagde] gebruik is gemaakt, zowel door [gedaagde] als door voor hem rijdende ‘eigen rijders’, van vrachtwagens van [eisers] De omzet die met deze voertuigen is behaald is aan [gedaagde] ten goede gekomen. De rechtbank is van oordeel dat terugvordering van de ten behoeve van de onderneming van [gedaagde] gemaakte reparatiekosten zonder redelijke grond en derhalve ongerechtvaardigd is, omdat een vergoeding voor de te maken (reparatie)kosten verdisconteerd moet zijn geweest in de door [gedaagde] aan zijn opdrachtgevers in rekening gebrachte vrachtprijzen. Zou dit anders zijn dan heeft [eisers] zich de onderhoudskosten e.d. ten behoeve van de door [gedaagde] gebruikte voertuigen bespaard en is hij - zou betaling worden toegewezen - daarmee verrijkt. [gedaagde] zou door deze kosten alsnog te moeten betalen, verarmd worden.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat containeropleggers en bietenopleggers van [eisers] zijn gebruikt in de onderneming van [gedaagde] . Dat [gedaagde] de daarvoor gemaakte onderhoudskosten heeft betaald, staat ook vast. De met de opleggers behaalde omzet is aan [gedaagde] ten goede gekomen, daarin moet een vergoeding voor de te maken onderhouds- en reparatiekosten geacht worden te zijn begrepen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank de terugbetaling door [eisers] van deze reparatiekosten zonder redelijke grond en derhalve is sprake van ongerechtvaardigde verrijking zou deze vordering worden toegewezen.
4.10.6.
De vorderingen 3.4.4. en 3.4.5. zullen daarom worden afgewezen.
4.11.
De vordering tot betaling van € 16.829,50 terzake van de graafmachine Atlas (vordering in reconventie 3.4.6.)
4.11.1.
[gedaagde] heeft met het oog op deze vordering uit onverschuldigde betaling het volgende gesteld. [eisers] heeft weliswaar op papier de eigendom van de graafmachine Atlas d.m.v. een factuur d.d. 9 mei 2014 aan [gedaagde] verkocht, maar in de praktijk is [eisers] de graafmachine blijven gebruiken. [gedaagde] wist hier niets van. De koopsom van € 10.829,50 is onverschuldigd betaald. Daarnaast vordert [gedaagde] het bij factuur van 16 december 2014 in rekening gebrachte bedrag voor door [eisers] aan hem in rekening gebrachte uren werk met de Atlaskraan en de aan [gedaagde] in rekening gebrachte managementvergoeding ten behoeve van [onderneming 3] . [eisers] heeft met zichzelf afgesproken dat de managementkosten voor [naam 3] door [gedaagde] werd voldaan. [gedaagde] wist hier niet van. [gedaagde] heeft geen opdracht aan [eiser sub 1] gegeven voor het uitvoeren van werkzaamheden met de kraan. De in rekening gebrachte uren zijn daarom onverschuldigd voldaan.
4.11.2.
[eisers] heeft het volgende verweer gevoerd. [gedaagde] heeft de kraan van [onderneming van eiser] gekocht omdat hij dichter bij huis werk wilde hebben. Bij uitvoering van werk heeft [gedaagde] een ongeluk met de kraan gehad, daarom wilde [gedaagde] de kraan weer verkopen. Dit is gebeurd voor € 7.500,00 ex btw. In de prijs is de door [gedaagde] veroorzaakte schade verdisconteerd. De prijs is marktconform. In de tussenliggende periode heeft [gedaagde] de kraan ook aan derden verhuurd. Door middel van de factuur van 16 december 2014 heeft [eiser sub 1] zijn uren in rekening gebracht die hij heeft gewerkt in verband met een opdracht van [gedaagde] voor grondwerkzaamheden in Bellingwedde.
4.11.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Onverschuldigde betaling vindt plaats indien zonder rechtsgrond is gepresteerd (artikel 6:203 BW). Indien de ontvanger het goed te kwader trouw heeft aangenomen, dan is hij zonder ingebrekestelling in verzuim (artikel 6:205 BW). Uitgangspunt bij de beoordeling is dat [eisers] , zoals hiervoor overwogen, niet bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen bij de totstandkoming van overeenkomsten met zichzelf als wederpartij. Dat [gedaagde] de kraan (kennelijk) heeft gebruikt en hiermee een ongeluk heeft gehad is, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, geen omstandigheid die tot vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eisers] kan leiden. Nu aan de betaling van de koopprijs geen geldige overeenkomst of andere rechtsgrond ten grondslag heeft gelegen, is de betaling onverschuldigd gedaan en dient aan [gedaagde] te worden terugbetaald. [eisers] moet worden aangemerkt als een ontvanger te kwader trouw, nu hij de betaling aan zichzelf zelf heeft uitgevoerd.
Het voorgaande geldt eveneens voor de door [eisers] aan [gedaagde] bij factuur van 16 december 2014 in rekening gebrachte uren ad € 1.985,68 ex btw alsmede de managementvergoeding ten behoeve van [onderneming 3] . [eisers] heeft de stellingname van [gedaagde] op dit onderdeel niet betwist, zodat de rechtsgrond voor de betalingen ontbreekt.
4.11.4.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW tot stand is gekomen zodat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd vanaf 20 mei 2016, omdat [eisers] vanaf de ontvangst van de betalingen in verzuim is geraakt.
4.12.
De vordering tot betaling van € 3.559,33 ter zake van betaalde kosten van de toercaravan (vordering in reconventie 3.4.7.)
4.12.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. Het gevorderde bedrag betreft betaling door [gedaagde] van drie facturen voor reparaties aan de privé-toercaravan van [eisers] Daarmee is [eisers] zijn boekje te buiten gegaan en heeft hij zich ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [gedaagde] .
4.12.2.
[eisers] heeft erkend dat door [gedaagde] reparatiekosten ten behoeve van zijn privé-toercaravan zijn betaald, maar een bedrag van € 2.355,37 is door [gedaagde] doorbelast aan [onderneming van eiser] door middel van een factuur d.d. 18-12-2014 (productie 42 bij conclusie van antwoord in reconventie). De overige kosten zijn ‘weggestreept’ met een iets hogere factuur van Botechma aan [onderneming van eiser] , welke factuur niet aan [gedaagde] is doorbelast. Dit is gebeurd vanwege de btw.
4.12.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen kan het uitsparen van kosten onder omstandigheden ongerechtvaardigde verrijking opleveren. Het door [onderneming van eiser] gevoerde verweer komt erop neer dat geen verarming van [gedaagde] heeft plaatsgevonden vanwege de door [eisers] uitgevoerde verrekeningen. Ingevolge artikel 150 Rv draagt [eisers] de bewijslast van dit (bevrijdende) verweer. De rechtbank zal [eisers] bewijs opdragen dat geen verarming van [gedaagde] heeft plaatsgevonden, nu hij zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stelling.
4.12.4.
De beoordeling zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
4.13.
De vordering tot betaling van € 7.581,41 ter zake van drie tankpassen (vordering in reconventie 3.4.9.)
4.13.1.
[gedaagde] heeft het volgende samengevat aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
Door [eiser sub 1] zijn er drie tankpassen aangevraagd namens hem bij DKV voor drie kentekens [kenteken 6] , [kenteken 1] en [kenteken 7] . Het kenteken [kenteken 6] is van een auto die [eiser sub 1] privé toebehoort. De facturen werden door DKV naar [gedaagde] gestuurd die de facturen ongeopend aan [eiser sub 1] heeft gegeven ter betaling. De betalingen zijn onverschuldigd gedaan.
4.13.2.
[eisers] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. De passen zijn gebruikt ten behoeve van de onderneming van [gedaagde] , ook de pas die op het kenteken van de privé-auto van [eisers] stond. Deze pas is in de vakantie van 2014 privé met goedvinden van [gedaagde] gebruikt: er is voor een bedrag van € 463,57 door [eiser sub 1] mee getankt. [gedaagde] vond het niet nodig om dit bedrag te verrekenen. [gedaagde] maakte de post open en gaf de facturen daarna aan [eiser sub 1] .
4.13.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
De betalingen aan DKV hebben plaatsgevonden op basis van overeenkomsten die door [eiser sub 1] namens [gedaagde] heeft gesloten. [eisers] was op grond van de managementovereenkomst bevoegd om een overeenkomst met DKV namens [gedaagde] te sluiten. Deze betalingen zijn daarom niet onverschuldigd gedaan. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.14.
De vordering tot betaling van € 79.340,10 ter zake van huur van trailers en trucks (vordering in reconventie 3.4.10.)
4.14.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Er zijn betalingen voor huur van trailers en trucks vanaf [gedaagde] bankrekening aan [eisers] gedaan, maar [gedaagde] was niet bekend met deze huurovereenkomsten. Deze zijn door [eisers] met zichzelf gesloten en daarmee is hij zijn boekje te buiten gegaan. Er is mitsdien door [gedaagde] onverschuldigd aan [eisers] betaald.
4.14.2.
[eisers] heeft hiertegen ten verweer het volgende naar voren gebracht. [gedaagde] wist dat hij trucks van [eiser sub 1] huurde, dit blijkt uit tal van schriftelijke verklaringen. Nu vordert hij de huurpenningen terug, maar de met de vrachtwagens behaalde omzet heeft hij behouden. Kennelijk is [gedaagde] van opvatting dat hij de omzet kan behouden maar niet de daarvoor gemaakte kosten hoeft te betalen.
4.14.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Hiervoor is reeds overwogen dat tussen partijen geen geldige huurovereenkomsten tot stand kunnen zijn gekomen, nu de aan [eisers] gegeven volmacht niet legitimeerde tot Selbsteintritt. Zonder toelichting die door [eisers] niet is gegeven valt niet in te zien waarom de eventuele bekendheid van [gedaagde] met het bestaan van huurovereenkomsten dit anders zou maken. De uit hoofde van huur aan [eisers] gedane betalingen zijn daarom onverschuldigd en dienen door [eisers] te worden terugbetaald. Nu [eisers] ten aanzien van de ontvangst van de huurpenningen moet worden gezien als ontvanger te kwader trouw, kan de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2016 worden toegewezen. Omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst kan de gevorderde handelsrente ex 6: 119a BW niet worden toegewezen.
4.15.
De vordering tot betaling van € 11.968,69 ter zake van openstaande facturen (vordering in reconventie 3.4.11.)
4.15.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. De vordering valt uiteen in de navolgende onderdelen:
( a) Hij moet een nabetaling groot € 5.239,55 aan DKV doen: dit bedrag is onverschuldigd voldaan, omdat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de tankpassen, maar [eiser sub 1] ;
( b) Ook moet [gedaagde] een betaling groot € 2.050,28 aan TTS Roden doen: het betreft werkzaamheden aan een truck die [eiser sub 1] in eigendom toebehoort. Het onderhoud behoort daarom door [eiser sub 1] betaald te worden. [eiser sub 1] is door de betaling door [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt;
( c) [gedaagde] moet een betaling groot € 4.678,68 aan de firma [onderneming 6] voldoen in verband met onderhoud aan vrachtwagens die toebehoren aan eiser en die ook door eiser zouden moeten worden betaald. Er is daarom sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
4.15.2.
[eisers] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
Er is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [eiser sub 1] , noch is [gedaagde] door de betalingen verarmd. Het betreft kosten die voor rekening van [gedaagde] moeten komen op gronden die eerder door [eisers] uiteen zijn gezet.
4.15.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan de betaling aan DKV ligt een geldige overeenkomst ten grondslag die door [eiser sub 1] op grond van de aan hem gegeven volmacht namens [gedaagde] mocht sluiten. Daarmee is de gedane betaling niet onverschuldigd en moet dit onderdeel (a) van de vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat [eisers] de door [gedaagde] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat de onderdelen (b) en (c) van de vordering zullen worden toegewezen.
4.16.
De vordering van de firma AR4YOU (vordering in reconventie 3.4.12.)
4.16.1.
[gedaagde] heeft het navolgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. De firma AR4YOU is een eenmanszaak van de dochter van [eisers] De gesloten huurovereenkomsten tussen [gedaagde] en deze dochter, zijn door [eiser sub 1] achter zijn ( [gedaagde] ) rug om gesloten. [gedaagde] wist van niets. [eiser sub 1] is zijn bevoegdheid als vervoersmanager te buiten gegaan door zonder toestemming van [gedaagde] overeenkomsten met zijn dochter af te sluiten. Dit handelen is ook onrechtmatig jegens [gedaagde] . De containerchassis zijn ook niet gebruikt in de onderneming van [gedaagde] en er staat niet vast dat het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 400,00 per maand een reële huurprijs is. De schade van het onrechtmatig handelen van [eiser sub 1] bestaat uit het totaalbedrag dat [eiser sub 1] namens [gedaagde] aan AR4YOU heeft betaald.
4.16.2.
[eisers] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. [gedaagde] had de van AR4YOU gehuurde chassis nodig voor zijn onderneming om vervoerswerkzaamheden te verrichten. [gedaagde] houdt zich tegen beter weten in van de domme. Indien [gedaagde] al vordering geldend zou kunnen maken, dan zou deze vordering vanzelfsprekend moeten worden ingesteld tegen de dochter van [eiser sub 1] en niet tegen [eisers]
4.16.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
De aan [eiser sub 1] gegeven volmacht omvat zoals hiervoor is overwogen niet de bevoegdheid tot Selbsteintritt. Daaromzijn ook geen geldige huurovereenkomsten met de dochter van [eisers] (AR4YOU) tot stand gekomen.Blijkens productie 14 in de akte tot vermeerdering van eis, zijn deze overeenkomsten immers ondertekend door [eiser sub 1] namens [gedaagde] . Door namens [gedaagde] overeenkomsten aan te gaan met zijn dochter, heeft [eiser sub 1] zijn volmacht overschreden en bovendien onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld. [eisers] is mitsdien gehouden tot vergoeding van de daardoor ontstane schade. Door [gedaagde] is onbetwist gesteld dat de schade bestaat uit het totaalbedrag dat hij aan AR4YOU heeft betaald. De vordering 3.4.12. zal daarom worden toegewezen. De wettelijke rente ex 6:119 BW zal vanaf 20 mei 2016 worden toegewezen. Omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst kan de gevorderde handelsrente ex 6:119a BW niet worden toegewezen.
4.17.
De vordering tot betaling van € 21.894,32 ter zake van de managementvergoedingen (vordering in reconventie 3.4.13.)
4.17.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. Het is [gedaagde] bekend dat [eiser sub 1] ook het management voerde ten behoeve van de zogenaamde "eigen rijders" [naam 1] ( [onderneming 1] ), [naam 2] ( [onderneming 2] ), [naam 3] ( [onderneming 3] ) en [naam 4] ( [onderneming 4] ). [eiser sub 1] heeft hem de ten behoeve van deze eigen rijders verschuldigde managementvergoedingen in rekening gebracht. [eiser sub 1] handelt onrechtmatig jegens [gedaagde] door de managementvergoedingen die door de eigen rijders zelf moeten worden betaald, door [gedaagde] te laten betalen. Na aftrek van bedragen die voor [gedaagde] bestemd waren, resteert een bedrag van € 21.894,32 dat onverschuldigd door [gedaagde] aan [eiser sub 1] is betaald.
4.17.2.
[eiser sub 1] heeft het volgende verweer tegen deze vordering gevoerd. De eigen rijders zijn door [gedaagde] zelf aangenomen en ten behoeve van zijn bedrijf ingezet. [eiser sub 1] heeft ermee ingestemd om de eigen rijders te begeleiden op voorwaarde dat de vergoedingen hiervoor via [gedaagde] zouden worden voldaan. Dat hebben [gedaagde] en [eiser sub 1] afgesproken. De overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam 1] is door [gedaagde] zelf getekend. De 'eigen rijders' waren in dienst van [gedaagde] . De huurprijs voor de vrachtwagens is verrekend met de opbrengsten. Er zijn alleen kosten doorberekend aan [gedaagde] die betrekking hadden op gemaakte kosten door de 'eigen rijders'.
4.17.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer [gedaagde] heeft ingestemd met betaling van de managementvergoedingen ten behoeve van de 'eigen rijders' zouden de door hem aan [eisers] betaalde managementvergoedingen niet onverschuldigd zijn voldaan. Van onrechtmatig handelen door [eisers] is dan ook geen sprake. Nu door [eisers] is aangevoerd dat hij (naar de rechtbank begrijpt: expliciet) met [gedaagde] heeft afgesproken dat laatstgenoemde de managementvergoedingen zou voldoen, rust ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast van dit 'bevrijdende verweer' op [eisers] De rechtbank zal hem in de gelegenheid stellen tot bewijslevering op dit punt.
4.17.4.
De beoordeling van de vordering zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
4.18.
De vordering tot betaling van € 8.590,00 wegens betalingen aan eurovignet (vordering in reconventie 3.4.14.)
4.18.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft in zijn administratie het bewijs gevonden dat [eiser sub 1] de kosten van het eurovignet door [gedaagde] heeft laten betalen ten behoeve van vrachtauto's die aan [eiser sub 1] in eigendom toebehoren. Hierover is tussen partijen nooit een afspraak gemaakt. In totaal heeft [gedaagde] een bedrag van € 8.590,00 onverschuldigd betaald ten behoeve van vrachtwagens van [eiser sub 1] .
4.18.2.
[eisers] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. Ten behoeve van de onderneming van [gedaagde] zijn eurovignetten te nodig voor het gebruik van snelwegen. Een verhuurder levert nooit een vrachtauto inclusief eurovignet, daarom heeft hij ten behoeve van [gedaagde] eurovignetten aangeschaft. De door [gedaagde] betaalde eurovignetten zijn alleen gebruikt door chauffeurs die ten behoeve van het bedrijf van [gedaagde] vervoerswerkzaamheden hebben uitgevoerd.
4.18.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van de eurovignetten namens [gedaagde] aan [eisers] zijn voldaan. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken (productie 18) blijkt immers dat aan de Belastingdienst is betaald. Nu door [gedaagde] een vordering uit de onverschuldigde betaling tegen [eisers] is ingesteld en niet nader is toegelicht welke betalingen door [gedaagde] aan [eiser sub 1] onverschuldigd zouden zijn verricht, moet de vordering worden afgewezen.
4.19.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 73.057,63 ter zake van tankfacturen (vordering in reconventie 3.4.15.)
4.19.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. In de administratie van [gedaagde] zijn een groot aantal tankfacturen teruggevonden waarbij [eisers] brandstofkosten heeft doorberekend aan [gedaagde] . Voor deze facturen geldt dat [eiser sub 1] zijn eigen facturen met de bankpas van [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat alle factuurbedragen door hem onverschuldigd zijn betaald en dat [eiser sub 1] brandstofkosten aan hem heeft doorberekend zonder dat dat werkelijk vaststaat dat die brandstofkosten ook voor of door hem zijn gemaakt zodat niet vaststaat dat de brandstofkosten door [gedaagde] zouden moeten worden betaald. De betaalde facturen worden daarom tot een bedrag van € 73.057,63 als onverschuldigd van [eisers] teruggevorderd.
4.19.2.
[eisers] heeft daartegen het volgende verweer gevoerd. Bij de aanschaf van een tankpas diende een borgsom betaald te worden door [gedaagde] . Dit leverde een probleem op. [onderneming van eiser] behoefde bij de aanvraag van een tankpas geen borgsom te betalen, vandaar dat de tankpassen op naam van [onderneming van eiser] stonden. [onderneming van eiser] heeft de brandstof (formeel) ingekocht en via facturen doorbelast aan [gedaagde] . Er werd niet gewerkt met kentekens, omdat deze nogal wisselden. Er waren minder tankpassen in omloop dan er vrachtwagens reden. [onderneming van eiser] heeft nimmer brandstofkosten doorberekend aan [gedaagde] zonder daarbij tevens te voegen de aan [onderneming van eiser] verzonden onderliggende nota's. Op de facturen staan kaartnummers vermeld waaruit kan worden afgeleid op welke auto's (chauffeurs) de kosten betrekking hadden.
4.19.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor meermaals is overwogen is Selbsteintritt op grond van de aan [eiser sub 1] gegeven volmacht niet mogelijk. Daardoor zijn de betalingen vanaf de bankrekening van [gedaagde] aan [eiser sub 1] geschied zonder dat daarvoor een rechtsgrond aanwezig was. De betalingen zijn onverschuldigd gedaan en dienen door [eisers] aan [gedaagde] te worden terugbetaald. De gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2016 is toewijsbaar, omdat [eisers] op grond van artikel 6:205 BW vanaf de ontvangst van de verschillende betalingen in verzuim is geraakt. Omdat er geen sprake is van een handelsovereenkomst kan de gevorderde handelsrente ex artikel 6:119a BW niet worden toegewezen.
4.20.
De vordering tot betaling van € 57.475,00 ter zake van voorschot tanken (vordering in reconventie 3.4.16.)
4.20.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. Door [eisers] zijn aan [gedaagde] facturen gestuurd met de tekst "voorschot brandstofkosten" voor een totaalbedrag van € 57.475,00. Deze facturen zijn betaald zonder dat vaststaat dat die brandstofkosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Nergens in de boekhouding is er namelijk een eindafrekening te vinden. Er is sprake van onverschuldigde betaling.
4.20.2.
[eisers] heeft daartegen het volgende verweer gevoerd. De voorschotfacturen zijn allemaal gecrediteerd. De voorschotfacturen zijn opgemaakt om de af te dragen btw zo laag mogelijk te houden.
4.20.3.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisers] heeft zijn stellingname dat de voorschotfacturen zijn verrekend door middel van creditnota's onderbouwd aan de hand van de als productie 54 bij antwoordakte in reconventie overgelegde rekeningen. [gedaagde] heeft op deze producties nog niet kunnen reageren. De rechtbank zal [gedaagde] daarom gelegenheid geven zich hierover uit te laten bij akte. [gedaagde] dient zich
uitsluitendover deze rekeningen uit te laten. De beoordeling van de vordering zal worden aangehouden.
4.21.
De vordering tot betaling van € 4.674,91 ter zake van de doorbelaste factuur [onderneming 1] (vordering in reconventie 3.4.17.)
4.21.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd. Het betreft de factuur van 24 november 2014 van [onderneming van eiser] . [gedaagde] heeft nooit een overeenkomst met [onderneming 1] afgesloten, zodat het hier om een spookfactuur gaat. [eiser sub 1] zat aan de knoppen bij [gedaagde] en bij [onderneming 1] . Omdat [gedaagde] in de betreffende periode geen overeenkomst met [onderneming 1] heeft gesloten, had [onderneming van eiser] geen recht op betaling van de factuur en heeft [gedaagde] deze onverschuldigd betaald.
4.21.2.
[eiser sub 1] heeft daartegen het volgende aangevoerd. Om dat [gedaagde] liquiditeitsproblemen had, heeft [eisers] de factuur van [onderneming 1] in eerste instantie betaald en aan [gedaagde] doorberekend.
4.21.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Door [gedaagde] is onbetwist naar voren gebracht dat door hem geen overeenkomst met [onderneming 1] is gesloten uit hoofde waarvan aan hem kosten in rekening gebracht mochten worden. Daarmee staat vast dat de factuur van 24 november 2014 geen rechtsgrond heeft. De vordering zal worden toegewezen evenals de wettelijke rente vanaf 20 mei 2016, omdat [eiser sub 1] vanaf de ontvangst van de betaling in verzuim is geraakt. Omdat er geen sprake is van een handelsovereenkomst, kan de gevorderde handelsrente niet worden toegewezen.
4.22.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 3.905,75 ter zake van de factuurdoorbetaling [stagiare] (vordering in reconventie 3.4.18)
4.22.1.
[gedaagde] heeft het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd. Er is sprake van onverschuldigde betaling door [gedaagde] . [eiser sub 1] heeft hem voor de inzet van de stagiaire [stagiare] een factuur gestuurd en voor betaling ervan gezorgd, maar [stagiare] heeft [gedaagde] laten weten dat hij nooit een cent van [eiser sub 1] heeft ontvangen. [gedaagde] is [stagiare] niets verschuldigd en vraagt zich af waarom vergoedingen aan hem worden doorberekend.
4.22.2.
[eisers] heeft het volgende verweer gevoerd. Hij heeft opgemerkt dat [gedaagde] erkent dat [stagiare] voor hem heeft gewerkt. [stagiare] was een chauffeur in dienst van [gedaagde] . [stagiare] heeft destijds contante betalingen ontvangen omdat [gedaagde] onvoldoende liquide middelen had. Uit de door [gedaagde] overgelegde productie 22 bij akte tot vermeerdering van eis, blijkt dat er destijds contante betalingen aan [stagiare] zijn gedaan. De bonnetjes zijn voor ontvangst door [stagiare] getekend.
4.22.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [stagiare] ten behoeve van de onderneming van [gedaagde] werkzaam is geweest. De rechtbank is voorts van oordeel dat door [eisers] voldoende gemotiveerd is aangevoerd dat er (contante) betalingen door hem zijn gedaan aan [stagiare] . De rechtbank is van oordeel dat in het licht van dit verweer, [gedaagde] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht dat door hem onverschuldigd aan [eisers] is betaald ten behoeve van [stagiare] . De rechtbank zal hem daarom niet toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij een bedrag groot € 3.905,75 onverschuldigd aan [eisers] heeft betaald. De vordering zal worden afgewezen.
4.23.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 331.786,81 ter zake van negen teveel betaalde tankpassen (vordering in reconventie 3.4.19.)
4.23.1.
[gedaagde] heeft het volgende gesteld ter onderbouwing van deze vordering. Er zijn door Fieten Olie in totaal elf tankpassen aan [eiser sub 1] uitgegeven. Slechts twee ervan waren bij [gedaagde] in gebruik, te weten passen met de kaartnummers [nummer 1] en [nummer 2] . [eiser sub 1] heeft evenwel de kosten van alle tankpassen aan [gedaagde] doorberekend. Daarmee heeft [gedaagde] betaald voor de kosten van [eiser sub 1] en de eigen rijders die aan [eiser sub 1] gelieerd zijn. Een bedrag van € 331.786,81 is daarmee onverschuldigd door [gedaagde] aan [eisers] betaald.
4.23.2.
[eisers] heeft aangevoerd dat de stellingname van [gedaagde] dat hij slechts gebruik heeft gemaakt van twee tankpassen, weersproken wordt door een aantal sms-berichten die door [eisers] als productie 51 bij antwoordakte in reconventie zijn overgelegd. Alle aan [gedaagde] doorbelaste brandstofkosten betroffen vrachtwagens die reden voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook geen andere brandstofkosten gehad, althans hiervan is in de procedure niets gebleken. De brandstoffacturen zijn door [eisers] opzettelijk laag gehouden in verband met de brandstofkosten. [gedaagde] had onvoldoende liquiditeit en kon de omzetbelasting over het daadwerkelijke bedrag niet betalen.
4.23.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat de sms-berichten waarop [eisers] een beroep wenst te doen pas bij antwoordakte in het geding zijn gebracht, heeft [gedaagde] niet op de inhoud ervan kunnen reageren. De rechtbank zal de beoordeling van deze vordering aanhouden en [gedaagde] alsnog in de gelegenheid stellen zich uit te laten -
maar uitsluitend hierover- over productie 51.
4.24.
Opheffing van de gelegde beslagen (reconventionele vorderingen 3.4.1. en 3.4.2.)
4.24.1.
[gedaagde] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat het leggen van beslag door [eisers] onrechtmatig is, omdat er geen onderliggende vorderingen aan ten grondslag liggen.
4.14.2.
Door [eisers] is hiertegen aangevoerd dat de vordering zal stranden, indien de rechtbank een of meer conventionele vorderingen toe zou wijzen. Hij heeft voorts aangevoerd dat ook indien alle conventionele vorderingen zouden worden afgewezen, dit niet zonder meer tot opheffing van de beslagen hoeft te leiden. Daarvoor geldt immers een ander criterium, in die zin dat de beslagene zal moeten aantonen dat de door de beslaglegger ingeroepen recht ondeugdelijk is.
4.24.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De beslissing op deze vorderingen zal worden aangehouden in afwachting van de beoordeling van alle overige vorderingen.
4.25.
De vordering tot betaling van de proceskosten (vordering in reconventie 3.4.8.)
4.25.1.
De beoordeling van deze vordering wordt aangehouden in afwachting van de beoordeling van alle overige vorderingen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen de hoogte van de schade door de ontvreemding van de vrachtwagens met kentekens [kenteken 4] en [kenteken 5] ,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 december 2016voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eisers] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eisers] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden november 2016 tot en met januari 2017 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. M.A.B. Faber-Siermann
in het gerechtsgebouw te Groningen aan Guyotplein 1,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
draagt [eisers] op te bewijzen de hoogte van de schade door de ontvreemding van de vrachtwagens met kentekens [kenteken 4] en [kenteken 5] ,
5.9.
draagt [eisers] op te bewijzen dat geen verarming van [gedaagde] heeft plaatsgevonden door verrekeningen van door [gedaagde] betaalde kosten van de toercaravan van [eisers] met door [gedaagde] aan [eisers] verschuldigde kosten,
5.10.
draagt [eisers] op te bewijzen dat hij met [gedaagde] is overeengekomen dat hij de managementvergoedingen van de 'eigen rijders' bij [gedaagde] in rekening mocht brengen,
5.11.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid om zich op de rolzitting van
28 december 2016bij akte uit te laten over de producties 51 en 54 bij de antwoordakte in reconventie,
5.12.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 december 2016voor uitlating door [gedaagde] en door [eisers] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.13.
bepaalt dat [gedaagde] en [eisers] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.14.
bepaalt dat [eisers] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen en vrijdagn in de maanden november 2016 tot en met januari 2017 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.15.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. M.A.B. Faber-Siermann
in het gerechtsgebouw te Groningen aan Guyotplein 1,
5.16.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.A.B. Faber-Siermann, M. Griffioen en S.B. van Baalen en op 14 december 2016 uitgesproken.