In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen verzoekster en verweerder. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om de onherroepelijke volmacht die zij op 13 oktober 2009 aan verweerder heeft verleend, buiten werking te stellen. De volmacht betrof de verkoop en levering van onroerende goederen die op naam van verzoekster stonden, maar waarvan verweerder de belangen behartigde. Verzoekster stelde dat zij geen zeggenschap had over de onroerende zaken en dat verweerder de volmacht op een manier gebruikte die haar belangen schaadde. Verweerder voerde aan dat verzoekster instemde met de constructie en dat zij er voordeel van had gehad.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat verzoekster door de volmacht geen zeggenschap had over de onroerende zaken, terwijl zij wel de risico's droeg. De rechtbank oordeelde dat verweerder kennelijk onredelijk gebruik had gemaakt van de volmacht, vooral omdat hij onroerende goederen onder de marktwaarde had verkocht zonder overleg met verzoekster. Dit leidde tot een restschuld voor verzoekster, wat de rechtbank als gewichtige reden aanzag om de onherroepelijkheid van de volmacht buiten werking te stellen. De rechtbank heeft uiteindelijk de verklaring van onherroepelijkheid van de volmacht buiten werking gesteld, waardoor verzoekster weer de herroepingsbevoegdheid kreeg.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming van de belangen van de volmachtgever en de noodzaak voor gevolmachtigden om hun bevoegdheden niet op een onredelijke manier te gebruiken. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke beslissing genomen die de rechten van verzoekster herstelt en de onherroepelijkheid van de volmacht ter discussie stelt.