ECLI:NL:RBNNE:2016:5845

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
18-830410-14 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door eigenaar schuldhulpverleningsbureau met aanzienlijke schade voor cliënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de eigenaar van een bureau voor schuldhulpverlening en budgetbeheer, die jarenlang de gelden van zijn cliënten heeft verduisterd. De verdachte heeft de ontvangen gelden gebruikt om zijn bedrijfsvoering te financieren, wat leidde tot een faillissement in 2014 en aanzienlijke schade voor tientallen cliënten, die samen meer dan € 200.000,-- verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn cliënten, die zich in een kwetsbare financiële positie bevonden. Hoewel de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardig achtte, besloot zij in dit bijzondere geval om een maximale werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen. Tevens werd een beroepsverbod van vijf jaar opgelegd voor het uitoefenen van het beroep van financieel dienstverlener.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte in staat van faillissement was verklaard. Dit betekent dat de vorderingen enkel bij de curator ingediend konden worden. De rechtbank heeft afgezien van de maatregel tot schadevergoeding, omdat het opleggen van deze maatregel zou leiden tot oneigenlijke bevoordeling van enkele schuldeisers in het faillissement. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vastgesteld op € 55.311,00, dat hij aan de staat moet betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830410-14
beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 19 juli 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 3 februari 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 98.315,00 ter ontneming van het uit de zaak met parketnummer 18/830410-14 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 2 maart 2017 en 5 juli 2017. Op deze zittingen is veroordeelde verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.
De officier van justitie heeft op de zitting van 5 juli 2017 zijn vordering verlaagd naar een bedrag van € 56.440,92.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. een overzichtslijst van cliënten van [naam bedrijf] en de per cliënt geldende benadelingsbedragen, opgenomen op pagina 55 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2014134306 d.d. 14 december 2014;
2. de door veroordeelde op de zitting van 5 juli 2017 afgelegde verklaring, inhoudende dat de juiste bedragen die cliënten van hem tegoed hebben, staan vermeld op de overzichtslijst op pagina 55 van het dossier.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 19 juli 2017 in de zaak met parketnummer 18/830410-14 veroordeeld ter zake van het meermalen plegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde voormelde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat de hiervoor aangehaalde overzichtslijst. Van deze lijst betrekt de rechtbank bij onderhavige schatting de bedragen die veroordeelde erkend heeft aan de respectievelijke cliënt/aangever verschuldigd te zijn. Aldus schat de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op de optelsom van de volgende bedragen:
- € 1.292,46 ten aanzien van [slachtoffer 1] ;
- € 12.264,86 ten aanzien van [slachtoffer 2] ;
- € 939,95 ten aanzien van [slachtoffer 3] ;
- € 463,51 ten aanzien van [slachtoffer 4] ;
- € 934,10 ten aanzien van [slachtoffer 5] ;
- € 2.072,79 ten aanzien van [slachtoffer 6] ;
- € 1.370,00 ten aanzien van [slachtoffer 7] ;
- € 3.412,41 ten aanzien van [slachtoffer 8] ;
- € 2.716,42 ten aanzien van [slachtoffer 9] ;
- € 2.132,92 ten aanzien van [slachtoffer 10] ;
- € 2.913,81 ten aanzien van [slachtoffer 11] ;
- € 1.259,14 ten aanzien van [slachtoffer 12] ;
- € 1.283,68 ten aanzien van [slachtoffer 13] ;
- € 1.626,96 ten aanzien van [slachtoffer 14] ;
- € 887,47 ten aanzien van [slachtoffer 15] ;
- € 680,40 ten aanzien van [slachtoffer 16] ;
- € 1.517,90 ten aanzien van [slachtoffer 17] ;
- € 2.106,91 ten aanzien van [slachtoffer 18] ;
- € 1.829,68 ten aanzien van [slachtoffer 19] ;
- € 1.125,17 ten aanzien van [slachtoffer 20] ;
- € 3.297,03 ten aanzien van [slachtoffer 21] ;
- € 864,14 ten aanzien van [slachtoffer 22] ;
- € 1.550,04 ten aanzien van [slachtoffer 23] ;
- € 2.710,96 ten aanzien van [slachtoffer 24] ;
- € 1.810,91 ten aanzien van [slachtoffer 25] ;
- € 1.970,39 ten aanzien van [slachtoffer 26] ;
- € 276,58 ten aanzien van [slachtoffer 27] .
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde (afgerond) € 55.311,00 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 55.311,00.
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 55.311,00(zegge: vijfenvijftigduizend driehonderdelf euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 juli 2017.