ECLI:NL:RBNNE:2016:5842

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
C/19/115256 / KG RK 16-205
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid tijdens getuigenverhoor

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H. Haarsma, op 20 juni 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.W. van Weringh, rechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Verzoeker voelde zich benadeeld door de wijze waarop de rechter zijn vriendin, mevr. [B], en haar zoon behandelde tijdens het getuigenverhoor. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en hem als crimineel wegzette. De wrakingskamer heeft op 29 juni 2016 het verzoek behandeld, waarbij ook Bouwbedrijf [A] en hun advocaat mr. M. Dijsselhof aanwezig waren.

De rechter, mr. Van Weringh, heeft het wrakingsverzoek betwist en verklaard dat hij gebonden is aan de bewijsopdracht die hij had gegeven. Hij voerde aan dat verzoeker te laat was met zijn wrakingsverzoek, aangezien het vonnis al in maart 2016 was gewezen en het eerste getuigenverhoor op 4 mei 2016 had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de toepasselijke normen voor wraking uiteengezet, waaronder artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.

De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend en dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Er waren geen uitzonderlijke omstandigheden die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van Weringh en dat de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor niet duidde op partijdigheid. De beslissing werd op 13 juli 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/115256 / KG RK 16-205
Beschikking van 13 juli 2016
in de zaak van
[naam 2],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,

1.De procedure

1.1.
Ter gelegenheid van de zitting van 20 juni 2016 heeft verzoeker mr. Van Weringh, rechter in deze rechtbank, locatie Assen, gewraakt in een aanhangig geschil waarin verzoeker als partij is betrokken. Van het verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Mr. Van Weringh heeft verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd. Op 29 juni 2016 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.3.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. Van Weringh heeft zijn standpunt eveneens ter zitting toegelicht. Bouwbedrijf [A], dat betrokken is in de vorengenoemde procedure, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. Dhr. en mevr. [A] en mr. M. Dijsselhof, advocaat van Bouwbedrijf [A], hebben daarvan gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker stelt (samengevat), dat mr. Van Weringh partijdig is, zeker bij het horen van zijn getuigen. Hij legt dingen in de mond. Verzoeker voelt zich weggezet als een crimineel, maar wil alleen maar de zaak goed oplossen. Het was volgens verzoeker niet normaal hoe de rechter zijn vriendin, mevr. [B], bij het horen behandelde. Het horen van haar zoon ging evenmin goed. Verzoeker heeft daar nog aan toegevoegd, dat hij de rechter wel eens is tegengekomen in het circuit in Assen.
2.2.
Mr. Slofstra heeft de wrakingskamer een verklaring van mevr. [B] d.d. 20 juni 2016 doen toekomen, die de verklaring van verzoeker ondersteunt.
2.3.
Ter zitting heeft verzoeker zijn standpunt nog toegelicht. Hij heeft daarbij aangevoerd, dat mr. Van Weringh niet luistert, zijn koers al had uitgezet en (daarom) vooringenomen is. Mr. Slofstra heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
Zij heeft daaraan toegevoegd, dat het niet zozeer gaat om de inhoud, maar dat de gang van zaken tijdens de enquête duidt op vooringenomenheid.

3.Het standpunt van mr. Van Weringh

3.1.
Mr. Van Weringh heeft bevestigd, dat hij in zijn tussenvonnis - door middel van het verstrekken van een bewijsopdracht - een koers heeft uitgezet en dat er in dat kader getuigen worden gehoord. Aan deze bewijsopdracht is hij gebonden. Hij betwist, dat hij de getuigen woorden in de mond heeft gelegd. Hij heeft mevr. [B] gewezen op een discrepantie tussen haar schriftelijke en mondelinge verklaring. Mr. Van Weringh is van mening, dat verzoeker het vonnis - na het horen van alle getuigen - moet afwachten en daarna in hoger beroep kan gaan. Daarnaast voert hij aan dat verzoeker te laat is met zijn verzoek tot wraking, nu het vonnis in maart 2016 is gewezen, het eerste getuigenverhoor op
4 mei 2016 heeft plaatsgevonden en de wraking pas nu, op 20 juni 2016 heeft plaatsgevonden. De opmerking van verzoeker, dat hij mr. Van Weringh wel eens is tegengekomen in het circuit, is naar de mening van mr. Van Weringh te vaag.

4.Beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv j°. artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel, dat het wrakingsverzoek van verzoeker te laat is ingediend, nu het verzoek is gedaan naar aanleiding van het horen van getuigen op 4 mei 2016, maar pas is gedaan op 20 juni 2016. Verzoeker is dan ook te laat met zijn wrakingsverzoek, nu art. 37 Rv voorschrijft, dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn door verzoeker niet gesteld en zijn ook overigens niet gebleken. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
4.4.
De rechtbank overweegt - wellicht ten overvloede - dat in het door verzoeker aangevoerde en het daaronder liggende dossier op geen enkele wijze aanknopingspunten zijn te vinden voor de in 4.2. genoemde uitzonderlijke omstandigheden.
Wanneer er tijdens het opnemen van getuigenverklaringen onduidelijkheid ontstaat over een tijdstip of datum, mag de rechter daar uit hoofde van zijn regiefunctie en in het belang van de waarheidsvinding op doorvragen. Wellicht was er daarbij sprake van een kritische houding van mr. Van Weringh, maar die is te verklaren uit de manier waarop door de getuige werd verklaard. Voor zover verzoeker met zijn opmerking, dat mr. Van Weringh hem woorden in de mond heeft gelegd, daarmee doelt op de woorden "Wilt u mij wraken?", is de rechtbank van oordeel, dat dit een geoorloofde juridische duiding betreft. Ook verder is niet gebleken, dat mr. Van Weringh partijen of getuigen woorden in de mond heeft gelegd. Met betrekking tot de stelling van verzoeker, dat de koers al was uitgezet, overweegt de rechtbank, dat een rechter die een bewijsopdracht geeft, vaak al met een voorlopig oordeel zal moeten komen over de aannemelijkheid van de aangevoerde stellingen in verband met de noodzaak van de bewijsopdracht. Daarmee geeft hij geen blijk van partijdigheid. De opmerking van verzoeker, dat hij mr. Van Weringh wel eens is tegengekomen in het (uitgaans)circuit in Assen, dat hij mr. Van Weringh daarbij wellicht is opgevallen en dat verzoeker het gevoel heeft dat mr. Van Weringh misschien wel wraak op hem zou willen nemen, kan evenmin tot wraking leiden, temeer nu deze stelling op geen enkele manier is onderbouwd.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is, voor zover verzoeker gelet op de termijnoverschrijding al ontvankelijk geweest zou zijn, de rechtbank in het geheel niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Van Weringh jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beslissing

De rechtbank
1. verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek,
2. bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer 19/111644 / HA ZA 15-195) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond,
3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. E.W. van Weringh en mr. M. Dijsselhof.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Läkamp, mr. G.J.J. Smits en mr. J.S. Bartstra, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016 en ondertekend door mr. E. Läkamp en de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: A.Wa