ECLI:NL:RBNNE:2016:5840

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
C/17/151382 / KG RK 16-413
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

Op 7 december 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek behandeld van [A] tegen mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, rechter in een civiele procedure. [A] verzocht om wraking omdat hij meende dat de rechter partijdig was, onder andere omdat zij geen mededeling deed over de beslissing omtrent het aangeboden getuigenbewijs. Het verzoek was ingediend in het kader van een civiele procedure waarin [A] betrokken was, samen met [B] en [C]. De wrakingskamer, bestaande uit mr. J.C.G. Leijten, mr. A. van der Meer en mr. G.J.J. Smits, heeft het verzoek afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechter om geen mededeling te doen over de inhoud van het te wijzen vonnis was niet onbegrijpelijk en voldeed aan de vereisten van de wet. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De civiele procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/151382 / KG RK 16-413
Beslissing van 7 december 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering (verder: Rv) van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. T.J. Stapel, advocaat te Haarlem,
tot wraking van
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek(hierna: mr. Zwart-Sneek), rechter in deze rechtbank.

1.De procedure

1.1
Bij de rechtbank Noord-Nederland is een civiele procedure aanhangig met
zaak-/rolnummer 4689694 CV EXPL 15-13675 (hierna: de civiele procedure). In deze procedure zijn [B] (hierna: [B] ), [C] (hierna: [C] ) en [A] partijen. Bij verzoekschrift van 5 augustus 2016 heeft [A] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv te gelasten en in dat kader zes getuigen te horen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaak-/rolnummer 5296214 / VZ VERZ 16-28 (hierna: het verzoekschrift).
1.2
Bij brief van 12 september 2016 heeft de rechtbank [A] meegedeeld dat het verzoekschrift behandeld zal worden ter zitting van 3 november 2016. Bij brief van 19 september 2016 heeft de rechtbank [A] meegedeeld dat in de civiele procedure op 18 oktober 2016 vonnis zal worden gewezen.
1.3
Bij faxbericht van 4 oktober 2016 heeft mr. Stapel namens [A] de rechtbank verzocht om in de civiele procedure geen eindvonnis te wijzen voordat op het verzoekschrift is beslist en, aangenomen dat dit verzoek wordt toegewezen, de getuigen zijn gehoord. In reactie hierop heeft de rechtbank [A] bij brief van 5 oktober 2016 meegedeeld dat besloten is niet aan het aanhoudingsverzoek te voldoen en dat, zoals aangekondigd, in de civiele procedure op 18 oktober 2016 vonnis gewezen zal worden.
1.4
Naar aanleiding van de beslissing van 5 oktober 2016 heeft [A] bij faxbericht van 11 oktober 2016 mr. J.E. Biesma en mr. Hoogslag, rechters in deze rechtbank, gewraakt. In reactie hierop heeft mr. Zwart-Sneek [A] bij brief van 12 oktober 2016 meegedeeld dat zij de behandelend rechter is in de civiele procedure, dat zij de beslissing van 5 oktober 2016 heeft genomen en heeft zij uiteengezet waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
Naar aanleiding hiervan heeft mr. Stapel namens [A] de rechtbank bij faxbericht van 24 oktober 2016 laten weten dat het wrakingsverzoek niet langer betrekking heeft op mrs. Biesma en Hoogslag, maar dat het wrakingsverzoek zich richt tegen mr. Zwart-Sneek. In dit faxbericht heeft mr. Stapel gewezen op een artikel van de hand van [A] , geschreven in de vorm van een aan mr. Zwart-Sneek gerichte brief, dat hij heeft geplaatst op zijn website rechtiskrom.wordpress.com. Een kopie van dit artikel is als bijlage bij de brief van
24 oktober 2016 gevoegd. Voorts heeft mr. Stapel daarin meegedeeld, dat het wrakingsverzoek gehandhaafd blijft tenzij mr. Zwart-Sneek -zo stelt hij- "op de een of andere manier op voorhand kan aangeven, dat het een tussenvonnis zal worden, waarin aan cliënt een bewijsopdracht zal worden gegeven, in het kader waarvan getuigen zullen kunnen worden gehoord".
1.5
Bij brief van 26 oktober 2016 heeft mr. Zwart-Sneek verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek en aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.6
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. J.C.G. Leijten, voorzitter, mr. A. van der Meer en mr. G.J.J. Smits, rechters. Op 23 november 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer. [A] is daar zonder mr. Stapel verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Mr. Zwart-Sneek is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verder is verschenen [C] , als belanghebbende in de wrakingsprocedure, die ook het woord heeft gevoerd.
1.7
Ten tijde van de mondelinge behandeling was nog niet beslist op het verzoek tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor. Ook was nog geen vonnis gewezen in de geschorste civiele procedure.

2.Het standpunt van [A]

2.1
legt, kort weergegeven, aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
2.2
Het is mogelijk dat in de civiele procedure een tussenvonnis wordt gewezen of een bewijsopdracht zal worden gegeven. Het is echter ook mogelijk dat eindvonnis wordt gewezen. Indien dat gebeurt, is er geen enkele mogelijkheid meer om de voor de juiste beoordeling van de civiele procedure zo cruciale getuigen te horen. Een toewijzing van het verzoek is bij een voordien gegeven eindvonnis dan immers zinledig geworden. De beslissing om ondanks de verzoeken van [A] toch op 18 oktober 2016 vonnis te wijzen, voor zover het de bedoeling is dan een eindvonnis te wijzen, getuigt wat [A] betreft van een uiterst partijdige en vooringenomen houding van de kantonrechter, die immers een alleszins redelijk verzoek om de zaak aan te houden totdat de getuigen zijn gehoord zonder enige motivering naast zich neerlegt.
2.3
Verder is van belang dat mr. Zwart-Sneek in het verleden werkzaam is geweest als advocaat bij hetzelfde advocatenkantoor als mr. H. Knijff. Laatstgenoemde is de raadsman van [D] , voorheen topambtenaar op het ministerie van Veiligheid en Justitie. Volgens [A] is [D] verantwoordelijk voor het in de doofpot houden van de werkelijke toedracht van de moord op [E] . Volgens [A] liegt
mr. Zwart-Sneek wanneer zij beweert dat zij niet weet dat mr. Knijff de raadsman is van [D] .

3.Het standpunt van mr. Zwart-Sneek

3.1
Mr. Zwart-Sneek is van mening dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.2
Zoals in de brief van 12 oktober 2016 is uiteengezet, behoort het tot de taak van de rechter om te beslissen of een aanbod van een partij om getuigen te doen horen ter onderbouwing van het aangedragen standpunt van die partij ter zake doende is voor de beslissing in die zaak. Indien de rechter van oordeel is dat dat het geval is, dan zal in een tussenvonnis een bewijsopdracht worden gegeven. Zo niet, dan volgt een (eind)vonnis, waarin gemotiveerd wordt waarom het gedane bewijsaanbod niet ter zake doende is voor het gegeven oordeel.
Onjuist is derhalve het door [A] gemaakte verwijt dat hem het recht om getuigen te horen op voorhand wordt ontnomen.
3.3
Mr. Zwart-Sneek erkent dat zij in het verleden als advocaat werkzaam is geweest op hetzelfde kantoor als mr. Knijff, maar betwist dat hierin een grond voor wraking kan zijn gelegen. Mr. Zwart-Sneek stelt dat zij niet weet of, zoals [A] beweert, mr. Knijff de raadsman is van [D] . Ook als dit wel het geval zou zijn, is dit geen grond voor wraking, aangezien [D] geen partij is in de civiele procedure.

4.Beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
In dit geval is de primaire grond voor de wraking gelegen in de beslissing van
mr. Zwart-Sneek om niet te voldoen aan de wens van [A] om het vonnis in de civiele procedure uit te stellen tot na de beslissing op het verzoekschrift en het eventueel nadien horen van getuigen, tenzij aan [A] vóór het wijzen van het vonnis wordt meegedeeld, dat er een tussenvonnis zal worden gewezen, waarin hem een bewijsopdracht wordt gegeven, waarna hij getuigen kan horen.
4.4
De vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval door mr. Zwart-Sneek een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is aan te wijzen dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.5
Ten aanzien van deze eerste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
Ingevolge artikel 150 Rv geldt in een civiele procedure als hoofdregel dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van de feiten of rechten draagt. De civiele procedure staat thans voor vonnis. In dat vonnis zal de rechter een oordeel (dienen te) geven over de gestelde feiten en rechten alsmede over de vraag of (een van) partijen bewijs opgedragen zal worden van door die partij gestelde feiten of rechten. Indien tot dat laatste besloten wordt en deze partij dat bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, zal vervolgens een getuigenverhoor (kunnen) plaatsvinden. Of er getuigen gehoord (kunnen) gaan worden, hangt derhalve af van de beoordeling van het geschil door de rechter. Deze beoordeling kan enkel worden gedaan middels het vonnis.
Het kennelijke standpunt van [A] dat hem door niet in te gaan op zijn wens om het vonnis aan te houden op voorhand de kans tot het horen van getuigen wordt ontnomen is derhalve onjuist, aangezien dit standpunt zonder grond vooruit loopt op een nog te wijzen vonnis. De enkele mededeling van mr. Zwart-Sneek dat vonnis zal worden gewezen op de daarvoor bepaalde datum betekent op geen enkele wijze, dat [A] geen getuigen zal kunnen horen.
Het feit dat mr. Zwart-Sneek aan [A] thans geen mededeling doet over de door haar te nemen beslissing over het aangeboden getuigenbewijs, brengt op geen enkele wijze met zich dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid. Immers de rechter kan en mag een oordeel over een geschil niet anders geven dan middels een vonnis. De kennelijk door [A] vooraf gewenste mededeling over de inhoud van het te wijzen vonnis, kan en mag niet gedaan worden. [A] kan door middel van de aankondiging van (het handhaven van) de wraking een rechter niet dwingen tot het nemen van een voor hem welgevallige beslissing.
Aan dit oordeel doet niet af dat [A] bij separaat verzoek heeft verzocht een voorlopig getuigenverhoor te houden. Niets verplicht de rechter tot het aanhouden van zijn beslissing hangende de uitkomst van dit verzoek.
4.6
Er is, gegeven het onder 4.4 gegeven criterium, dus geen sprake van door
mr. Zwart-Sneek genomen beslissingen die zodanig onbegrijpelijk zijn, dat uit die onbegrijpelijkheid volgt dat aan het nemen van die beslissingen geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
4.7
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat niet is gebleken van enigerlei (schijn van) partijdigheid van mr. Zwart-Sneek. De stelling van [A] dat mr. Zwart-Sneek liegt in haar verweer door te stellen dat zij niet wist dat
mr. H. Knijff de raadsman was van [D] , mist elke onderbouwing en is bovendien onvoldoende voor het aannemen van (een schijn van) partijdigheid. Het levert geen uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Zwart-Sneek vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij [A] dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.8
De wrakingskamer zal geen acht slaan op de open brief van [A] jegens mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, zoals bijgevoegd bij het faxbericht van 24 oktober 2016 van mr. T.J. Stapel, aangezien niet uitdrukkelijk is gesteld dat de inhoud van deze brief dient ter onderbouwing van het verzoek tot wraking.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1
wijst het wrakingsverzoek af;
5.2
bepaalt dat de civiele procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [A] , mr. Zwart-Sneek, [B] en [C] .
Deze beslissing is gegeven door mr. J.C.G. Leijten, voorzitter, mr. A. van der Meer en
mr. G.J.J. Smits, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 39 lid 5 Rv
geenrechtsmiddel open.