ECLI:NL:RBNNE:2016:5808

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
18/830330-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ontuchtige handelingen met minderjarigen wegens onvoldoende bewijs

Op 13 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De zaak kwam voor de meervoudige kamer in Groningen, waar de verdachte werd bijgestaan door mr. M.A. Lubbers en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen met twee minderjarige slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] en getuigenverklaringen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet als steunbewijs konden dienen, omdat deze voornamelijk voortkwamen uit gesprekken met de aangeefster. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, en dat de WhatsApp-berichten en andere communicatie niet met voldoende zekerheid konden worden geïnterpreteerd als bewijs van seksueel misbruik. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen, die alleen bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830330-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juni 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2004, op
diverse data en/of tijdstippen, te Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet
die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer 1] gevingerd en/of tussen de schaamlippen betast en/of
- met die [slachtoffer 1] getongzoend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2004, op
diverse data en/of tijdstippen, te Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd,immers heeft hij, verdachte:
- over de vagina van die [slachtoffer 1] gestreeld en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] betast en/of aan de borsten van die [slachtoffer 1]
gelikt en/of
- zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 1] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2000 tot 1 oktober 2001, op
diverse data en/of tijdstippen, te Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een
of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
de vagina van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] betast.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaringen van
[getuige] , [getuige] , [getuige] , [getuige] en het WhatsApp contact tussen aangeefster en verdachte in 2015. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen enkele aanleiding bestaat om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 1] nu deze consistent en gedetailleerd is. Hoewel het seksueel misbruik niet direct door de getuigen is waargenomen, staat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf, nu de verklaring van aangeefster door voornoemde getuigenverklaringen in belangrijke mate wordt ondersteund.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die elkaar ondersteunen, het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren samen op de momenten dat het misbruik plaatsvond en verdachte heeft bij beide meisjes dezelfde seksuele handelingen verricht. De ex-echtgenoot van verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] vaak bij hen thuis kwamen. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. Ook heeft verdachte verklaard dat de meisjes vaak bij hem op schoot zaten. Dit is precies dezelfde context als door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is beschreven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangifte niet betrouwbaar is nu aangeefster slechts in algemene bewoordingen heeft verklaard over de seksuele handelingen en er overleg is geweest met derden. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster niet ondersteund door bewijsmiddelen afkomstig uit een andere bron. De getuigen hebben geen eigen kennis anders dan de kennis die zij hebben verkregen door hun gesprekken met aangeefster. Voorts kunnen de WhatsAppberichten niet worden gezien als steunbewijs nu hier niets concreets uit blijkt en deze, anders dan de officier van justitie stelt, moeten worden gelezen in de context van een gekwetst meisje dat haar gevoelens (van verliefdheid) voor verdachte niet beantwoord ziet.
Tot slot heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat uit de verklaring van aangeefster niet blijkt van het binnendringen van het lichaam. Aangeefster is hier naar gevraagd en zij heeft meerdere malen verklaard dat ze dit niet meer weet en dat zij zich dit niet kan herinneren.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen aangevoerd dat gezien de jonge leeftijd van de meisjes ten tijde van de feiten (7 en 5 jaar) er moet worden gekeken welke waarde de verklaringen nu nog hebben, nu de feiten 16 jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] er sindsdien met elkaar over hebben gesproken en zij er pas na het verhaal van [slachtoffer 1] mee naar buiten zijn gekomen. De verklaringen zijn niet onbevangen afgelegd en lijken door externen in gang te zijn gezet. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met al dan niet bewuste beïnvloeding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Voorts hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verklaard dat ze niet bij elkaar hebben gezien dat er ontuchtige handelingen zijn verricht. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] geen steun vinden in ander bewijsmateriaal en dat alle verklaringen zijn te herleiden tot dezelfde bronnen: de afzonderlijke verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Nu er geen getuigen zijn en verdachte de feiten heeft ontkend is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan - de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dient te beoordelen of voor de beweringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van aangeefster volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
De rechtbank overweegt dat er geen directe getuigen van het seksueel misbruik zijn geweest.
De getuigen die bij de politie een verklaring over het seksueel misbruik hebben afgelegd, hebben deze kennis verkregen door gesprekken met aangeefster. Nu deze getuigenverklaringen in wezen afkomstig zijn uit één bron, te weten aangeefster, kunnen ze niet als steunbewijs worden gebruikt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de WhatsAppcontacten tussen verdachte en aangeefster niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat deze daadwerkelijk zien op seksueel misbruik. Dit geldt eveneens voor het MSN contact dat volgens getuige [getuige] met verdachte zou hebben plaatsgevonden.
Tot slot biedt ook de verklaring van verdachte zelf, die ter terechtzitting stellig heeft ontkend dat er sprake is geweest van seksueel misbruik, onvoldoende aanknopingspunten om steun te kunnen bieden aan de verklaring van aangeefster. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat nu zij van oordeel is dat ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, de betrouwbaarheid van de aangifte derhalve geen nadere bespreking behoeft.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat gelet op de stukken in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Ook hier verzet de hiervoor besproken bewijsregel zich daar tegen.
De betrouwbaarheid van deze aangiftes zal daarom ook niet worden besproken. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank merkt in zijn algemeenheid nog op dat een vrijspraak om de hier gehanteerde redenen niet hoeft te betekenen dat de aangiftes vals zijn. De betrouwbaarheid wordt, gezien de reden van vrijspraak, niet beoordeeld.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] integraal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Gelet hierop heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zullen niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2016.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.