ECLI:NL:RBNNE:2016:5701

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
C/18/170593 / PR RK 16-389
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk wegens ontbreken van concrete feiten of omstandigheden

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker heeft op 30 september 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.R. Bracht, die betrokken was bij de behandeling van een andere zaak (zaaknummer LEE 16 / 2782). Mr. Bracht heeft in een schriftelijke reactie op 11 oktober 2016 aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes, mr. P. Molema en mr. S. Dijkstra.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek tot wraking alleen kan worden toegewezen indien er concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief rechtvaardigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker geen dergelijke feiten of omstandigheden heeft aangedragen. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet voldoende om tot een andere conclusie te komen.

Daarom heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak (zaaknummer LEE 16 / 2782) niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het wrakingsverzoek lichtvaardig is ingediend, zonder enige grondslag, en heeft dit aangemerkt als misbruik van recht. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/170593 / PR RK 16-389
Beslissing van 17 oktober 2016
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 30 september heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. H.R. Bracht, die de procedure met zaaknummer LEE 16 / 2782 behandelt als rechter.
Mr. Bracht heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft haar standpunt bij schrijven van 11 oktober 2016 schriftelijk toegelicht.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes,
mr. P. Molema en mr. S. Dijkstra.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.3.
Uit de wet (artikel 8:15 Awb en artikel 8:16 Awb) volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. Bracht voornoemd, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
[naam] zal dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
2.5.
Omdat door [naam] het middel van wraking lichtvaardig, want zonder enige grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) belast met de behandeling van deze zaak (zaaknummer LEE 16 / 2782) niet in behandeling wordt genomen.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
  • verklaart [naam] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. H.R. Bracht;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 16 / 2782)
wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [naam] en aan mr. Bracht;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) in de procedure met zaaknummer LEE 16 / 2782 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, mr. P. Molema en mr. S. Dijkstra in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.
kb