ECLI:NL:RBNNE:2016:5655

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
5570703 VV EXPL 16-118
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontruiming dorpshuis door uitbater in kort geding

In deze zaak heeft de Stichting Gemeenschapscentrum Aadorp een vordering ingediend tegen de gedaagde, die het dorpshuis exploiteert, met het verzoek om ontruiming van het gehuurde pand. De vordering is afgewezen door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland. De Stichting heeft gesteld dat de gedaagde zich niet als een goed huurder gedraagt, door herhaaldelijk te laat te betalen en zich negatief uit te laten over het bestuur. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de Stichting niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onhoudbare situatie die een ontruiming rechtvaardigt. De kantonrechter heeft opgemerkt dat de problemen tussen de partijen voortkomen uit een huurprijsdiscussie en dat het beter zou zijn als de partijen in overleg tot een oplossing komen. De vordering is afgewezen en de Stichting is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 5570703 \ VV EXPL 16-118
vonnis in kort geding van de kantonrechter van 27 december 2016
in de zaak van
de stichting Stichting Gemeenschapscentrum Aadorp,
hierna te noemen: de Stichting,
gevestigd en kantoorhoudende te Aadorp,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.W.A. Kroon te Almelo,
tegen
[gedaagde] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
wonende te [Aadorp] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G.J. Hollema te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 6 december 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin de zaak ter verdere behandeling naar deze rechtbank is verwezen;
- de naderhand namens de Stichting en [gedaagde] in het geding gebrachte producties;
- de mondelinge behandeling.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
De Stichting, opgericht bij notariële akte van 13 december 1972 heeft ten doel het oprichten, in stand houden en exploiteren van een centrum in Aadorp ten behoeve van het verenigingsleven, de vrijetijdsbesteding, de ontmoeting en de dienstverlening. Daarbij dient de Stichting volgens haar statuten blijvend het recht te waarborgen van alle in Aadorp gevestigde instellingen op het gebruik van het centrum met inachtneming van de beschikbare ruimte.
2.3.
Door de Stichting is het (gemeenschaps)centrum gerealiseerd, genaamd "t Aahoes" gelegen aan de Alberdastraat 20 te Aadorp. Het centrum wordt gebruikt door culturele en sportieve instellingen en organisaties te Aadorp.
2.4.
Tot het gemeenschapscentrum behoort een gedeelte dat bestemd is voor horecaexploitatie. Na een selectieprocedure voor een nieuwe huurder voor het dorpshuis, waaraan ook [X] , de huidige voorzitter van de Stichting, deelnam, is het horecagedeelte met ingang van 1 augustus 2010 voor de duur van vijf jaren verhuurd aan [gedaagde] tegen een aanvangshuur van € 10.200,- per jaar te vermeerderen met BTW en een voorschot op de energiekosten van € 4.200,- per jaar te vermeerderen met BTW, telkens bij vooruitbetaling voor of op de eerste van de maand te voldoen.
2.5.
Begin 2012 is op initiatief van de Stichting de ruimte voor commerciële activiteiten substantieel verkleind onder handhaving van de huurprijs. [gedaagde] heeft daarin bewilligd om zodoende voor de Stichting de gemeentesubsidie te behouden.
2.6.
Sinds april 2014 is [gedaagde] in verzuim met de tijdige betaling van de huurtermijnen. Vanaf juli 2015 stuurt de Stichting betalingsherinneringen en aanmaningen.
2.7.
De huurovereenkomst is na afloop van de termijn van vijf jaren per 1 augustus 2015 verlengd. Eind 2015 is [X] voorzitter van het dagelijks bestuur van de Stichting geworden. Eind 2015 heeft de Stichting aan [gedaagde] een nieuwe huurovereenkomst voorgelegd en daarmee een hogere huurprijs gevraagd. [gedaagde] heeft die nieuwe huurovereenkomst niet geaccepteerd.
2.8.
Op 28 juli 2016 heeft Wigger Van het Laar Gerechtsdeurwaarders op verzoek van de Stichting een sommatiebrief geschreven aan [gedaagde] voor de op dat moment nog niet betaalde huur van € 2.509,00. Op 12 september 2016 is [gedaagde] aangeschreven voor de huur voor de maand september 2016 van € 1.754,20, en op 9 november 2016 voor de rest huur voor de maand november van € 350,00.
2.9.
Blijkens de notulen van de algemene bestuursvergadering van de Stichting van 23 november 2016 is toen besloten tot het nemen van maatregelen om de huurovereenkomst met [gedaagde] te beëindigen.
2.10.
De gemeente Almelo heeft de subsidie voor het gemeenschapscentrum voor 2017 verleend. In de uitvoeringsovereenkomst van 1 december 2016 ter uitvoering van de subsidiebeschikking, staat op blad 2 van 4:
Punt van aandacht is wel de frictie tussen het bestuur en de huurder/pachter van 't Aahoes. Dit zorgt voor een tweedeling in de dorpsgemeenschap.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De Stichting vordert ter zake van voorlopige voorzieningen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 4 dagen na betekening het in deze te wijzen vonnis het gehuurde en de daarbij behorende terreinen te ontruimen, ontruimd te houden en niet te betreden, met al het zijne en al de zijnen, alles met afgifte van alle binnen- en buitensleutels van het gehuurde,
II [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van alle binnen- en buitensleutels van het gehuurde aan de Stichting,
III Al het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag of een gedeelte van een dag waarop aan het petitum onder 1 of 2 niet tijdig zal zijn voldaan alles tot een maximum tot € 50.000,-,
IV [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,-.
3.2.
De Stichting legt - kort weergegeven - aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich niet gedraagt als een goed huurder. Er is sprake van herhaaldelijk te laat betalen gedurende 30 maanden. [gedaagde] maakt zich schuldig aan wangedrag door zich op negatieve wijze in het openbaar uit te laten over het bestuur en individuele bestuursleden van de Stichting. Dit leidt tot emoties onder de bevolking waardoor het gemeenschapscentrum wordt gemeden. [gedaagde] stuurt afschriften van zijn correspondentie met de Stichting aan de politie en het gemeentebestuur.
3.3.
[gedaagde] voert allereerst aan dat de Stichting niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Zij is in deze procedure niet op de juiste wijze vertegenwoordigd, omdat de benoeming van de voorzitter en de secretaris van de Stichting, die haar op grond van de statuten in rechte vertegenwoordigen, in strijd is met de statuten.
3.4.
Inhoudelijk voert [gedaagde] verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen. De problemen met het huidige bestuur zijn ontstaan toen hij in november 2015 weigerde een nieuwe huurovereenkomst, met daarin een huurverhoging, te ondertekenen. Zijn verstandhouding met één van de huidige bestuursleden, [X] , was al slecht voorafgaand aan de toetreding van [X] tot het bestuur. Op dit moment is er geen sprake van een huurachterstand. [gedaagde] betwist niet dat de huur door hem te laat wordt overgemaakt, maar wijst erop dat het bestuur van deze wijze van huurbetaling meer dan vijf jaren geen probleem heeft gemaakt.
[gedaagde] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag. Hij heeft zich niet altijd vriendelijk jegens de bestuursleden gedragen, maar van belediging of bedreiging is geen sprake geweest. Ook betwist hij dat er sprake is van een dusdanige onrust in het dorp dat het gemeenschapscentrum door een groot aantal inwoners wordt gemeden.
[gedaagde] is met zijn gezin (partner en vier (pleeg)kinderen) afhankelijk van het met het gehuurde te verwerven inkomen en heeft op 52-jarige leeftijd geringe kansen op de arbeidsmarkt.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de Stichting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagde] heeft zijn stelling dat de Stichting niet op de juiste wijze in deze procedure is vertegenwoordigd niet voldoende onderbouwd. Omdat de Stichting de onderbouwing heeft weersproken zal er onderzoek nodig zijn naar de juistheid. Daarvoor leent een kort geding zich niet. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer van [gedaagde] voorbij en zal er bij zijn verdere beoordeling vanuit gaan dat de Stichting ontvankelijk is in haar vorderingen.
Spoedeisend belang, wanbetaling
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is onder meer vereist dat de vordering dermate spoedeisend is dat een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Voor zover de vordering ziet op de wanbetaling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang. Immers, het (voormalige) bestuur heeft het stelselmatig te laat betalen van de huur door [gedaagde] jarenlang gedoogd, waardoor haar stelling, dat van haar niet verwacht mag worden dat zij met deze wijze van betaling genoegen neemt en derhalve een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, faalt. Dit geeft [gedaagde] uiteraard geen vrijbrief om - ook in het vervolg - zelf te bepalen wanneer hij de maandelijks verschuldigde huursommen aan de Stichting betaalt. Hij is gehouden aan de hierover in de huurovereenkomst opgenomen bepalingen.
Wangedrag
4.3.
De Stichting heeft voorts gesteld dat met spoed een einde moet worden gemaakt aan het wangedrag van [gedaagde] , nu door zijn gedrag zodanige commotie in en rond het gemeenschapscentrum is ontstaan dat daarmee de enige maatschappelijke voorziening in Aadorp niet meer functioneert. [gedaagde] zou zich op zeer negatieve wijze uit laten over het dagelijks bestuur van de Stichting en de individuele bestuursleden beledigen en bedreigen. [gedaagde] heeft dit, althans in de door de Stichting beweerde mate, betwist.
4.4.
De kantonrechter constateert dat de problemen ontstaan nadat [gedaagde] eind 2015 als woordvoerder van de Stichting te maken krijgt met [X] . [X] heeft in de selectieprocedure in 2010 tegen [gedaagde] het onderspit gedolven; niet [X] maar [gedaagde] is de uitbater geworden. Toen [X] in 2013 toetrad tot het algemeen bestuur van de Stichting is het kennelijk nodig geweest dat [X] expliciet afstand nam van zijn ambities het dorpshuis te exploiteren. Door deze factoren ontstaat eind 2015 over een moeilijk onderwerp (nieuw huurcontract met huurverhoging) een uiterst ongelukkige overlegvorm. De kantonrechter vraagt zich af of de Stichting niet beter een andere gesprekspartner had aangesteld dan [X] . Beide partijen gaan zich vervolgens behoorlijk onvolwassen jegens elkaar gedragen, hoewel van veel concrete en specifieke details daarover de kantonrechter geen kennis heeft kunnen nemen omdat het "vuistdikke" correspondentie-dossier, waarover de Stichting stelde te beschikken, hem is onthouden.
4.5.
In de kern is de kwestie een huur(prijs)geschil (verhuurder stelt nieuw huurcontract met hogere huurprijs voor, huurder accepteert niet) dat het liefst in overleg tussen de Stichting en [gedaagde] zou moeten worden geregeld. Wanneer dat niet lukt - lees hierboven waarom niet - dan kan de Stichting een huurprijsprocedure aanhangig maken bij de kantonrechter. Veel beter nog is het de verhoudingen te normaliseren door in te zien dat de huidige slechte verstandhouding niet in het belang is van Aadorp, na te denken over andere woordvoerders en, ten slotte, deskundige begeleiding van een overleg. Er zou een mediator kunnen worden ingeschakeld. De subsidiegever heeft er nog niet al te zwaar aan getild, want de subsidie voor 2017 is verleend, maar heeft wel aangegeven dat de frictie haar is opgevallen. Wellicht dat zij een rol kan hebben in het normaliseringsproces.
4.6.
De Stichting heeft haar stelling dat sprake is van een onhoudbare situatie door uitingen en gedragingen van [gedaagde] , naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting maakt de kantonrechter niet op dat [gedaagde] het verenigingsleven en de gemeenschapszin in Aadorp zodanig frustreert dat hij op grond van een voorlopige voorziening het veld moet ruimen. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat [gedaagde] met zijn gezin van het gehuurde moet leven. In een kort geding procedure moet beoordeeld worden of de vorderingen van de Stichting een zodanige kans van slagen hebben in een gewone procedure dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen, door het treffen van een voorlopige voorziening. Er dient hierbij grote terughoudendheid te worden betracht gelet op het definitieve karakter van de gevraagde voorziening. Daarbij komt dat een kort geding zich niet leent voor een diepgaand feitenonderzoek. Wat allemaal niet wegneemt dat na bijvoorbeeld het horen van getuigen in een bodemprocedure [gedaagde] toch aan het kortste eind zal blijken te trekken. De kantonrechter wijst daarom nog maar eens op zijn raad in rechtsoverweging 4.5.
4.7.
De slotsom is dat de gevorderde voorzieningen door de kantonrechter worden afgewezen. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 200,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen van de Stichting af;
5.2.
veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 200,-.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.Tj. Terpstra en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2016.
typ/conc: 353/md
coll: