ECLI:NL:RBNNE:2016:5606

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
18-730566-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 19 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man uit Leeuwarden. De verdachte werd vrijgesproken van het in vereniging plegen van mensenhandel, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat het slachtoffer door de verdachte was gedwongen of ertoe was bewogen prostitutiewerkzaamheden te verrichten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de omstandigheden waaronder het slachtoffer zou worden uitgebuit.

Wel werd bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne voorhanden had, namelijk ongeveer 49,7 gram. De rechtbank legde hiervoor een taakstraf op van 60 uren. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

De rechtbank overwoog dat het voorhanden hebben van cocaïne een ernstig feit is, gezien de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de vaak daarmee gepaard gaande criminaliteit. De verdachte werd ook vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, omdat deze niet bewezen konden worden. De rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.100,00 aan de verdachte, omdat dit niet in verband kon worden gebracht met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730566-13

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

19 december 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11, 15 en 17 november 2016 en 5 december 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de maand november 2011, te [pleegplaats 1] , (althans) in
Nederland en in Duitsland en in Brazilië, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd
[slachtoffer] (roepnaam [slachtoffer] )
(sub 3)
heeft aangeworven en/of meegenomen en/of ontvoerd met het oogmerk [slachtoffer]
in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen:
- een vliegticket naar Nederland geboekt en/of betaald voor [slachtoffer]
en/of (vervolgens) voornoemd vliegticket aan [slachtoffer] verstrekt en/of
- [slachtoffer] opgehaald vanaf het vliegveld (te Frankfurt) en/of
ondergebracht in een woning in [pleegplaats 1] ,
2.
hij in of omstreeks 26 augustus 2013 tot en met 31 augustus 2013 te
[pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 49,7 gram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 2. ten laste gelegde kan worden bewezen. Van het onder 1. ten laste gelegde dient de verdachte bij gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft zij daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het koffertje in bewaring heeft gekregen, dat het ooit leeg bij hem in huis is gekomen als gift van [getuige] en vervolgens door iemand is meegenomen en uiteindelijk afgesloten weer is teruggekomen. Verdachte is niet op de hoogte geweest van de inhoud van het koffertje en kende niet de cijfercode waarmee het koffertje was afgesloten. Nu uit niets is gebleken dat de situatie anders was dan door verdachte is verklaard, kan niet worden bewezen dat hij wetenschap heeft gehad omtrent de inhoud van het koffertje.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. In artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 3 Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld het aanwerven, medenemen, of ontvoeren van een ander met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Uit de jurisprudentie volgt dat deze handelingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] op 12 november 2011 heeft opgehaald op het vliegveld van Frankfurt en dat hij haar vervolgens naar Nederland heeft gebracht. Uit de voorliggende stukken noch uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, is gebleken dat verdachte zich gedurende de ten laste gelegde periode bewust is geweest van de omstandigheid dat [slachtoffer] zou worden uitgebuit als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 november 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik bij de politie heb verklaard dat ik de eigenaar van het koffertje ben dat op 26 augustus 2013 in mijn woning is aangetroffen. Ik was op de hoogte van de aanwezigheid in de kast in mijn slaapkamer van de plastic zak met daarin een weegschaaltje, plastic zakjes en papiertjes.
2. Een proces-verbaal van doorzoeking (van de rechter commissaris) van de woning van verdachte op 26 augustus 2013, opgenomen op pagina 1220 e.v. van dossier nummer voornoemd dossier:
In de woning van [verdachte] aan [woonadres] te [pleegplaats 2] is op 26 augustus 2013 een koffertje aangetroffen. Het koffertje werd aangetroffen op het bed in de slaapkamer, in gebruik bij verdachte (pagina 1242).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 2 september 2013, opgenomen op pagina 3145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Na het forceren van de koffer zagen wij dat de inhoud onder meer bestond uit:
-1 wit plastic bakje met een blauwe deksel; inhoud: wit poeder;
- witte plastic tas inhoud: plastic zakje met wit poeder en een plastic zakje met daarin witte bolletjes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 september 2013, opgenomen op pagina 3153 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
De volgende monsters van het witte poeder en de bolletjes zijn voor onderzoek opgestuurd naar het NFI: SIN AAGA1403NL, met een netto gewicht van 5,791 gram, SIN AAGA1400NL, met een nettogewicht van 8,198 gram, SIN AAGA1401NL, met een nettogewicht van 35,669 gram.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2013.10.02.016, d.d. 9 oktober 2013, opgemaakt door ing. P.H. Walinga, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Het onderzoeksmateriaal met de kenmerken AAGA1400N, AAGA1403NL, AAGA1401NL bevat cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 september 2013, opgenomen op pagina 1251 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
In de kast op de slaapkamer in gebruik bij verdachte werd een plasticzak met daarin een weegschaaltje aangetroffen. Tevens waren in die zak papiertjes aanwezig die gebruikt worden voor de verpakking van drugs. Ook lagen er in die kast eveneens lege plastic zakjes met restanten van wit poeder. Ook lagen er papiertjes die gebruikt worden voor de verpakking van drugs.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft aanvankelijk ter terechtzitting verklaard dat hij het koffertje voor iemand in bewaring had. Geconfronteerd met zijn verklaring bij de politie dat hij de eigenaar van het koffertje was, heeft hij beaamd dat dit inderdaad het geval was. Verdachte heeft evenwel ontkend dat hij van de inhoud van het koffertje op de hoogte was. De rechtbank acht deze ontkennende verklaring van verdachte, mede gelet op de plaats waar het koffertje is aangetroffen, te weten op het bed in de slaapkamer van verdachte, ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat in een kast in de slaapkamer van verdachte goederen zijn aangetroffen die, naar als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld, worden gebruikt voor het wegen en verpakken van verdovende middelen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad omtrent de inhoud van het koffertje.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2013 te [pleegplaats 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,7 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zal overgaan - gepleit deze te beperken tot een taakstraf. Gelet op de zwakke financiële situatie waarin verdachte zich bevindt, is een geldboete naar de mening van de raadsvrouw niet op zijn plaats.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport en het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 49,7 gram cocaïne, zijnde een voor de volksgezondheid schadelijke stof waarvan het gebruik vaak kan leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet gelet hierop aanleiding de eis van de officier van justitie voor wat betreft de oplegging van een taakstraf te volgen. De rechtbank ziet, mede gelet op de financiële positie van verdachte, geen reden om daarnaast over te gaan tot de oplegging van een geldboete.

Inbeslaggenomen goederen

Op 26 augustus 2013 is onder verdachte € 1.100,00, in coupures van 20 en 50 euro, in beslaggenomen. De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van dit geldbedrag gevraagd, omdat het gelet op de coupures waarin het is aangetroffen, naar zijn mening in verband is te brengen met de handel in verdovende middelen.
De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. De rechtbank overweegt daarbij dat slechts de aanwezigheid van cocaïne is ten laste gelegd en bewezenverklaard en niet de handel daarin, zodat niet kan worden geoordeeld dat het geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit is verkregen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 1.100,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door bijgestaan door W. Brandsma en mr. C.L. van der Woude, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2016.
Mr. Klaassens en Brandsma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.