ECLI:NL:RBNNE:2016:5552

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
18-730123-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 19 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man uit Hoogezand, die werd beschuldigd van het in vereniging plegen van mensenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het slachtoffer door hem was gedwongen of ertoe was bewogen prostitutiewerkzaamheden te verrichten en haar verdiensten af te staan. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 10, 15 en 17 november en 5 december 2016. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.T. Pittau, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

De tenlastelegging omvatte verschillende beschuldigingen van dwang en uitbuiting van het slachtoffer, die in de periode van 1 mei 2010 tot 1 januari 2011 in Nederland en mogelijk in het buitenland prostitutiewerkzaamheden zou hebben verricht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en haar partner onvoldoende betrouwbaar waren en niet ondersteund werden door ander objectief bewijs. De officier van justitie concludeerde dat de beschuldigingen niet bewezen konden worden, en de verdediging voerde aan dat de verklaringen van het slachtoffer niet gebruikt mochten worden voor het bewijs, omdat de verdediging niet in staat was geweest deze te toetsen.

De rechtbank stelde vast dat de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld om de belastende getuige te ondervragen, wat een inbreuk op het ondervragingsrecht vormde. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende andere bewijsmiddelen waren die de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit ondersteunden. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de verdachte vrij. De benadeelde partij, de partner van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat uitbuiting niet aan de verdachte was ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730123-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10, 15 en 17 november 2016 en 5 december 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot 1 januari 2011, op diverse plaatsen in Nederland (onder meer te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] ) en in [land] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer ] (roepnaam [slachtoffer ] )
A. (sub 1): door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer ] en/of
B. (sub 3) heeft aangeworven en/of meegenomen en/of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer ] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en/of
C. (sub 4) met een van de onder A. genoemde middelen, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder A. genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer ] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) en/of
D. (sub 6) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een ander, te weten die [slachtoffer ] en/of
E. (sub 9) een ander, te weten die [slachtoffer ] met een van de onder A. genoemde middelen, heeft gedwongen dan wel heeft bewogen verdachte en/of verdachtes mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een
derde
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- die [slachtoffer ] en/of diens partner opgehaald vanaf Schiphol en/of ondergebracht in een woning in [pleegplaats 1] en/of
- die [slachtoffer ] naar een man gebracht en/of (daarbij) condooms verstrekt en/of gezegd dat zij daar één uur moest blijven en dan 200,- euro zou krijgen en/of
- die [slachtoffer ] en/of diens partner geslagen en/of geschopt en/of
- tegen die [slachtoffer ] gezegd dat zij moest werken, omdat zij nog een schuld open had staan van het vliegticket en/of
- ( een) (escort)advertentie(s) in de krant geplaatst, waarin die [slachtoffer ] zich aanbood voor het verlenen van seksuele diensten tegen betaling en/of
- die [slachtoffer ] sexy kleding en/of condooms en/of een sponsje verstrekt ten behoeve van het werken in de prostitutie en/of
- ( een gedeelte van) het door die [slachtoffer ] verdiende geld ingenomen en/of
afgepakt en/of door die [slachtoffer ] laten afstaan aan hem verdachte, en/of diens
mededader(s) en/of
- de paspoorten van die [slachtoffer ] en/of diens partner afgepakt en/of laten afstaan en/of
- afspraken met klanten voor prostitutie voor die [slachtoffer ] gemaakt en/of die [slachtoffer ] naar klanten voor prostitutie gebracht en/of
terwijl die [slachtoffer ] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak/beheerste en/of onbekend was in Nederland en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of niet over eigen huisvesting en/of inkomsten in Nederland beschikte en/of illegaal in Nederland verbleef en/of/aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer ] van hem, verdachte, en/of diens mededader(s) afhankelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het aan verdachte ten laste gelegde, kort gezegd medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit onder meer de verklaringen van [slachtoffer ] en haar (toenmalige) partner [partner slachtoffer ] (hierna: [partner slachtoffer ] ) blijkt dat [slachtoffer ] prostitutiewerk heeft verricht, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) betrokken was en dat [medeverdachte 1] mogelijk een deel van de verdiensten heeft ontvangen. Er dient echter bewezen te worden dat daarbij dusdanige omstandigheden aan de orde waren dat sprake is van dwang en daadwerkelijke uitbuiting. De verklaringen van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] zijn op dit punt onvoldoende betrouwbaar, want ze zijn onvoldoende eenduidig en consistent en vinden bovendien onvoldoende steun in ander (objectief) bewijsmateriaal. Dit maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de uitbuiting van [slachtoffer ] en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [slachtoffer ] mogen niet tot het bewijs worden gebezigd, omdat de verdediging niet in staat is geweest om deze verklaringen te toetsen.
Voor de vraag of de verklaring van een niet-gehoorde getuige voor het bewijs gebezigd kan worden, is van belang de vraag of de aard en omvang van het andere bewijsmateriaal de conclusie rechtvaardigt dat de verklaring van de niet gehoorde getuige in beslissende mate (sole and decisive) heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring en tevens geen sprake is van de situatie dat de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal.
Andere bewijsmiddelen dan de aangiftes en de verklaring van [partner slachtoffer ] bij de rechter-commissaris zijn er niet. Evenmin kan de aangifte van de ene aangever steunbewijs opleveren voor de andere aangifte, zo blijkt uit de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake Schatschaschwili vs. Duitsland en Gökbulut vs. Turkije. Zonder de verklaringen van [slachtoffer ] blijven enkel de verklaringen van [partner slachtoffer ] over, welke onvoldoende wettig bewijs voor het ten laste gelegde leveren.
Ook indien de verklaringen van [slachtoffer ] voor het bewijs mogen worden gebruikt, kan geen bewezenverklaring van het ten laste gelegde volgen. De verklaringen van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] zijn dusdanig leugenachtig en onbetrouwbaar dat zij geen overtuigend bewijs opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
Het gebruik van de verklaringen van [slachtoffer ]
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de belastende getuige [slachtoffer ] te ondervragen en dat hiervoor geen compensatie mogelijk is. Volgens de gangbare jurisprudentie op dit punt kunnen de door niet-gehoorde getuigen afgelegde verklaringen slechts voor het bewijs gebruikt worden indien de inbreuk op het ondervragingsrecht gerechtvaardigd is en de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan in de politieverklaring van een niet bevraagde getuige. Bovendien moet dit steunbewijs dan betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist.
Ten aanzien van de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht overweegt de rechtbank als volgt. Op 3 februari 2014 heeft de rechter-commissaris het verzoek om [slachtoffer ] als getuige te horen toegewezen. De officier van justitie heeft op 11 maart 2015 - kort gezegd - bericht dat getuige [slachtoffer ] in Brazilië verblijft. Hij heeft haar Braziliaanse telefoonnummer meegedeeld. Na raadpleging van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS)
heeft de rechter-commissaris op 5 augustus 2015 de officier van justitie verzocht na te gaan waar [slachtoffer ] verblijft en medegedeeld dat persoonlijke ID-nummers van getuigen nodig zijn.
Op 13 augustus 2015 deelde de raadsman van [slachtoffer ] mee dat [slachtoffer ] volgens een contactpersoon had verklaard dat ze niets meer te maken wil hebben met Nederland. De raadsman had recentelijk geen contact met haar gehad.
De rechter-commissaris heeft op 3 november 2015 meermalen gepoogd telefonisch contact op te nemen met [slachtoffer ] , hetgeen is mislukt. In januari 2016 zijn het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) en de liaisonofficier verzocht [slachtoffer ] te traceren. Op 25 mei 2016 berichtte het IRC dat de contactgegevens van [slachtoffer ] via de liaisonofficier in Brazilië zijn achterhaald. Op 26 mei 2016 is het rechtshulpverzoek gestuurd naar het IRC. Dit heeft tot op heden geen resultaat opgeleverd.
Gelet op het belang dat een strafzaak binnen een zekere tijd wordt afgedaan enerzijds en de geleverde inspanningen door de rechter-commissaris om de getuige te kunnen horen anderzijds, is de rechtbank - zoals ter terechtzitting van 10 november 2016 meegedeeld - van oordeel dat er voldoende inspanningen zijn geleverd om dat recht te verwezenlijken.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan in de politieverklaring van de niet bevraagde getuige, terwijl dat steunbewijs dan betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist, in casu onder meer de toepassing van dwangmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verklaringen van [slachtoffer ] worden op de door verdachte betwiste onderdelen in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van [partner slachtoffer ] . De rechtbank constateert dat de verdediging de verklaringen van [partner slachtoffer ] wel heeft kunnen toetsen middels meerdere verhoren bij de rechter-commissaris. De door de raadsman gedane verwijzing naar een tweetal uitspraken van het EHRM gaat dan ook niet op, nu deze uitspraken zien op gevallen waarin de verdediging in het geheel niet in staat is geweest om belastende getuigen te ondervragen.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging op dit punt gevoerde verweer en acht de verklaringen van [slachtoffer ] derhalve bruikbaar voor het bewijs.
De beoordeling van de verklaringen van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ]
De rechtbank stelt vast dat buiten twijfel staat dat [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] in de ten laste gelegde periode samen met verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) enige tijd in [pleegplaats 1] hebben gewoond en dat [slachtoffer ] in deze periode prostitutiewerkzaamheden heeft verricht.
De rechtbank dient kort gezegd de vraag te beantwoorden of [slachtoffer ] door verdachte middels enig dwangmiddel werd gedwongen om deze werkzaamheden te (blijven) verrichten en derhalve is uitgebuit. De rechtbank constateert dat enkel [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] hebben verklaard over dwang. Hun verklaringen komen samengevat op het volgende neer.
In de zomer van 2010 ontmoetten [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] [medeverdachte 1] in Brazilië. [medeverdachte 1] hield hun voor dat [slachtoffer ] in Nederland op haar, [medeverdachte 1] 's, kinderen kon passen en dat [partner slachtoffer ] als schilder aan het werk zou kunnen. Hiermee zouden ze beiden € 1.000,00 per maand gaan verdienen. [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] stemden hiermee in en regelden paspoorten met door [medeverdachte 1] verstrekt geld. [medeverdachte 1] betaalde vliegtickets naar Nederland voor [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] . In augustus 2010 vlogen [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] naar Nederland. [medeverdachte 1] en verdachte brachten [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] van Schiphol naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in [pleegplaats 1] . Eenmaal in [pleegplaats 1] bleken er geen kinderen te zijn en moest [slachtoffer ] nog diezelfde dag aan het werk als prostituée. [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] moesten [medeverdachte 1] € 5.000,00 per persoon terugbetalen en [slachtoffer ] had geen andere mogelijkheid dan om in de prostitutie te werken. Bovendien sloeg verdachte [slachtoffer ] en werden verdachte en [medeverdachte 1] erg boos als [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] aangaven het niet met de gang van zaken eens te zijn. [medeverdachte 1] en verdachte regelden dat [slachtoffer ] klanten had en brachten [slachtoffer ] naar afspraken met klanten. [slachtoffer ] moest haar verdiensten afstaan aan [medeverdachte 1] en verdachte. In oktober 2010 gingen [medeverdachte 1] , [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] samen naar een café, alwaar zij een Braziliaanse vrouw ontmoetten. Geconfronteerd met het verhaal van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] gaf deze vrouw aan hen te willen helpen. [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] zagen kans om hun paspoorten uit de tas van [medeverdachte 1] te halen en zijn gevlucht. De Braziliaanse vrouw verschafte hen onderdak en hielp hen aan werk. In januari 2012 stapten [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] naar de politie om aangifte tegen [medeverdachte 1] te doen.
De rechtbank constateert dat op basis van de verklaringen van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] het wettige bewijs voor het ten laste gelegde kan worden geleverd. De rechtbank stelt echter vast dat het dossier - naast de stellige en consequente ontkenning van verdachte - ook sterke aanwijzingen voor een andere gang van zaken bevat. De rechtbank bespreekt in dit verband een aantal punten.
Met betrekking tot de eerste kennismaking van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] met [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] verklaard dat deze plaatsvond in Brazilië. De rechtbank constateert echter dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) hebben verklaard dat deze ontmoeting (niet in Brazilië maar) in [pleegplaats 4] plaatsvond. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] voor het eerst leerde kennen in [pleegplaats 4] ; dit was in september of oktober 2010 in een bar waar hij met [medeverdachte 1] had afgesproken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] via [medeverdachte 1] heeft leren kennen omstreeks november 2010 en dat zij toen woonachtig waren in [pleegplaats 4] . [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] uit [pleegplaats 4] opgehaald en hen samen met [medeverdachte 1] naar zijn woning in [pleegplaats 1] gebracht.
Ten aanzien van het vluchten met behulp van een Braziliaanse vrouw overweegt de rechtbank dat [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] bij de politie telkens hebben verklaard dat zij de naam van deze vrouw niet wilden noemen. [partner slachtoffer ] heeft uiteindelijk bij zijn laatste verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij enkel weet dat de vrouw [naam] heet. Nieuw onderzoek van de politie naar een Braziliaanse vrouw met de [naam] heeft niets opgeleverd en derhalve valt het verhaal met betrekking tot de vlucht niet te controleren.
De rechtbank constateert bovendien dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) hebben verklaard dat [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] samen - zelfstandig - in een woning in [plaats] woonden.
Met betrekking tot de werkzaamheden van [slachtoffer ] hebben onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verklaard dat [slachtoffer ] zowel voor als na de periode dat zij in [pleegplaats 1] verbleef in de prostitutie heeft gewerkt. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens uit getapte telefoongesprekken van [slachtoffer ] uit 2011.
Het voor of na de ten laste gelegde periode (blijven) werken in de prostitutie door een slachtoffer staat in beginsel niet in de weg aan een bewezenverklaring van gedwongen prostitutie. In het onderhavige geval doet het (blijven) werken in de prostitutie naar het oordeel van de rechtbank wel afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer ] en [partner slachtoffer ] , nu zij telkens hebben ontkend dat [slachtoffer ] al in de prostitutie had gewerkt en bleef werken.
Gelet op voorgaande opsomming heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat [slachtoffer ] op de door haar en [partner slachtoffer ] beschreven wijze door verdachte (en/of zijn medeverdachte(n)) is gedwongen tot - kort gezegd - het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en het afstaan van haar verdiensten. Nu voor een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde sub-onderdelen van het mensenhandelartikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting en/of dwang, zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van het ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[partner slachtoffer ] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van schade geleden door zijn uitbuiting.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het feit dat uitbuiting van [partner slachtoffer ] in het geheel niet (aan verdachte) is ten laste gelegd.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [partner slachtoffer ] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma en mr. C.L. van der Woude, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2016.
Mr. Klaassens en Brandsma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.