ECLI:NL:RBNNE:2016:5527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/169971 PR RK 16-351
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 oktober 2016 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H.R. Bracht, die betrokken was bij de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer LEE 15 / 4973. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 8 september 2016, waarbij de verzoeker stelde dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Mr. Bracht heeft echter aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht op 6 oktober 2016.

De wrakingskamer, bestaande uit de rechters R.B.M. Keurentjes, M.A.B. Faber-Siermann en P. Molema, heeft de beoordeling van het verzoek tot wraking uitgevoerd aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Daarom werd de verzoeker als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek verklaard. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek lichtvaardig was ingediend, zonder enige grondslag, en sprak van misbruik van recht. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/169971 / PR RK 16-351
Beslissing van 11 oktober 2016
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 8 september heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. H.R. Bracht, die de procedure met zaaknummer LEE 15 / 4973 behandelt als rechter.
Mr. Bracht heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft haar standpunt bij schrijven van 6 oktober 2016 schriftelijk toegelicht.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes,
mr. M.A.B. Faber-Siermann en mr. P. Molema.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.3.
Uit de wet (artikel 8:15 Awb en artikel 8:16 Awb) volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. Bracht voornoemd, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
[verzoeker] zal dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
2.5.
Omdat door [verzoeker] het middel van wraking lichtvaardig, want zonder enige grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) belast met de behandeling van deze zaak (zaaknummer LEE 15 / 4973) niet in behandeling wordt genomen.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
  • verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. H.R. Bracht;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 15 / 4973) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] en aan mr. Bracht;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) in de procedure met zaaknummer LEE 15 / 4973 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, mr. M.A.B. Faber-Siermann en
mr. P. Molema en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.
js