ECLI:NL:RBNNE:2016:5524

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/170180 PR RK 16-363
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure wegens te late indiening van het verzoek

Op 26 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van [A], vertegenwoordigd door advocaat mr. N.H.M. Poort. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. P.J. Duinkerken, die de hoofdprocedure van [A] tegen [B] behandelde. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 20 september 2016, terwijl de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen, al eerder bekend waren geworden. De rechtbank oordeelde dat het verzoek kennelijk niet ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een partij een rechter wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Artikel 37, eerste lid, Rv vereist dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten bekend zijn. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet onmiddellijk na de bekendwording van de feiten was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een mondelinge behandeling, aangezien het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/170180 / PR RK 16-363
Beslissing van 26 september 2016
op het verzoek van
[A],
wonende te Tijnje,
verzoeker
advocaat mr. N.H.M. Poort.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 19 september heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. P.J. Duinkerken, die de procedure van [A] tegen [B] met zaaknummer C/18/124045/ HA ZA 11-64 behandelt als rechter.
Mr. Duinkerken heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft zijn standpunt bij schrijven van 20 september 2016 schriftelijk toegelicht.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. C.H. de Groot,
mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Dijkstra.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.
Uit het verzoekschrift en de reactie daarop van mr. Duinkerken is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gebaseerd op het in de hoofdprocedure gewezen tussenvonnis van 27 juli 2016. Het wrakingsverzoek is op 20 september 2016 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer daar verzoeker in zijn verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 20 september 2016 is gedaan.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.4.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat verzoeker als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking zal worden verklaard. Daarmee behoeft het (overige) verweer van de zijde van mr. Duinkerken geen bespreking.
2.5.
Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 39 lid 1 Rv bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
-verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.H. de Groot, mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2016.
js