ECLI:NL:RBNNE:2016:5523

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/169816 PR RK 16-348
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 september 2016 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H.R. Bracht, die betrokken was bij een andere procedure met zaaknummer LEE 16 / 1813. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 1 september 2016, waarbij de verzoeker stelde dat er redenen waren om aan de onpartijdigheid van mr. Bracht te twijfelen. Mr. Bracht heeft echter aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht op 8 september 2016.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. C.H. de Groot, mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Dijkstra, heeft de beoordeling van het verzoek tot wraking uitgevoerd op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De verzoeker heeft echter geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die deze vrees objectief gerechtvaardigd maken.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is vastgesteld dat het middel van wraking lichtvaardig is ingezet, zonder enige grondslag, wat door de rechtbank als misbruik van recht wordt aangemerkt. De rechtbank heeft bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/169816 / PR RK 16-348
Beslissing van 26 september 2016
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 1 september heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. H.R. Bracht, die de procedure met zaaknummer LEE 16 / 1813 behandelt als rechter.
Mr. Bracht heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft haar standpunt bij schrijven van 8 september 2016 schriftelijk toegelicht.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. C.H. de Groot,
mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Dijkstra.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.3.
Uit de wet (artikel 8:15 Awb en artikel 8:16 Awb) volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. Bracht voornoemd, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
[verzoeker] zal dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
2.5.
Omdat door [verzoeker] het middel van wraking lichtvaardig, want zonder enige grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) belast met de behandeling van deze zaak (zaaknummer LEE 16 / 1813) niet in behandeling wordt genomen.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
  • verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. H.R. Bracht;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 16 / 1813) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] en aan mr. Bracht;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter(s) in de procedure met zaaknummer LEE 16 / 1813 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.H. de Groot, mr. Th.A. Wiersma en
mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2016.
js