ECLI:NL:RBNNE:2016:5474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
18-730218-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 oktober 2015 in Leeuwarden de aangever meermalen met een mes in het lichaam en hoofd heeft gestoken en/of gesneden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld met hoeveel kracht de geweldshandelingen zijn uitgevoerd en de diepte van de wonden onduidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de handelingen van de verdachte wel degelijk gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord tijdens de zitting op 21 november 2016. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en klinische opname. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag en vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft de psychologische en psychiatrische rapporten in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met de verplichting tot behandeling en toezicht door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/730218-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 december 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 november 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.G.M. Houben, advocaat te Koog aan de Zaan. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
althans, indien te zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat,
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de aangifte van [slachtoffer] , de letselverklaring, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte afgelegd op 4 mei 2016 waaruit blijkt dat hij bekent dat hij aangever heeft gestoken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
Primair.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, aangezien er geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Niet blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever dodelijk gewond zou raken, aangezien onvoldoende bekend is omtrent de grootte van het mes en de omstandigheden waaronder aangever het letsel heeft bekomen, nu er enkel oppervlakkig letsel is geconstateerd.
Subsidiair.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen.
Uit de aangifte van [slachtoffer] (verder: aangever) blijkt dat hij op
27 oktober 2015 omstreeks 23.00 uur met een vriend (te weten [getuige 4] ) op de [straat] te [pleegplaats] is. Onderweg naar de coffeeshop komt aangever verdachte tegen. Aangever loopt naar verdachte om een eerdere ruzie uit te praten. Verdachte loopt naar aangever toe met in zijn rechterhand een zakmes van ongeveer
10 centimeter inclusief handvat. Aangever ziet dat verdachte met zijn rechterarm, met daarin het zakmes, een zwaaiende beweging maakt richting aangevers lichaam. Vervolgens voelt aangever dat het mes zijn lichaam in gaat en voelt hij pijn in de linkerzijde van zijn bovenlichaam. Aangever heeft dit ongeveer drie keer gevoeld. [2] Aangever is naar het [ziekenhuis] gebracht en daar zijn vijf steekwonden aangetroffen, waarvan een aantal is gehecht. [3] Deze verwondingen zijn te zien op de bij de aangifte gevoegde foto’s van het letsel. [4]
Op 29 oktober 2015 is aangever onderzocht door forensisch arts M. Landheer. Deze heeft het letsel bij aangever als volgt omschreven:
-Borstkas links: hoog achter in de zij is een huidonderbreking van ongeveer 1 cm lengte van links naar rechts welke is gesloten met 1 hechting.
-Buik links: aan de zijkant is een huidonderbreking van ongeveer 1,5 cm lengte ook van links naar rechts te zien die ook gesloten is met 1 hechting.
-Bekkenkam links: een huidonderbreking van 1,5 cm lengte van boven naar beneden gesloten met 1 hechting.
-Bekkenrand links: een halvemaanvormige huidonderbreking van ongeveer 3 cm lengte gesloten met 1 hechting.
-Bovenbeen links: een huidonderbreking van boven naar beneden verlopend van ongeveer 1,5 cm lengte, welke ook met 1 hechting is gesloten.
-Hoofd rechts: 2 oppervlakkige huidonderbrekingen die min of meer parallel aan elkaar verlopen van voor naar achter van ongeveer 1 cm lengte.
-Hoofd: dwars over het hoofd van rechtsvoor naar linksachter verlopend een oppervlakkige rechte huidonderbreking van ongeveer 5 cm lengte.
Door de forensisch arts is geconcludeerd dat het waargenomen letsel het meest lijkt op met hechtingen behandelde oppervlakkige steekwonden die allemaal rond hetzelfde tijdstip lijken te zijn ontstaan en deze zijn van redelijk recente datum. De wonden op het hoofd lijken oppervlakkige kras- of snijwonden van redelijk recente datum. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever tegen kwam in de stad. De eerste maal pakte verdachte zijn fiets en ging hij weg. Daarna komt verdachte aangever weer tegen. Aangever slaat verdachte in het gezicht, waarna verdachte zijn zakmes pakt en openklapt. Er ontstaat een worsteling waarbij verdachte en aangever vechten. In de worsteling is het mes dichtgeklapt, waardoor verdachte aan zijn duim gewond is geraakt. [6] Verdachte ontkent dat hij aangever met het mes heeft gestoken.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever meermalen met een mes in het lichaam en hoofd heeft gestoken en/of gesneden.
Primair.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzet op de dood van aangever had. Verdachte heeft dit steeds ontkend. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] en het verslag van [getuige 3] zou blijken dat zij tijdens de worsteling een man hoorden zeggen: “ik ga je doodmaken, pak m’n mes” dan wel “ik maak je dood” en “ik steek je neer’. Er waren echter meerdere mannen tijdens het ten laste gelegde aanwezig, waardoor niet blijkt wie voornoemde woorden heeft gebezigd. Ook komt het door deze getuigen geschetste beeld van het ten laste gelegde niet overeen met de overige getuigenverklaringen.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. De rechtbank overweegt dienaangaande dat voorgaande geweldshandelingen als zodanig de dood van een ander kunnen veroorzaken. In het onderhavige geval komt de rechtbank echter niet tot die conclusie. Daartoe wordt overwogen dat uit de aangifte en uit het bij aangever geconstateerde letsel niet is komen vast te staan met hoeveel kracht de geweldshandelingen jegens aangever zijn verricht. Tevens blijkt niet hoe diep de wonden zijn en concludeert de forensisch arts dat de wonden oppervlakkig van aard zijn. De grootte van het mes is tevens onduidelijk, waardoor dit ook geen aanknopingspunt oplevert voor de aanmerkelijke kans dat het steken en/of snijden dodelijk letsel zou kunnen veroorzaken.
Gelet hierop dient verdachte van het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, te worden vrijgesproken.
Subsidiair.
De hiervoor omschreven handelingen, te weten het meermalen met een mes in het lichaam en hoofd steken en/of snijden, kunnen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de romp en het hoofd van het lichaam kwetsbare delen bevinden. De handelingen van verdachte moeten dan ook, gezien de uiterlijke verschijningsvorm, geacht worden op dat letsel gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal vrijspreken van het ten laste gelegde slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of hoofd, aangezien niet blijkt met welke kracht dit heeft plaatsgevonden en door het enkele slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of hoofd niet zonder meer de aanmerkelijke kans ontstaat dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen,
- met een mes in het lichaam en het hoofd heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair. Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van
14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische opname voor maximaal 12 maanden, ambulante behandeling en een drugsverbod. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij de eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De raadsman heeft voorts bepleit geen klinische opname te gelasten, aangezien verdachte hiervoor niet gemotiveerd is, maar wel voor ambulante behandeling en hij gedurende zijn voorarrest de nodige trainingen heeft gevolgd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hierdoor is bij het slachtoffer pijn en letsel ontstaan. Het slachtoffer was zodanig verwond dat hij naar het ziekenhuis is vervoerd en aldaar is behandeld voor zijn verwondingen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden. Het letsel van het slachtoffer is gering, maar had nog ernstiger kunnen zijn.
Naar de ervaring leert draagt een dergelijk feit bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid, aangezien de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 oktober 2016 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het psychologisch onderzoek PRO JUSTITIA d.d. 28 oktober 2016, opgesteld door C. van den Bergh, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft onder meer geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling diagnostisch te omschrijven als een cannabisafhankelijkheid, een licht verstandelijke beperking en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De levensomstandigheden van verdachte veroorzaakten veel spanningen bij hem. Deze spanningen in combinatie met zijn licht verstandelijke beperking veroorzaakten dat hij koos om door te gaan met overmatig cannabis gebruik en dat hij niet zelfstandig andere pro-sociale oplossingen kon bedenken. Gebruik beïnvloedt zijn stemming en versterkt zijn stemmingswisselingen met wantrouwende gedachten. In die situatie bouwt zich ten aanzien van het slachtoffer boosheid en spanning op omdat deze hem voor zijn gevoel lastigvalt. De combinatie van wantrouwen en krenking maken dat hij kiest om zichzelf te verdedigen en een grens te stellen. Geadviseerd is om verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek PRO JUSTITIA d.d. 26 oktober 2016, opgesteld door drs. P.A. de Mon, psychiater. De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een reactieve hechtenisstoornis en cannabisafhankelijkheid. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking. Gezien de duurzaamheid van de diagnose was hier ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte werd na zijn komst in Nederland ernstig overvraagd en zijn functioneren verslechterde. Verdachte kon het niet overzien, raakte verstrikt in zijn beperkte kunnen, kreeg problemen met mensen bij wie hij schulden opbouwde. Verdachte stond al wantrouwend in het leven en dit maakte dat hij zich nog onveiliger voelde. Verdachte zal in een onveilige situatie naar alle waarschijnlijkheid proberen zijn angst onder controle te houden door te reageren met een agressieve impulsdoorbraak waarbij hij degene waar hij zich door uitgedaagd voelt bewerkt met een mes, zonder dat dat hij de gevolgen van zijn gedrag kan overzien. Geadviseerd is om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat verdachte een agressieregulatieprobleem heeft. Doorgaans kan hij zichzelf beheersten door weg te lopen of door te blowen. Echter doordat het slachtoffer opnieuw naar hem toekomt ontstaat er een gevoel van pathologische boosheid. Verdachtes verhoogde impulsiviteit met snelle stemmingswisselingen, gecombineerd met de licht verstandelijke beperking en zijn verminderde vermogen om visueel ruimtelijke informatie juist in te schatten zorgt ervoor dat hij de consequenties minder goed kon overzien. Het lukt hem niet meer voldoende om zijn gedrag bij te sturen. Verdachte voelt zich sneller aangevallen vanwege zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling. Wanneer verdachte geen andere probleemoplossingsvaardigheden leert en leert toepassen, dan is het risico op recidive geschat reëel aanwezig. Er is geen steunend pro-sociaal netwerk. Het risico dat verdachte op korte termijn terugvalt in zijn eerdere levenswijze is groot. Verdachte is gebaat bij dagelijkse structuur. Hij reageert goed op positieve aandacht en blijkt leerbaar te zijn. Geadviseerd is een klinische behandeling gevolgd door een resocialisatietraject naar zelfstandig wonen en werken met ondersteunende begeleiding.
De psychiater heeft voorts geconcludeerd dat verdachte minder vat op zijn gedrag heeft en de gevolgen van zijn gedrag maar in zeer beperkte mate kan overzien, vanwege zijn hoge angstniveau, wantrouwen, impulsiviteit en zijn verstandelijke beperking. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat zolang verdachte niet behandeld wordt. Om de recidivekans te verminderen is behandeling nodig. Vanwege de complexe problematiek, de ernst van het ten laste gelegde, met daarbij het ontbreken van enige behandelmotivatie wordt een ambulant traject niet haalbaar geacht. Er wordt eerder gedacht aan een langdurig klinisch behandeltraject.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 15 november 2016, opgesteld door M. Visser, reclasseringswerker van het Leger des Heils blijkt het volgende. Verdachte heeft niet eerder reclasseringstoezicht gehad en een juridisch kader zou hem mogelijk motiveren om ingezette (hulpverlenings-)trajecten af te ronden. De reclassering ziet, ondanks de statistisch hoge kans op recidive, voldoende mogelijkheden om een traject met verdachte te starten. Verdachte is aangemeld bij het IFZ en er is een indicatie afgegeven voor [instelling] , maar een opnamedatum is nog onbekend. Geadviseerd is de oplegging van een meldplicht bij het Leger des Heils, een klinische opname bij [instelling] , een ambulante behandeling en een drugsverbod.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank ziet evenwel grond om de vrijheidsstraf deels voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te begaan en de oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd, mogelijk te maken.
De rechtbank acht een klinische behandeling voor de duur van maximaal twaalf maanden noodzakelijk, om de recidivekans, zoals blijkt uit voornoemde deskundigen rapporten, te verminderen. Een ambulante behandeling is door de psychiater niet haalbaar geacht. De rechtbank acht het evenwel noodzakelijk dat de klinische behandeling van verdachte direct aansluitend aan detentie zal plaatsvinden en dit lijkt mogelijk gelet op de reeds afgegeven indicatie voor [instelling] .
De rechtbank acht, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen onaantastbaarheid van een persoon en er blijkens de voornoemde rapportages bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgende op de plaatsing in de kliniek meldt bij de reclassering Leger des Heils, en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal twaalf maanden zal laten opnemen in [instelling] , althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich aansluitend op de klinische behandeling zal laten behandelen bij een instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. L.G. Wijma, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015313341, doorgenummerd 1 tot en met 107.
2.Pagina 43.
3.Pagina 44.
4.Pagina’s 46 tot en met 49.
5.Pagina 50.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2016.