ECLI:NL:RBNNE:2016:5262

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
18.930116-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en witwassen door bestuurder van failliete vennootschap met onttrekking aan beslag en hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude, witwassen, verduistering en het telen van hennep. De verdachte, die als bestuurder van de failliete vennootschap [bedrijf 13] optrad, werd verweten dat zij samen met medeverdachten opzettelijk activa van de vennootschap had onttrokken aan de boedel, waardoor de rechten van schuldeisers werden benadeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het onttrekken van voertuigen aan beslag dat door de curator was gelegd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte en haar medeverdachte een grote hoeveelheid voertuigen hadden onttrokken aan de boedel van de failliete vennootschap en dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan het witwassen van een hypothecaire lening die was verkregen door oplichting van de bank. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijftien maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder het oplichten van de bank, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor haar betrokkenheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930116-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18/950278-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 30 november 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte 1]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 augustus 2015, 28 januari 2016 en 15 en 16 november 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.J. Heidema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A)
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot 17 januari 2014 in de gemeente(n) Assen en/of Noordenveld en/of Coevorden, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 13] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
een auto, merk Mercedes, kenteken [kenteken 1] (dossierpagina's 1060,1539,747),
en/of
een Clark heftruck en/of (in totaal) 47, althans een of meer, auto's,
te weten een (merk en kenteken):
1) Fiat Grande, [kenteken 2] /of
2) Mitsubishi Colt, [kenteken 3] en/of
3) Opel Astra, [kenteken 4] , en/of
4) Renault Megane, [kenteken 5] , en/of
5) Renault, [kenteken 6] , en/of
6) Hyundai Getz, [kenteken 7] , en/of
7) Peugeot 307, [kenteken 8] , en/of
8) Renault Megane, [kenteken 9] , en/of
9) Volkswagen, [kenteken 10] , en/of
10) Opel Vectra, [kenteken 11] en/of
11) Fiat Punto, [kenteken 12] , en/of
12) Hyundai Sante Fe, [kenteken 13] , en/of
13) Micro CC Smart, [kenteken 14] en/of
14) Renault Modus, [kenteken 15] , en/of
15) Skoda Fabia, [kenteken 16] , en/of
16) Suzuki Ignis, [kenteken 17] en/of
17) BMW X, [kenteken 18] , en/of
18) Opel Astra, [kenteken 19] , en/of
19) Volvo Xc90, [kenteken 20] en/of
20) Citroën C3, [kenteken 21] , en/of
21) BMW 530d [kenteken 22] en/of
22) BMW 328ci, [kenteken 23] , en/of
23) Seat Leon, [kenteken 24] en/of
24) Opel Astra, [kenteken 25] , en/of
25) BMW X5, [kenteken 26] , en/of
26) Alfa Romeo, [kenteken 27] , en/of
27) Peugeot 306, [kenteken 28] , en/of
28) Opel Zafira, [kenteken 29] , en/of
29) Peugeot 206, [kenteken 30] en/of
30) Hyundai Matrix, [kenteken 31] , en/of
31) Mitsubishi Space Star, [kenteken 32] , en/of
32) BMW 320d, [kenteken 33] , en/of
33) Ford Focus, [kenteken 34] , en/of
34) Renault Megane, [kenteken 35] , en/of
35) BMW Z3 cabrio, [kenteken 36] , en/of
36) Honda Civic, [kenteken 37] , en/of
37) Subaru Legacy, [kenteken 38] , en/of
38) Suburu Legacy, [kenteken 39] , en/of
39) Mazda Mx5, [kenteken 40] , en/of
40) Mercedes Benz 260e, [kenteken 41] , en/of
41) BMW, [kenteken 42] , en/of
42) Kia Sportage, [kenteken 43] , en/of
43) VW Golf, [kenteken 44] , en/of
44) Seat Leon, [kenteken 45] , en/of
45) Opel Corsa, [kenteken 46] , en/of
46) Peugeot 207 [kenteken 47] en/of
47) een Peugeot 207 [kenteken 48]
althans een of meer voertuigen, in elk geval enig goed,
aan de boedel heeft onttrokken en/of van een of meer van die voortuigen de (tegen)waarde niet als baten heeft verantwoord en/of een of meer van die voertuigen hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
(dossierpagina's 889,1026,1044,overeenkomst 1602-1607 met bijlage lijst
peildatum 31 december 2012 op pagina's 1610/1611, spreadsheet lijst BD
pagina's 1575/1576, schema bestuurders pagina 1629)
EN/OF
B)
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot 17 januari 2014, althans de periode van 1 december 2012 tot 17 januari 2014, in de gemeente(n) Assen en/of Noordenveld en/of Coevorden, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 13] welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie
Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
een paardentrailer/aanhanger en/of een horsetruck/veewagen en/of (in totaal) 15, althans een of meer, auto's en/of brommobielen, te weten een (lijstnummer, merk en kenteken):
(148) (paardentrailer/aanhanger) Hotrarijs, [kenteken 49] en/of
(152) (brommobiel) Ligier Nova, [kenteken 50] en/of
(161) (horsetruck/veewagen) Fiat 230, [kenteken 51] , en/of
(171) (auto's) Renault Megane, [kenteken 52] , en/of
(176) BMW, [kenteken 53] , en/of
(177) Suzuki Ignis, [kenteken 54] en/of
(179) (brommobiel) Microcar 40, [kenteken 55] , en/of
(180) (auto's) BMW 328, [kenteken 56] , en/of
(181) Seat Leon, [kenteken 57] , en/of
(185) Opel Zafira, [kenteken 58] , en/of
(186) Hyundai Matrix, [kenteken 59] , en/of
(193) (brommobiel) Hyundai Getz, [kenteken 60] , en/of
(194) (brommobiel) Microcar MC1, [kenteken 61] , en/of
(205) (brommobiel) Bellier 503, [kenteken 62] en/of
(212) (auto's) Mercedes Benz 260e, [kenteken 63] , en/of
(215) BMW X5, [kenteken 64] , en/of
(216) een Peugeot 207, [kenteken 65]
althans een paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of meer (andere) voertuigen, in elk geval enig goed,
aan de boedel heeft onttrokken en/of van die paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of van een of meer van die voertuigen de (tegen)waarde niet als baten heeft verantwoord en/of die paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of een of meer van die voertuigen hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
(dossierpagina's 1051,1052, 1058-1060: van die lijst de genoemde nummers)
EN/OF
C)
zij in of omstreeks de periode van 14 december 2011 tot 17 januari 2014 in de gemeente(n) Assen en/of Noordenveld en/of Coevorden, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 13] welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, niet een volledige en/of
samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
(dossierpagina's 888 ev,1026-1034)
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
het aan verdachte te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 14 december 2011 tot 17 januari 2014, in de gemeente(n) Assen en/of Noordenveld en/of Coevorden, althans in het
arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 13] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden
staat te voorschijn werden gebracht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 9 tot en met 12 augustus 2013, althans van 9 augustus tot en met 1 november 2013, in de gemeente(n) Assen en/of Noordenveld en/of Coevorden, althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- een Audi A5, kenteken [kenteken 66] en/of
- een zwarte horsetruck Peugeot, chassisnummer [chassisnummer 1] , en/of
- een witte paardentrailer, merk Tandemasser, [EG protocoll nr./baunr.] ,
waarop door de deurwaarder op grond van een grosse van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, en/of op verzoek van [curator] in het faillissement van [bedrijf 13] , in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken;
art 198 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 17 januari 2013 tot en met 18 oktober 2013 te [pleegplaats 6] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een auto, merk Fiat 500, chassisnummer [chassisnummer 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [bedrijf 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger en/of (tijdelijk) bewaarder van die (abusievelijk bij verdachte en/of haar medeverdachte(n) afgeleverde/bezorgde) Fiat, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
de besloten vennootschap(pen) [bedrijf 13] en/of (destijds ook handelende
onder de naam) [bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 17 januari 2013 tot en met 18 oktober 2013 te [pleegplaats 6] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke person(o)n(en)
en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk een auto, merk Fiat 500, chassisnummer [chassisnummer 2] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [bedrijf 13] en/of [bedrijf 1] en/of ander(en) en/of verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) die [bedrijf 13] en/of [bedrijf 1] anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger en/of (tijdelijk) bewaarder van die (abusievelijk bij verdachte en/of haar medeverdachte(n) afgeleverde/bezorgde) Fiat, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend, zulks terwijl verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
art 47 jo 51 Wetboek van strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 t/m 26 mei 2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerker(s) van het bedrijf ING Bank N.V. heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten een hypotheekovereenkomst, en/of de afgifte van (in totaal) 415.000 euro, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid- in het kader van een hypotheekaanvraag op naam van verdachte [verdachte 1]
en/of al dan niet door tussenkomst van een financieel tussenpersoon - (die medewerker(s) van) dat bedrijf doen/laten toekomen
- een fictieve werkgeversverklaring met betrekking tot verdachte [verdachte 1] , zogenaamd vanwege het bedrijf [bedrijf 3] of [bedrijf 4] ., en/of ondertekend door verdachte [medeverdachte 2] , althans een valse werkgeversverklaring (document dossierpagina 2355),
en/of
- een (bijbehorende) fictieve loonberekening met betrekking tot het zogenaamde maandsalaris dat verdachte [verdachte 1] zou genieten bij het bedrijf [bedrijf 3] of [bedrijf 4] ., althans een valse of onjuiste loonberekening/loonstrook van verdachte [verdachte 1] (document dossierpagina 2356),
en/of
- een valse, althans onjuiste, kopie aangifte inkomstenbelasting/premieheffing 2005 met betrekking tot verdachte [verdachte 1] , waaruit zogenaamd zou moeten blijken dat verdachte [verdachte 1] een loon van 58.500 euro over 2005 van het bedrijf [bedrijf 4] zou hebben genoten (document dossierpagina 2357 e.v.),
waardoor (die medewerker(s) van) dat bedrijf werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld en/of tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 t/m 26 mei 2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of loonberekening over juni 2006 en/of kopie aangifte inkomstenbelasting/premieheffing 2005, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
dat/die geschrift(en) heeft doen/laten toekomen aan het bedrijf ING Bank N.V. ten behoeve van een hypotheekaanvraag op naam van verdachte [verdachte 1] , en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- die werkgeversverklaring fictief, althans (geheel) vals/onjuist was, en/of
- die loonberekening fictief, althans (geheel) vals/onjuist was, en/of
- die kopie aangifte een onjuist loonbedrag bevatte, althans (deels) onjuist was,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op of omstreeks 18 augustus 2006, althans in augustus 2006, in elk geval in de periode van 18 augustus 2006 tot 5 maart 2014, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 4] en/of [pleegplaats 5] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
een voorwerp, te weten 403.124,07 euro, althans 370.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat geld, gebruik heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, dat geldbedrag van het bedrijf ING Bank N.V. verkregen en/of (via de notaris)
doen/laten overmaken naar het bedrijf [bedrijf 5] ter afbetaling van een lening (met betrekking tot de woning [adres 1] ), terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(document dossierpagina 2472)
art 420quater lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
6.
(parketnummer 18/950278-13)
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 3 juli 2013 te [pleegplaats 1] , althans in de gemeente Coevorden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 336
hennepstekken en/of 1014 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder van de failliete vennootschap optraden. Door het op 1 januari 2013 overdragen van de activa van (toen) [bedrijf 1] het latere [bedrijf 13] aan een onderneming die de betaling voor deze overgedragen activa niet kon voldoen en het gelijktijdig achterlaten van de lasten in [bedrijf 1] , is [bedrijf 13] failliet gegaan, welk faillissement voor verdachten voorzienbaar was. De onder 1B genoemde voertuigen zijn vanaf 17 juli 2013 op naam gezet van andere vennootschappen. Volgens de officier van justitie is verder sprake van het voeren van een gebrekkige administratie waarvoor beide bestuurders verantwoordelijk zijn.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het door de deurwaarder, na verlof van de rechtbank, gelegde conservatoir beslag een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gelegd beslag betreft, waardoor sprake is van het onttrekken van goederen aan het beslag op grond van artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig aan verduistering van de Fiat. Ten aanzien van feit 4 acht de officier van justitie het aandeel van verdachte in de oplichting van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Door vervolgens met het uit deze oplichting verkregen geldbedrag een lening af te lossen, heeft verdachte zich met medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan witwassen, zoals onder 5 is ten laste gelegd. Omtrent feit 6 stelt de officier van justitie dat onvoldoende bewijs bestaat voor het telen van hennep door verdachte, maar dat het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van hennepplanten voor verdachte bewijsbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte geen bestuurder of commissaris van [bedrijf 13] was, dat het faillissement van [bedrijf 13] niet voorzienbaar was en dat de inventaris van [bedrijf 13] is overgedragen om te komen tot één overzichtelijke bedrijfsstructuur en niet met het oog op het benadelen van schuldeisers. De raadsvrouw heeft daarbij benadrukt dat de verschillende met elkaar verweven vennootschappen in zijn totaliteit beoordeeld dienen te worden, en dat er in dat licht geen sprake was van een financieel ongezond bedrijf.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat bewijs ontbreekt voor betrokkenheid van verdachte bij de onttrekking aan het beslag, de verduistering van de Fiat en het voorhanden hebben en telen van hennep. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat er valse bescheiden ten grondslag lagen aan de hypotheekaanvraag en dat er om die reden ook geen sprake kan zijn geweest van witwassen, nog los van het feit dat het handelen van verdachte wegens het ontbreken van een verhullingshandeling niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Bij uitspraak van heden wordt medeverdachte [medeverdachte 2] veroordeeld voor het oplichten van de ING Bank NV met valse bescheiden, waardoor deze bank is bewogen tot het verstrekken van een hypotheek van € 415.000,- aan verdachte. Dat verdachte hierbij enige betrokkenheid heeft gehad, kan onvoldoende uit het dossier worden afgeleid. Hieraan doet niet af dat verdachte bij de notaris de akte van geldlening en hypotheekstelling heeft ondertekend waardoor de hypotheek betaalbaar werd gesteld, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank niet een oplichtingshandeling betreft. Deze ondertekening valt immers niet te beschouwen als een valse voorstelling van zaken als gevolg waarvan de bank (ten onrechte) is overgegaan tot afgifte van het hypotheekbedrag.
Nu onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van (het gebruik van) de valse werkgeversverklaring, loonberekening en aangifte inkomstenbelasting-premieheffing 2005, moet zij ook van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het
onder 1 primair ten laste gelegdede volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. uittreksels van de Kamer van Koophandel
- betreffende [bedrijf 13] d.d. 6 augustus 2013, opgenomen op pagina 903 van het dossier opgemaakt door Regiopolitie Noord Nederland en gesloten op 30 december 2014;
- betreffende [bedrijf 6] d.d. 6 augustus 2013, opgenomen op pagina 940 van voornoemd dossier;
- betreffende de historie van [bedrijf 1] , opgenomen op pagina 905 van voornoemd dossier;
- betreffende de historie van Stichting [medeverdachte 2] , opgenomen op pagina 803 van voornoemd dossier.
2. de door getuige [getuige 1] , financieel controller, op de terechtzitting van 15 november 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben bij [verdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in het bedrijf geweest en ben de boekhouding voor hen gaan doen. Ik deed de boekhouding van de vennootschappen, behalve de holding en beheer. Ik schrok van de boekhouding die er was. Er was geen beginbalans en ik had niet alle loonjournaals. Ik had geen inzicht in de rechten en verplichtingen van de onderneming per 31 december 2012. De administratie over 2012 was niet goed.
3. de door getuige [getuige 2] , accountant, op de terechtzitting van 15 november 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb met [verdachte 1] een eerste gesprek gevoerd waarbij zij mij in 2012 heeft gevraagd om de boekhouding van de vennootschappen te doen. Toen ik begon was er eigenlijk geen boekhouding. Ik ben begonnen met het verwerken van bankafschriften in de boeken. Zonder beginbalans heb ik mutaties geboekt. Ik had contact met [verdachte 1] of [medeverdachte 2] . Later heb ik [verdachte 1] aangegeven dat de facturen eerder in mappen gedaan moesten worden.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Nationale Politie, Regionale Eenheid Noord-Nederland d.d. 17 december 2013, opgenomen op pagina 455 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Toen ik bij de familie [achternaam verdachte] kwam te werken heb ik gesproken met de moeder van [medeverdachte 1] . Dat is [verdachte 1] . Zij is de baas. Zij gaf de orders.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Nationale Politie, Regionale Eenheid Noord-Nederland d.d. 18 december 2013, opgenomen op pagina 462 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
[verdachte 1] had de feitelijke leiding voor de dagelijkse werkzaamheden in de garage. Als ik iets niet goed deed dan kreeg ik de wind van voren van [verdachte 1] . [medeverdachte 1] deed het meest de autoverkoop. [verdachte 1] deed administratief werk en ze nam de telefoon aan.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de Nationale Politie, Regionale Eenheid Noord Nederland d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 1040 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisant:
Uit onderzoek bij de RDW bleek dat het niet is toegestaan om een voertuig in te kopen op BV A en op naam te stellen van BV B. In principe behoort dit voertuig dan toe aan de bedrijfsvoorraad van BV B. Uit de administratie/boekhouding moet onomstotelijk blijken tot welke bedrijfsvoorraad een voertuig behoort. De tenaamstelling is hierbij leidend. Volgens de RDW kan de inkopende partij wel BV A zijn maar dan moet BV A wel factureren aan BV B en dient BV B te betalen aan BV A. Uit de in beslag genomen administratie bleek niet dat er door de verschillende rechtspersonen onderling werd gefactureerd en afgerekend.
De omzet werd uit [bedrijf 1] gehaald terwijl lasten zoals huur en personeel wel in deze BV bleef. Op 23 juli 2013 werden nogmaals 16 voertuigen overgeschreven van [bedrijf 14] naar [bedrijf 7] en onttrokken aan [bedrijf 14] . Het ging om 10 personenauto’s, 5 brommobielen en een horsetruck. Op 17 juli 2013 werd door mij, verbalisant, de aanwezige voorraad van de garage op de locatie [adres 2] fotografisch vastgelegd. Van de op dat moment aanwezige personenauto’s, horsetrucks en een aanhangwagen werd een spreadsheet gemaakt.
7. een koopovereenkomst van activa met bijlagen gesloten tussen [bedrijf 1] [bedrijf 8] en [bedrijf 7] opgenomen op pagina 1604 van voornoemd dossier.
8. een uitdraai uit het systeem van de RDW, opgenomen op pagina 1539 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat de Mercedes met kenteken [kenteken 67] op 4 januari 2013 om 16.50 uur op naam gesteld is van [bedrijf 13] en op 4 januari 2013 om 17:07 op naam gesteld is van Stichting [medeverdachte 2] .
9. een rapport van 14 juli 2016 van [deskundige] , registeraccountant bij [accountantskantoor]
10. een vonnis van 6 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Nederland waarbij [bedrijf 13] in staat van faillissement is verklaard, opgenomen op pagina 896 van voornoemd dossier.
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 3 maart 2014, opgenomen op pagina 244 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Het klopt dat in een overeenkomst de koop/verkoop van de activa van [bedrijf 1] aan [bedrijf 7] wordt beschreven. Bij het nemen van beslissingen in de onderneming werd ik aangestuurd door adviseurs, mijn vader en moeder, boekhouders en de notaris. Ik ben degene die het laatste dingen beslist.
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 6 maart 2014, opgenomen op pagina 305 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Het klopt dat de activiteiten van [bedrijf 9] , [bedrijf 7] en [bedrijf 1] vanaf 1 januari 2013 in één BV ( [bedrijf 7] ondergebracht. Alle auto’s die eigendom waren van [bedrijf 1] zijn overgedragen aan [bedrijf 7] en in rekening courant betaald. De daadwerkelijke betaling daarvan heeft nooit plaatsgevonden.
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 60 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
De facturen zijn niet betaald, omdat de hele boekhouding een zooitje was.
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 292 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
De boekhouding was niet up to date. Mijn boekhouder had het allemaal niet voor elkaar.
In aanvulling op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen en met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Bestuurder van [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 13] [1] [bedrijf 13]
Uit de onder 1 vermelde uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 5 maart 2013 via [bedrijf 6] statutair bestuurder was van [bedrijf 13] Daarnaast blijkt uit deze uittreksels dat verdachte van 30 december 2011 tot 5 maart 2013 via [stichting] statutair bestuurder was van [bedrijf 1] en dat [bedrijf 1] tot 25 juli 2013 de oude statutaire naam was van [bedrijf 13] .
Uit de hierboven onder 2 tot en met 5 aangehaalde getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende de gehele tenlastegelegde periode een zodanige leidende en beslissende rol speelden in de onderneming dat zij (tevens) kunnen worden aangemerkt als de feitelijk bestuurder van [bedrijf 13] . Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode bestuurder waren van de besloten vennootschap [bedrijf 13] in de zin van artikel 343 Sr.
Tenaamstelling voertuigen
Zoals weergegeven bij bewijsmiddel 6 blijkt dat voor de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) de tenaamstelling van een voertuig leidend is voor het antwoord op de vraag of een voertuig wel of niet tot de bedrijfsvoorraad (en daarmee de boedel) van een bepaalde onderneming is komen te behoren. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van dat standpunt te twijfelen en volgt de RDW op dat punt. Dientengevolge hanteert de rechtbank de tenaamstelling van het voertuig als uitgangspunt voor het antwoord op de vraag tot welke boedel een voertuig behoorde.
Nader uitgangspunt
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van het gegeven dat [bedrijf 13] een zelfstandige rechtspersoon was die de verantwoordelijkheid droeg voor haar eigen (financiële) rechten en verplichtingen. Dit betekent dat de rechtbank, ondanks de gebleken feitelijke verwevenheid tussen [bedrijf 13] en de andere vennootschappen die ten tijde van het faillissement onder [bedrijf 6] vielen, niet het standpunt van de verdediging volgt dat al deze bedrijven als één geheel zouden moeten worden gezien en beoordeeld. Voor dat standpunt bestaat immers geen wettelijke grond.
Onderdelen 1A en 1 B van de tenlastelegging
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het volgende bewezen. In de periode voorafgaand aan het faillissement hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurders van [bedrijf 13] een groot aantal voertuigen die tot de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] behoorden (de activa), verkocht middels voornoemde overeenkomst van 1 januari 2013 aan, en/of tenaamgesteld van, [bedrijf 7] Hiermee zijn deze voertuigen aan de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 13] onttrokken. Bewezen is dat deze voertuigen tegen kostprijs, zijnde een lager bedrag dan de verkoopprijs, of om niet zijn overgegaan naar [bedrijf 7] . Voorts is gebleken dat [bedrijf 7] voor de voertuigen die tegen kostprijs zijn overgegaan niet daadwerkelijk betaald heeft en tot betaling, gezien het rapport van de [deskundige] ook niet in staat was. Gebleken is dat de na de overdracht van de voertuigen resterende activiteiten in [bedrijf 13] onvoldoende omzet genereerden om de kosten te kunnen voldoen. Bovendien zijn de lasten, onder meer bestaande uit huur- en personeelskosten, onverkort in [bedrijf 13] achtergebleven. Daarnaast is gebleken dat voormelde onttrekking van de voorraad voertuigen plaats vond in een periode dat het financieel (steeds) slechter ging met [bedrijf 13]
Vast staat dat op 6 augustus 2013 het faillissement van [bedrijf 13] is gevolgd. De [deskundige] heeft in haar rapport gemotiveerd geconcludeerd dat het op voormelde wijze door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] onttrekken van voertuigen aan de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 13] en daarmee aan de boedel, op zijn minst heeft bijgedragen aan het faillissement, zo het er al niet de directe oorzaak van was. Dat verdachte en haar medeverdachte dit gedaan hebben ter bedrieglijke verkorting van hun schuldeisers acht de rechtbank tevens bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat voor verdachten, door te handelen als hiervoor omschreven, een faillissement van [bedrijf 13] , met als gevolg daarvan het ernstig beperken van de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers, een reëel risico vormde. Geen enkel bedrijf kan overleven door in een slecht financieel klimaat de activa over te dragen aan een partij die daarvoor niet betaalt en slechts de passiva in het bedrijf achter te laten. Een faillissement was naar het oordeel van de rechtbank voor verdachten op grond van hun handelen dan ook voorzienbaar. Door desalniettemin aldus te handelen hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans op een faillissement met een verkorting van de rechten van de schuldeisers aanvaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de in de tenlastelegging onder 1A en 1B genoemde voertuigen nog het volgende.
De onder 1A genoemde voertuigen betreffen de voertuigen die in de bijlage bij voormelde koopovereenkomst van 1 januari 2013 worden genoemd. Een aantal van deze voertuigen is nadien verkocht terwijl zij nog op naam stond van [bedrijf 13] of haar oude handelsnaam [bedrijf 1] [2] Deze voertuigen zijn naar het oordeel van de rechtbank, gezien de hiervoor opgenomen overweging dat de tenaamstelling van een voertuig bepalend is, niet als onttrokken aan de bedrijfsvoorraad (de boedel) van [bedrijf 13] te beschouwen. Hierbij gaat het om de onder 1A genoemde Clark heftruck en de voertuigen met de volgende in de tenlastelegging onder 1A genoemde nummers: 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 14, 16, 18, 20, 26, 27, 32, 29, 31, 33, 34, 35, 39, 41 en 42. Voor wat betreft deze voertuigen dient derhalve vrijspraak te volgen.
De overige onder 1A genoemde auto’s zijn vanaf maart 2013 op naam gezet van [bedrijf 7] . Ten aanzien van deze auto’s heeft een boeking in de rekening-courant verhouding tussen [bedrijf 13] en [bedrijf 7] plaatsgevonden, maar enige daadwerkelijke betaling of verrekening is, zoals hiervoor al overwogen, uitgebleven. De rechtbank heeft verder al vastgesteld dat deze overschrijvingen plaats hebben gevonden terwijl voor verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] voorzienbaar was dat een faillissement van [bedrijf 13] (onder meer als gevolg van deze overschrijvingen) zou volgen. Deze voertuigen zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve wel onttrokken aan de bedrijfsvoorraad (de boedel) van [bedrijf 13] .
Ten aanzien van de onder 1A genoemde Mercedes met kenteken [kenteken 67] overweegt de rechtbank dat deze auto na op 4 januari 2013 op naam te zijn gekomen van [bedrijf 1] , nog dezelfde dag op naam gesteld is van Stichting [medeverdachte 2] en daarbij om niet is overgedragen. Daarmee is deze auto in het zicht van het faillissement onttrokken aan de bedrijfsvoorraad (de boedel) van [bedrijf 13] en is de tegenwaarde van deze Mercedes niet als baten verantwoord. Dat de auto slechts zeer korte tijd (17 minuten) op naam heeft gestaan van [bedrijf 1] doet daaraan niets af.
De onder 1B genoemde voertuigen zijn op 23 juli 2013 overgeschreven en op naam gesteld van [bedrijf 7] . Enige prijs is daarbij voor deze voertuigen niet berekend en een boeking in de rekening-courant verhouding tussen [bedrijf 13] en [bedrijf 7] heeft met betrekking tot deze voertuigen niet plaatsgevonden. Een aantal van de onder 1B genoemde voertuigen wordt overigens reeds genoemd onder 1A. Dit zijn de voertuigen met de volgende in de tenlastelegging onder 1A genoemde nummers: 4, 22, 23, 25, 28, 30, 40 en 47. Nu een voertuig niet twee maal aan dezelfde boedel onttrokken kan worden, zal de rechtbank de voertuigen die zowel onder 1A als onder 1B genoemd worden, alleen onder 1A in de bewezenverklaring opnemen.
Onderdeel 1C van de tenlastelegging
Op grond van de artikelen 2:10, lid 1 en 3:15i, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] verplicht op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon konden worden gekend. Dat de administratie van een bedrijf alsnog, na aanpassing en bijwerking door een boekhouder, aan de wettelijke vereisten zou kunnen gaan voldoen speelt bij deze wetsartikelen geen rol.
Uit het rapport van de [deskundige] blijkt dat de administratie van [bedrijf 13] in de periode van 1 december 2012 tot aan de datum van het faillissement betrouwbaar noch toereikend is geweest en dat de kwaliteit van de administratie in die periode derhalve niet heeft voldaan aan de daartoe te stellen eisen. Ook verdachten zelf hebben erkend dat hun boekhouding niet op orde was. Dat dit volgens verdachten (mede) de schuld is van hun toenmalige boekhouder(s) kan geen rol spelen, nu de verplichting tot het voeren van een volledige en juiste boekhouding/administratie niet geldt voor de boekhouder, maar de verantwoordelijkheid is en blijft van de bestuurders.
[bedrijf 13] was een professioneel bedrijf waarvoor verdachten gedurende een lange periode de administratie/boekhouding consequent niet in orde hebben gehad. Dit was ook het geval op het moment dat een faillissement van [bedrijf 13] voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voorzienbaar was, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen. waardoor verdachten, door deze situatie voort te laten duren, tevens handelden ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, nu bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de curator in het faillissement onvoldoende zou kunnen vaststellen wat de financiële positie van de boedel was.
De rechtbank past ten aanzien van het
onder 2 ten laste gelegdede volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een proces-verbaal beslaglegging van 9 augustus 2013, opgenomen op 985 van voornoemd dossier, als bijlage bij de aangifte van [curator] , onder meer inhoudende:
(…)
Uit kracht van de grosse van een beschikking d.d. 9 augustus 2013, gegeven op verzoek van rekwirant, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, houdende verlof aan rekwirant tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken met gerechtelijke bewaring, zulks ten laste van de hierna te melden beslagenen.
(…)
Conservatoir beslag gelegd op na te melden roerende zaken, te weten:
- Audi A5, kenteken [kenteken 66] .
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 4 juni 2015, met nummer PL0300-2013058366-57, opgenomen in map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [deurwaarder] :
Op 9 augustus 2013 heb ik in opdracht van [curator] , gevestigd aan de [vestigingsplaats] , beslag gelegd op de inhoud van alle roerende zaken op het adres [adres 2] . Toen ik mij bij het pand meldde, sprak ik daar met [medeverdachte 1] en zijn moeder, die ik ken vanuit mijn praktijk. Ik heb bij hun aangegeven dat ik namens de curator beslag kwam leggen op alle roerende zaken in en om het pand. Dat betekent dat op het moment dat ik deze aankondiging doe, er beslag ligt op alle roerende zaken. Nadat ik deze mededeling heb gedaan ging ik over tot nadere aanduiding . [medeverdachte 1] en zijn moeder gaven aan dat het hun duidelijk was dat er beslag lag op alle roerende zaken.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe d.d. 16 augustus 2013, opgenomen op pagina 494 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Ik ben als kandidaat deurwaarder bevoegd namens [curator] te [plaats 3] aangifte te doen van het opzettelijk onttrekken van enig goed waarop krachtens de wet beslag was gelegd, welk goed of welke goederen aan dat beslag zijn onttrokken of, wetende dat het daaraan is onttrokken, is verborgen.
Het betreft onder meer de volgende zaak:
-personenauto A5, kleur grijs, kenteken [kenteken 66]
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Drenthe d.d. 7 februari 2014, opgenomen op pagina 607 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Op de dag van de beslaglegging deed ik mijn werk, auto’s verkopen. Ik was er, [medeverdachte 1] was er, zijn moeder, zijn tante, een neef. En twee monteurs waren er. Ik ben in een Audi A5 gestapt. Deze auto is van [bedrijf 1] . De contactsleutels van die auto heb ik gekregen van zijn moeder. Die auto stond vooraan, naast de paardenvrachtwagen, bij de weg. Ze wilden dat ik die auto weg reed. De moeder heeft mij dat gevraagd. Toen ik met die auto weg reed kwam er eerst de agent. Daar heb ik zelfs nog mijn rijbewijs aan gegeven. Deze liep naar de achterkant van de auto, toen stond de moeder van [medeverdachte 1] bij me en zei tegen mij: ‘Rijden!” Moeder zei ‘Rijden!” en ik deed dat.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Drenthe d.d. 7 februari 2014, opgenomen op pagina 616 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Voordat ik met de Audi terug kwam bij [bedrijf 1] heeft [medeverdachte 1] mij nog gebeld. Hij vertelde mij dat ik de auto ver weg moest parkeren. Ik moest naar [plaats 1]
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 69 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 9 augustus 2013 was ik aanwezig in het bedrijfspand van [bedrijf 13] aan de [adres 2] . Het was ons duidelijk dat er beslag lag op alle goederen.
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 3 maart 2014, opgenomen op pagina 256 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Toen de deurwaarder op 9 augustus 2013 bij het bedrijf kwam, heeft hij gezegd dat hij beslag kwam leggen op spullen en dat hij daarvoor een titel had bij de rechtbank. De Audi A5 is door [getuige 6] weggereden. [getuige 6] heeft de Audi A5 ergens bij de [straat en plaats] weer neergezet. Ik heb daarna in die Audi rondgereden.
In aanvulling op de aangehaalde bewijsmiddelen en met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In het onderhavige geval is sprake van een afzonderlijke rechterlijke uitspraak waarbij verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend. Derhalve is sprake van een krachtens wettelijk voorschrift gelegd beslag dat los staat van het vonnis betreffende de faillietverklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 198 Sr van toepassing is.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van het op de Audi A5 gelegde beslag en tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] en [getuige 6] de Audi A5 aan het beslag onttrokken heeft.
De rechtbank past ten aanzien van het
onder 3 subsidiair ten laste gelegdede volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Regiopolitie Kennemerland d.d. 28 januari 2014, opgenomen op pagina 2271 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
Ik doe namens Fiat Group Automobiles Netherlands te [plaats 2] aangifte van verduistering van een personenauto, merk Fiat, type 500, met chassisnummer [chassisnummer 2] . [bedrijf 10] gevestigd aan de [adres 3] had bij Fiat Group Automobiles Netherlands een Fiat 500 besteld. Op 17 januari 2013 heeft de transporteur bovengenoemde personenauto geleverd. Half augustus 2013 heeft [bedrijf 10] contact opgenomen met de afdeling logistiek van Fiat Group Automobiles Netherlands met de vraag waar en wanneer de bij Fiat Group Automobiles Netherlands bestelde Fiat 500 geleverd is. Op de vrachtbrief van bovengenoemde personenauto is te zien dat de auto geleverd is op 17 januari op het adres [adres 2] . Op het moment van levering was hier [bedrijf 1] gevestigd. Op de vrachtbrief is een handtekening gezet voor ontvangst van bovengenoemde personenauto.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de Regionale Eenheid Noord Nederland d.d. 6 februari 2014, opgenomen op pagina 2279 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 10]
Ik werk als verkoper bij [bedrijf 10] . Volgens onze voorraadlijst moest er een Fiat 500 in voorraad zijn. Wij hadden deze voorraadlijst ontvangen van Fiat Nederland via internet. Dit was medio juni 2013. Deze auto bleek echter niet in onze voorraad in de garage te staan. Daarop heb ik contact gezocht met Fiat Nederland. Volgens Fiat was deze auto bij onze garage afgeleverd en had Fiat daar een bewijs van. Ik heb dat bewijs opgevraagd; dit was de transportbrief. Uit deze brief bleek dat de auto was afgeleverd bij [bedrijf 11] aan de [adres 2] . Ik heb toen [bedrijf 1] gebeld. In het perceel [adres 2] was namelijk niet meer [bedrijf 11] gevestigd maar [bedrijf 1] . Toen ik belde kreeg ik een mevrouw aan de lijn die vertelde dat de eigenaar de verkoper was, maar dat deze niet aanwezig was. Hij zou mij bellen. Aangezien de eigenaar niet belde heb ik na twee dagen zelf weer gebeld. Ik kreeg een man aan de lijn die zich meldde met [bedrijf 1] . Na doorvragen zei hij dat hij [medeverdachte 1] heette. Hij deelde mij mee dat hij geen Fiat in ontvangst had genomen. Ik zei dat onder de transportbrief een handtekening stond. [medeverdachte 1] zei dat ik de brief aan hem moest faxen. Dit heb ik gedaan, maar heb hierop geen reactie meer gehad. Ongeveer anderhalve week later ging [bedrijf 1] failliet. Op een gegeven moment bracht Fiat de genoemde auto bij onze zaak. Fiat had de auto bij [autobedrijf] weggehaald. Mij viel op dat op de kentekenhouders nog de reclame stond van [bedrijf 1] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Eenheid Noord Nederland d.d. 26 november 2014, opgenomen op pagina 2286 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 8] :
Lange tijd geleden heb ik in [plaats 3] een Fiat 500 bezorgd. Het verbaasde mij toen ik bij die winkel kwam dat er alleen maar 45-km autootjes werden verkocht. Ik heb toen naar onze planning gebeld of ik wel op het juiste adres was. Er werd toen gezegd dat wat op de vrachtbrief staat juist is. Ik werd ontvangen door een vrij jonge jongen en een vrouw van middelbare leeftijd. Ik kwam binnen en zei ik kom een Fiat 500 brengen. Ik vroeg aan die jongen of dat wel klopte. Hij zei toen dat dat wel klopte. Toen ik met die jongen sprak kwam die vrouw erbij. Die jongeman heeft de vrachtbrief doorgelezen en ondertekend.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 69 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Het klopt dat op 17 januari 2013 een personenauto, merk Fiat, type 500 werd afgeleverd op het adres van [adres 2] . Een hele tijd later was er een ander bedrijf in [plaats 3] , [bedrijf 10] , die vroeg ernaar. Ik had die man aan de telefoon en zei dat hij later terug moest bellen omdat ik geen verstand hier van had en degenen die dat wel hadden waren bezig.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 269 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Het zou kunnen dat op 17 januari 2013 een personenauto, merk Fiat, type 500 werd afgeleverd op het adres [adres 2] . Deze auto stond in de showroom omdat je de auto goed en veilig opbergen moet. Het kan zo zijn dat hij abusievelijk bij ons is geleverd. Ik heb de Fiat netjes bewaard. Het klopt dat er een kentekenplaathouder op de Fiat zat met daarop de naam [bedrijf 1] . Dat doen wij altijd, anders staat het niet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [bedrijf 1] zich een personenauto Fiat 500 wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daartoe overweegt de rechtbank dat na het abusievelijk afgeleverd zijn van deze Fiat bij [bedrijf 1] - waarbij het [bedrijf 1] duidelijk was dat deze auto evident niet voor haar bestemd was - de auto in de showroom van [bedrijf 1] is geplaatst. Daarbij is de auto voorzien van een kentekenbordje met de naam [bedrijf 1] erop. Gebleken is dat er vervolgens vanuit [bedrijf 1] geen enkele moeite is ondernomen om te achterhalen waar de Fiat vandaan kwam, aan wie hij toebehoorde en op welke wijze hij geretourneerd kon worden. Bovendien heeft [bedrijf 1] op het moment dat zij gevraagd werd naar de aanwezigheid van de Fiat in haar bedrijf dit stellig ontkend en is er door [bedrijf 1] niet gereageerd op de door J. de Vries aan haar gefaxte vrachtbrief. Op deze wijze is de Fiat maandenlang in de showroom van [bedrijf 1] blijven staan en heeft [bedrijf 1] als heer en meester over de Fiat beschikt.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij geen aanwijzingen heeft dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 1] zich de Fiat persoonlijk hebben toegeëigend. Derhalve komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde waarbij de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen acht dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aan de door [bedrijf 1] gepleegde verduistering feitelijk leiding hebben gegeven, gelet op de eerdere vaststelling van de rechtbank dat zij beiden in de bewuste periode een leidende en beslissende rol in deze onderneming hebben gespeeld.
De rechtbank past ten aanzien van het
onder 5 ten laste gelegdede volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een akte van geldlening en hypotheekstelling, door verdachte ondertekend op 18 augustus 2006, opgenomen op pagina 2362 van voornoemd dossier.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de Politie Drenthe d.d. 30 juli 2013, opgenomen op pagina 2387 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
Ik heb de woning aan de [adres 1] op 20 juni 2005 verkocht aan [verdachte 1] . [medeverdachte 2] vroeg of ik die woning wilde kopen, omdat hij geen geld had. Mijn bedrijf [bedrijf 5] heeft toen de kassen en de woning gekocht voor ongeveer
€ 600.000,-. Met [medeverdachte 2] werd overeengekomen dat ik aan [verdachte 1] de ex-vrouw van [medeverdachte 2] , het woonhuis zou verkopen. Zij tekende hiervoor een schuldbekentenis. Deze overeenkomst is notarieel vastgelegd in een leveringsakte. Het kassencomplex zou worden gehuurd door [bedrijf 4] . In augustus 2006 heeft [verdachte 1] een hypotheek genomen op de woning in [pleegplaats 1] . De notaris heeft vervolgens vanuit deze hypotheek de gehele schuld aan [bedrijf 5] betaald, vermeerderd met de achterstand voor de huur van de kassen en de renteachterstand.
3. een hypotheekakte d.d. 20 juni 2005, opgenomen op pagina 2432 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat de door verdachte bij [bedrijf 5] aangegane lening een bedrag behelst van € 375.000,-.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 69 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
[medeverdachte 2] heeft de lening bij de bank aangevraagd. Ik ben bij de notaris geweest en heb daar stukken ondertekend.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Eenheid Noord-Nederland, d.d. 14 mei 2014, opgenomen op pagina 326 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
Ik heb omstreeks augustus 2006 een hypotheek voor [verdachte 1] aangevraagd. Iemand zei dat hij een goedkope hypotheek bij de ING kon verzorgen. Diegene heeft allemaal papieren in orde gemaakt, ik tekende waarvoor ik moest tekenen en op een gegeven moment was het rond. [verdachte 1] heeft nog nooit ergens gewerkt. De kopie van het aanvraagformulier ING-Bank Hypotheken die u mij toont, waarmee een hypotheek van euro 415.000,- wordt aangevraagd door [verdachte 1] van [geboortedatum] , met een bruto jaarinkomen van euro 70.000,-, zou een van die stukken zijn die ik ondertekend heb die ik van die man heb ontvangen, om de hypotheek voor elkaar te krijgen. Er is nooit salaris betaald. Zij ontving geen loonstroken. Op de balansen van de bedrijven waar ik directeur van was, staat ze ook niet. Er werd alimentatie betaald van 18.000 euro per jaar en ze ving nog 7.000 a 8000 euro van een uitkering. Het bedrijf [bedrijf 4] . was van mij, daar was ik directeur van. Ik wilde dat er een hypotheek kwam bij een gerenommeerde bank. Er is geen bedrijf [bedrijf 12] geweest en [verdachte 1] heeft geen loon van dit bedrijf ontvangen. Het bedrijf staat niet ingeschreven. Ze heeft daar dus niet gewerkt. Het zou best kunnen dat van de rekening van [bedrijf 3] geld overgemaakt is naar de rekening van [verdachte 1] . Dit is gebeurd om de hypotheek rond te krijgen. Ik denk dat de werkgeversverklaring vals is. De handtekening en de stempel op de werkgeversverklaring zijn van mij, want het moest wel een beetje echt over komen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen in de eerste plaats bewezen dat de ING Bank op grond van valse stukken is bewogen tot de afgifte van het hypotheekbedrag. De [medeverdachte 2] is hiervoor bij vonnis van heden veroordeeld. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte bij de notaris de akte van geldlening en hypotheekstelling ondertekend heeft, waardoor zij een geldbedrag van € 415.000,-- van de bank verkregen heeft, van welk geldbedrag zij direct een bedrag van € [375.000] ,-- via de notaris heeft laten overmaken naar [bedrijf 5] ter aflossing van een schuld die zij bij deze BV had.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte wist dat geld dat zij van de bank had ontvangen van misdrijf afkomstig was. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het verhandelde ter zitting en het dossier blijkt dat de inkomsten van verdachte per maand € 1.500,- aan alimentatie en ongeveer € 500,- aan WAO-uitkering behelsden. De rechtbank is van oordeel dat elk weldenkend mens, en dus ook verdachte, weet dat een bank in Nederland niet een hypotheek van € 415.000,- verstrekt aan iemand met een inkomen van € 2.000,- per maand. Dat betekent dat, indien de bank dan toch tot verstrekking van een dergelijk geldbedrag overgaat, het niet anders kan zijn dan dat de bank een verkeerde voorstelling van zaken is voorgespiegeld. Verdachte heeft door desondanks voor de hypotheek te tekenen en de hypotheekgelden te ontvangen derhalve welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hypotheek, waarvan de aanvraag naar zij wist door medeverdachte [medeverdachte 2] was geregeld, op onjuiste gronden was verstrekt en dat de hypotheekgelden van misdrijf afkomstig waren. De verklaring van verdachte dat zij de met deze hypotheek gemoeide kosten voor rente en aflossing kon voldoen, omdat zij wel eens geld van haar vader ontving en contant geld kreeg van medeverdachte [medeverdachte 2] om rekeningen te betalen, doet hieraan niet af. Naar algemeen bekend is vereist een bank voor het verstrekken van een hypotheek, zeker voor een hypotheek van deze omvang, garanties en zekerheden omtrent het inkomen van de persoon aan wie de hypotheek wordt verstrekt. Daarvan is geen sprake bij het verkrijgen van contant geld van iemand die geen werk heeft of het incidenteel ontvangen van geld van een familielid.
Uit het voorgaande volgt dat bewezen kan worden dat verdachte, zoals haar is tenlastegelegd, de lening van [bedrijf 5] heeft afgelost met van misdrijf afkomstig geld. Dit overdragen kan worden gekwalificeerd als witwassen, waarbij de rechtbank opmerkt dat de rechtspraak van de Hoge Raad over het stellen van extra eisen ten aanzien van gedragingen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 en onder a Sr hier niet van toepassing is, nu het niet gaat om geld dat uit eigen misdrijf afkomstig was.
De rechtbank past ten aanzien van het
onder 6 ten laste gelegdede volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte op de terechtzitting van 15 november 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ken [medeverdachte 2] al 20 jaar en hij heeft altijd geld. Ik woonde in de woning aan de [adres 1] . Ik wist dat in de kelder een ruimte was. Ik heb [medeverdachte 2] daar wel naar binnen zien gaan.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2013, opgenomen op pagina 350 van het hennepdossier met nummer PL032W 2013032310-98 opgemaakt door Politie Drenthe en gesloten op 28 augustus 2013, inhoudende de verklaring, met bijlagen, van de verbalisanten betreffende het aantreffen van een hennepkwekerij op het perceel [adres 1] , in het bijzonder hun bevindingen dat zich in de kas vijf grote hennepplanten bevonden en zich onder de woning een kelder bevond, onderverdeeld in verschillende ruimtes waarin zich hennepplanten bevonden, te weten (in ruimte F) 232 stuks, (in ruimte H) 288 en 336 stuks, (in ruimte I) 247 stuks en (in ruimte J) 242 stuks, alsmede een grote hoeveelheid voorwerpen die gebruikt kunnen worden voor de hennepteelt.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 4 juli 2013, opgenomen op pagina 54 van voornoemd hennepdossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
Ik ben in de kelder van de woning aan de [adres 1] een hennepkwekerij begonnen. De eerste keer dat ik geoogst heb was half tot eind augustus 2012. Ik heb meerdere keren geoogst. Ik zeg niet dat mevrouw [verdachte 1] het niet gemerkt heeft. Als ze zei wat ruikt het hier naar wiet dan zei ik dat ze niet moest zeuren.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 9 juli 2013, opgenomen op pagina 118 van voornoemd hennepdossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woon een jaar of 7, 8 in de woning aan de [adres 1] . Sinds ik daar woon ben ik eigenaar van de woning. Ik heb de woning van [bedrijf 5] gekocht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte een rol gespeeld heeft bij het telen en bewerken van hennepplanten.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] hennepplanten aanwezig heeft gehad in de kelder van haar woning aan de [adres 1] . Daartoe overweegt de rechtbank dat de aangetroffen hennepplanten zich in de machtssfeer van verdachte bevonden; de planten stonden immers in een kelder onder de woning van verdachte en zij kon deze ruimte betreden. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat in zijn algemeenheid van de eigenaresse en bewoonster van een woning mag worden verwacht dat zij weet wat zich in haar woning afspeelt. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer in het onderhavige geval nu de aangetroffen hennepkwekerij grootschalig was en gedurende meerdere jaren aanwezig is geweest en er in die tijd een aantal keren is geoogst. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat door de verbalisanten, blijkens het onder 2 vermelde proces-verbaal van bevindingen, ten tijde van de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in en buiten de woning een lucht geroken is die zij herkenden als een henneplucht en diverse benodigdheden voor het exploiteren van een hennepkwekerij openlijk zijn aangetroffen op het terrein rond de woning van verdachte. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte klaagde over een wietgeur. De verklaring van verdachte dat zij er niets van gemerkt heeft, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
A)
zij in de periode van 1 december 2012 tot 6 augustus 2013 in het arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
een auto, merk Mercedes, kenteken [kenteken 67]
en 25 auto's te weten een (merk en kenteken):
4) Renault Megane, [kenteken 5] , en
5) Renault, [kenteken 6] en
11) Fiat Punto, [kenteken 12] en
12) Hyundai Sante [kenteken 13] , en
13) Micro CC Smart, [kenteken 14] , en
15) Skoda Fabia, [kenteken 16] , en
17) BMW X, [kenteken 18] en
19) Volvo Xc90, [kenteken 20] , en
21) BMW 530d, [kenteken 22] , en
22) BMW 328ci, [kenteken 23] , en
23) Seat Leon, [kenteken 24] , en
24) Opel Astra, [kenteken 25] , en
25) BMW X5, [kenteken 26] en
28) Opel Zafira, [kenteken 29] en
29) Peugeot 206, [kenteken 30] , en
30) Hyundai Matrix, [kenteken 31] , en
36) Honda Civic, [kenteken 38] , en
37) Subaru Legacy, [kenteken 38] , en
38) Suburu Legacy, [kenteken 39] en
40) Mercedes Benz 260e, [kenteken 41] , en
43) VW Golf, [kenteken 44] en
44) Seat Leon, [kenteken 45] , en
45) Opel Corsa, [kenteken 46] , en
46) Peugeot 207 [kenteken 47] en
47) een Peugeot 207 [kenteken 48] ,
aan de boedel heeft onttrokken
en van de Mercedes de tegenwaarde niet als baten heeft verantwoord en die Mercedes om niet heeft vervreemd;
EN
B)
zij in de periode van 1 juli 2013 tot 6 augustus 2013, in het arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
een paardentrailer/aanhanger en een horsetruck/veewagen en 7 auto's en/of brommobielen, te weten een (lijstnummer, merk en kenteken):
(148) (paardentrailer/aanhanger) Hotrarijs, [kenteken 49] , en
(152) (brommobiel) Ligier Nova, [kenteken 50] , en
(161) (horsetruck/veewagen) Fiat 230, [kenteken 51] , en
(176) BMW, [kenteken 53] , en
(177) Suzuki Ignis, [kenteken 54] , en
(179) (brommobiel) Microcar 40, [kenteken 55] , en
(193) (brommobiel) Hyundai Getz, [kenteken 60] , en
(194) (brommobiel) Microcar MC1, [kenteken 61] , en
(205) (brommobiel) Bellier 503, [kenteken 62] ,
aan de boedel heeft onttrokken en van die voertuigen de tegenwaarde niet als baten heeft verantwoord en die voertuigen om niet heeft vervreemd;
EN
C)
zij in de periode van 1 december 2012 tot 6 augustus 2013 in het arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 13] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander niet een volledige en samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, bijgehouden.
2.
zij in de periode van 9 tot en met 12 augustus 2013, in het arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een Audi A5, kenteken [kenteken 66] waarop door de deurwaarder op grond van een grosse van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
3. subsidiair
de besloten vennootschap [bedrijf 1] in de periode van 17 januari 2013 tot en met 25 juli 2013 te [pleegplaats 6] , opzettelijk een auto, merk Fiat 500, [chassisnummer 2] , toebehorende aan een ander dan aan die [bedrijf 1] , welk goed die [bedrijf 1] anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van die abusievelijk bij [bedrijf 1] . afgeleverde Fiat, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging.
5.
zij op 18 augustus 2006, in Nederland, 375.000,- euro heeft overgedragen, immers heeft verdachte dat geldbedrag van het bedrijf ING Bank N.V. verkregen en via de notaris laten overmaken naar het bedrijf [bedrijf 5] . ter afbetaling van een lening met betrekking tot de woning [adres 1] , terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
6.
(parketnummer 18/950278-13)
zij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 3 juli 2013 te [pleegplaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 1] 336 hennepstekken en 1014 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard,
in vereniging ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon,
- baten niet verantwoorden en goederen aan de boedel onttrekken, en
- goederen om niet vervreemden, en
- niet voldoen aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag
onttrekken;
3. subsidiair
verduistering gepleegd door een rechtspersoon, terwijl zij daar in vereniging feitelijk leiding aan heeft gegeven;
5.
witwassen;
6.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte geen straf op te leggen. De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt, verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude waarbij op grote schaal voertuigen zijn onttrokken aan de boedel en de administratie van de gefailleerde vennootschap niet op orde is gehouden. Faillissementsfraude is mede vanwege de mogelijke benadeling van schuldeisers een ernstig strafbaar feit, dat inbreuk maakt op een goed verloop van het handelsverkeer. In het onderhavige geval is ook daadwerkelijk gebleken van benadeling van schuldeisers.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het onttrekken van een voertuig aan het daarop door de curator gelegde beslag. Uit het plegen van dit strafbare feit blijkt dat verdachte geen respect heeft voor de in het kader van het beslag genomen beslissingen van de rechtbank, de curator en de deurwaarder. Zij heeft het voor de deurwaarder onmogelijk gemaakt het beslag op de roerende zaken van [bedrijf 1] op juiste wijze af te wikkelen.
Verdachte heeft daarnaast samen met haar medeverdachte [medeverdachte 1] feitelijk leiding gegeven aan de door [bedrijf 1] gepleegde verduistering van een abusievelijk geleverde personenauto en het witwassen van een geldbedrag van € 375.000,-. Tenslotte heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] een zeer grote hoeveelheid hennepplanten voorhanden gehad.
Verdachte heeft zich derhalve aan een veelvoud van strafbare feiten schuldig gemaakt, strafbare feiten die elk op zich ernstig zijn te noemen. Uit haar verklaringen bij politie en rechter-commissaris en uit haar houding ter terechtzitting blijkt dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor haar strafbare handelen neemt. Verdachte wordt uitsluitend gestuurd door haar zucht naar geld, en lijkt het voor lief te nemen als daarbij de wet moet worden overtreden.
Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Wel weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn in onderhavige zaken geschonden is en dat zij één ten laste gelegd feit minder bewezen acht dan de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 198, 321, 343 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2016.
Mr. Oostdam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In het navolgende zal de rechtbank in beginsel de statutaire naam van de vennootschap aanhouden zoals die luidde op het moment van faillissement, namelijk [bedrijf 13] . In voorkomende gevallen zal de statutaire naam zoals die tot 25 juli 2013 luidde, [bedrijf 1] , gebruikt worden.
2.De rechtbank verwijst naar de Lijst Belastingdienst voorraad personenauto’s per 1-1-2013, opgenomen op pagina 1574 van voornoemd dossier en de uitdraaien van de RDW zoals gevoegd in de mappen 2-1 tot en met 2-5 van voornoemd dossier.