ECLI:NL:RBNNE:2016:4831

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor plaatsing voetbalkooi in Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een voetbalkooi op de locatie Pieter Sipmawei te Leeuwarden. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden aan de Wijkvereniging Westeinde. Eisers, bewoners van Leeuwarden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de vergunninghouder voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de voetbalkooi als speelvoorziening kan worden aangemerkt en dat er geen weigeringsgronden waren die de verlening van de vergunning in de weg stonden. De door eisers aangevoerde bezwaren, zoals lichthinder en geluidsoverlast, werden niet als relevante weigeringsgronden erkend. De rechtbank concludeerde dat de vergunning terecht was verleend en dat de beroepen ongegrond waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2161 en LEE 16/2242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2016 in de zaken tussen

I. [eisers 1], te Leeuwarden,
II. [eisers 2], te Leeuwarden,
(gemachtigde: [gemachtigde 1])
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: A.J. Grondsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Wijkvereniging Westeinde, te Leeuwarden (gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Wijkvereniging Westeinde (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi op de locatie Pieter Sipmawei te Leeuwarden.
Bij besluiten van 28 april 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. [eisers 1]
zijn verschenen. Namens [eisers 2] is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op 10 december 2015 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend ten behoeve van de plaatsing van een voetbalkooi op de locatie Pieter Sipmawei te Leeuwarden.
1.1.
Op 22 december 2015 heeft de commissie voor welstandsadvisering en monumentenzorg Hûs en Hiem een positief welstandsadvies afgegeven ten behoeve van het project.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi op de locatie Pieter Sipmawei te Leeuwarden.
1.3.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwverordening, het Bouwbesluit dan wel de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet toekomen.
3. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de voetbalkooi verleend, omdat zich volgens verweerder geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat met de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens aannemelijk is geworden dat het project voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de bouwverordening en het geldende bestemmingsplan. Ook is geen sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand.
4. De rechtbank overweegt dat ter plaatse het bestemmingsplan “Tussen Harlingerstraatweg en Mr. P.J. Troelstraweg” geldt. De te bouwen voetbalkooi is gesitueerd op gronden met de bestemming “Groen”. De als zodanig bestemde gronden zijn op grond van artikel 7.1 van de planvoorschriften bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. speelvoorzieningen;
c. wegen, straten en paden;
d in- en uitritten,
e. ontsluitingswegen ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en),
met daaraan ondergeschikt
f. sloten, bermen en beplanting,
g. parkeervoorzieningen,
h. waterlopen en waterpartijen,
i. oevers en kaden;
met de daarbij behorende:
j. verhardingen;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 7.2.2 van de planvoorschriften geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zat ten hoogste 5,00
meter bedragen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de voetbalkooi, anders dan door eisers is betoogd, te worden aangemerkt als een speelvoorziening. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2011 (zaak nr. 201001997/1/R1). De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor een ander oordeel. Voorts is niet in geschil dat de voetbalkooi voldoet aan de regels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde als bedoeld in artikel 7.2.2. van de planvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers aldus niet aannemelijk gemaakt dat het project in strijd is met het bestemmingsplan.
4.2.
Niet in geschil is verder dat geen sprake is van de situatie dat de omgevingsvergunning zou moeten worden geweigerd op grond van één of meer van de andere weigeringsgronden genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Verweerder was aldus gehouden de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De door eisers naar voren gebrachte stellingen met betrekking tot lichthinder, geluidsoverlast, de vrees voor een hangplek voor jongeren vanwege de geïsoleerde ligging in de wijk en de waardevermindering van de woningen kunnen, gelet op het limitatief imperatieve stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als weigeringsgronden voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
4.3.
Met betrekking tot de door eisers voorgestelde alternatieven overweegt de rechtbank dat verweerder eerst en vooral dient te beslissen op de aanvraag, zoals deze bij hem is ingediend. Aangezien het project past binnen de bestemming, kan het bestaan van alternatieven - waarbij overigens niet is gebleken dat hiermee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren - niet tot het onthouden van medewerking nopen.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.