ECLI:NL:RBNNE:2016:4508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
4888855 CV EXPL 16-3386
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon tijdens vakantie bij nul-uren contract

In deze zaak vordert eiseres, [eiseres 1], een bedrag van € 2.569,38 van haar voormalige werkgever, De Rue, wegens nabetaling van loon en wettelijke verhogingen. Eiseres was van 1 februari 2011 tot 1 december 2015 in dienst bij De Rue als administratief medewerkster op basis van een nul-uren contract. Eiseres stelt dat zij recht heeft op doorbetaling van loon tijdens vakantie, maar De Rue betwist dit en voert aan dat eiseres geen vakantiedagen heeft opgebouwd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen bepalingen bevatte die in strijd zijn met de wettelijke regeling omtrent vakantie-uren. Eiseres heeft gesteld dat zij in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2015 vakantie heeft genoten, maar De Rue heeft betwist dat eiseres haar vakantiewensen op de juiste wijze heeft kenbaar gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij recht heeft op de gevorderde bedragen, omdat zij niet heeft voldaan aan de stelplicht met betrekking tot de opbouw en opname van vakantiedagen.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van De Rue, vastgesteld op € 350,00. De uitspraak is gedaan op 6 september 2016 door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 4888855 \ CV EXPL 16-3386

vonnis van de kantonrechter d.d. 6 september 2016

inzake

[voornaam] [eiseres 1] ,

wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.M.J. Pelzer,
tegen
De besloten vennootschap
DE RUE FINANCIEEL MAATWERK B.V.,
gevestigd te Veendam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Jansen.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en De Rue worden genoemd.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten

2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
[eiseres 1] is in de periode tussen 1 februari 2011 en 1 december 2015 als administratief medewerkster bij De Rue in dienst geweest.
2.2.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 4 februari 2011 tussen partijen bevatte, voor zover in de onderhavige procedure van belang, de navolgende bepalingen:
"ARTIKEL 3: WERKTIJDEN
1. De werktijden worden vastgesteld in overleg, doch bedragen tenminste 0 uren per week. (…)
2. (…)
ARTIKEL 4: BELONING
1. Het basissalaris bedraagt€ 6,-bruto per uur. Alle wettelijke inhoudingen zullen door de werkgever worden afgedragen.
2. Werknemer heeft in de maand mei recht op bruto vakantietoeslag ter grootte van 8% over de basissalarissen van de gewerkte maanden mei tot en met april voorafgaande aan de maand van uitbetaling.
ARTIKEL 5: VAKANTIE
1. Werknemer heeft het recht op 0 vakantie- en verlofdagen per kalenderjaar."
2.3.
In de maand november 2015 heeft De Rue een bedrag groot bruto € 582,07 aan [eiseres 1] betaald ten titel van uitbetaling vakantie-uren 2014.
De vordering en het verweer
3.1.
[eiseres 1] vordert veroordeling van De Rue om aan haar te betalen een bedrag van bruto € 2.569,38 vanwege nabetaling loon en de wettelijke verhoging daarover, alsmede de wettelijke rente over beide bedragen. Verder vordert zij veroordeling van De Rue tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie van het na te betalen loon op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. Voorts vordert zij veroordeling van De Rue in de kosten van de procedure.
3.2.
De Rue heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres 1] .
3.3.
Hetgeen door partijen is gesteld en aangevoerd zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, samengevat en zakelijk worden weergegeven.
De beoordeling van het geschil
4.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. [eiseres 1] heeft gesteld dat haar vordering een loonvordering betreft die betrekking heeft op de periodes in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2015, waarin zij vakantie heeft genoten, maar van De Rue geen loon heeft ontvangen. De vordering van [eiseres 1] kan niet los worden gezien van de wettelijke regeling omtrent aanspraken op vakantie, waarover partijen het nodige hebben aangevoerd, in relatie met de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal allereerst daarover oordelen.
4.2.
Uitgangspunt van de wettelijke regeling, zoals die is weergegeven in Afdeling 3, Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW), is dat de werknemer aanspraak op vakantie, met behoud van loon, verwerft. Als hoofdregel gelden daarbij de in artikel 7:634 BW omschreven voorwaarden. De opbouw van de vakantie is gerelateerd aan het recht op loon over de overeengekomen arbeidsduur. Uit artikel 7:645 BW volgt dat de wettelijke regeling in beginsel van dwingend recht is.
4.3.
Op grond van deze bepalingen moet worden geoordeeld dat artikel 5 van de arbeidsovereenkomst, inhoudende dat [eiseres 1] geen vakantie opbouwde, in strijd is met de wettelijke regeling. [eiseres 1] moet dan ook geacht worden gedurende het dienstverband vakantie(uren) te hebben opgebouwd. Voor zover De Rue (nog) heeft willen stellen dat [eiseres 1] geen vakantiedagen heeft opgebouwd en dat de vakantietegoeden zouden zijn inbegrepen in het uurloon, gaat deze stelling dan ook niet op, nog afgezien ervan dat daarvan niets is gebleken.
4.4.
Artikel 7:638 BW bepaalt, samengevat, dat de werknemer er recht op heeft om opgebouwde vakantie op te nemen. Uitgangspunt daarbij is dat de werkgever de vakantie vaststelt, in beginsel overeenkomstig de wensen van de werknemer. Door De Rue is naar het oordeel van de kantonrechter terecht gesteld dat op grond van deze bepaling het initiatief tot het opnemen van vakantie bij [eiseres 1] lag.
4.5.
Uit de stellingen van partijen valt af te leiden dat [eiseres 1] niet haar vakantiewensen aan De Rue heeft kenbaar gemaakt, op de wijze zoals is omschreven in artikel 7:638 lid 2 BW. De Rue heeft althans gesteld dat [eiseres 1] nimmer verlofverzoeken heeft ingediend of anderszins haar vakantiewensen aan De Rue kenbaar heeft gemaakt en [eiseres 1] heeft dat niet weersproken. Zij heeft daartegen gesteld dat niet is betwist dat zij verlof heeft genoten en dat het binnen hun relatie niet gebruikelijk was om schriftelijke verlofverzoeken in te dienen. Weliswaar heeft De Rue dat laatste weersproken met de verwijzing naar een verlofverzoek van een collega van [eiseres 1] , maar dat voorbeeld overtuigt niet gelet er op dat dit verzoek, zoals door [eiseres 1] terecht is gesteld, betrekking had op de bijzondere situatie van verlof na bevalling en het inzetten van vakantieverlof in combinatie met ouderschapsverlof.
4.6.
De verhouding tussen partijen zoals door [eiseres 1] is geschetst wordt naar het oordeel van de kantonrechter echter bevestigd door hetgeen daarover door De Rue onder randnummer 15 van de conclusie van antwoord is gesteld, en door [eiseres 1] niet is betwist zodat dit als vaststaand moet worden aangenomen. De Rue heeft daarbij gesteld dat de verhouding was gebaseerd op wederzijdse vrijblijvendheid en flexibiliteit. [eiseres 1] kon volgens De Rue komen en gaan wanneer ze wilde, zette enkel in de agenda wanneer ze aanwezig was en werkte de ene maand soms nauwelijks of niet, en een volgende maand weer meer. Op zichzelf kan deze onregelmatige invulling van het dienstverband binnen het nul-uren contract dat partijen hadden gesloten vallen, alhoewel daarbij in het algemeen het initiatief tot inroostering van de werkgever uitgaat en in het onderhavige geval De Rue een wel heel grote vrijheid van handelen voor [eiseres 1] heeft beschreven.
4.7.
De te beantwoorden vraag is, uitgaande van de hiervoor omschreven feitelijke verhouding, in hoeverre periodes waarin [eiseres 1] niet heeft gewerkt als vakantie in de zin van de wettelijke regeling, waarbij er sprake was van vrijstelling van arbeid onder het recht op doorbetaling van loon, moeten worden aangemerkt.
4.8.
De kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8560, NJ 2003/604, waarin is geoordeeld dat in het kader van de stelplicht en bewijslast over en weer in het geval van een geschil omtrent het aantal nog openstaande vakantie-uren de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan hun arbeidsverhouding van belang is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit oordeel ook voor het onderhavige geval van belang.
Bij de invulling van de arbeidsverhouding tussen partijen, zoals is omschreven onder 4.6., waarbij klaarblijkelijk langere perioden van niet-werken niet ongebruikelijk waren, ligt het aanmerken van een dergelijke periode als formele vakantie niet zonder meer voor de hand. Tevens blijkt uit hetgeen door [eiseres 1] is gesteld ook dat zij geen vakantievoorstel als bedoeld in artikel 7:638 BW heeft gedaan als zij 'op vakantie ging'. Dit wordt nog versterkt door artikel 5 van de arbeidsovereenkomst en de stellingname van [eiseres 1] in de dagvaarding, dat zij tot vlak voor het einde van het dienstverband niet wist dat ze recht had op een minimum aantal vakantiedagen met behoud van loon. Verder heeft [eiseres 1] , zoals door De Rue is gesteld, aanvankelijk na het einde van het dienstverband betaling van nog openstaande, niet genoten vakantie-uren bij De Rue gevorderd, blijkens de als productie 2 bij de dagvaarding door haar overgelegde brief van 2 februari 2016. Dit wekt de indruk dat [eiseres 1] eerder de nu door haar bedoelde perioden van vrijaf niet als het opnemen van vakantie in de zin van de wettelijke regeling heeft beschouwd. De omstandigheid dat zij de betaling van vakantie-uren 2014 in november 2015 door De Rue onweersproken heeft geaccepteerd bevestigd dit.
4.9.
Alles afwegende is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiseres 1] in de door haar genoemde jaren vakantie heeft opgenomen zoals is bedoeld in de artikelen 7:634 e.v. BW. Zij kent nu eenzijdig en achteraf opgebouwde vakantierechten toe aan periodes waarin zij niet heeft gewerkt, maar dat verdraagt zich niet met de wettelijke regeling. Verder is komen vast te staan dat [eiseres 1] in de periodes waarover zij nu nog loon vordert niet heeft gewerkt, zodat zij op grond daarvan geen loonaanspraak over deze periodes heeft. Afgezien van het voorgaande overweegt de kantonrechter verder nog het volgende. Uit artikel 7:634 lid 1 BW volgt dat er een relatie is tussen het aantal opgebouwde vakantiedagen of -uren en het aantal gewerkte dagen of uren. [eiseres 1] heeft bij haar vordering als uitgangspunt opgebouwde en genoten vakantie genomen, maar het is de kantonrechter niet duidelijk hoe zij tot de berekening van het door haar in verband daarmee gevorderde bedrag is gekomen. Zij heeft niets gesteld omtrent het aantal door haar opgebouwde vakantie-uren en het aantal door haar genoten vakantie-uren en de tijdstippen ervan. [eiseres 1] heeft daarmee naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aan haar stelplicht voldaan.
Dit alles leidt tot het oordeel dat er voor haar loonvordering geen grondslag is.
4.10.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om haar tot nader bewijs toe te laten.
4.11.
De loonvordering van [eiseres 1] zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Daarmee is de grondslag voor hetgeen [eiseres 1] verder nog heeft gevorderd eveneens
weggevallen. Ook deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft daarom geen beoordeling.
4.12.
[eiseres 1] zal als de in het ongelijk te stelen partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van De Rue vastgesteld op € 350,00 (2 punten, € 175,00 per punt) vanwege salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiseres 1] in de kosten van de procedure, aan de zijde van De Rue vastgesteld op
€ 350,00 vanwege salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
c OJB