ECLI:NL:RBNNE:2016:4385

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
C/17/147795 / KG RK 16/140
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid en gebrek aan voorlopig oordeel

In deze zaak heeft verzoekster [A] op 30 maart 2016 tijdens een mondelinge behandeling van een kort geding mr. E.Th.M. Zwart-Sneek gewraakt. [A] was betrokken bij een kort geding tegen [C], die handelde in privé en als executeur van de nalatenschap van [B]. Tijdens de zitting heeft [A] mr. Zwart-Sneek beschuldigd van partijdigheid, omdat zij geen kritische vragen stelde aan de gemachtigde van [C], mr. F. Huisman, en weigerde een voorlopig oordeel te geven over de vorderingen van [A]. Na de zitting heeft [A] haar wrakingsverzoek verder toegelicht in een brief van 31 maart 2016. Mr. Zwart-Sneek heeft in een schrijven van 5 april 2016 laten weten niet te berusten in de wraking.

De wrakingskamer heeft op 22 april 2016 de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gehouden, waarbij [A] niet aanwezig was. Mr. Zwart-Sneek heeft haar standpunt toegelicht en aangegeven dat het geven van een voorlopig oordeel niet opportuun was. De wrakingskamer heeft de relevante juridische normen uiteengezet, waaronder artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op een vooringenomenheid van mr. Zwart-Sneek. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 april 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/147795 / KG RK 16/140
beslissing van 25 april 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering (Rv) van
[A],
verzoekster tot wraking,
hierna te noemen: [A] ,
van
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek(hierna te noemen: mr. Zwart-Sneek), rechter van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1
Op 30 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een kort geding (met zaak-/rolnummer: 4865902 CV EXPL 16-2336) van onder meer [A] tegen [C] (hierna te noemen: [C] ), handelende in privé en subsidiair in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [B] , de vader van [A] . Hierbij was [A] , die in het kort geding ook gemachtigde is van vier andere eisers, aanwezig. Namens [C] was aanwezig haar gemachtigde mr. F. Huisman.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] mr. Zwart-Sneek gewraakt, waarna [A] de zittingszaal heeft verlaten. Vervolgens heeft mr. Zwart-Sneek buiten aanwezigheid van [A] proces-verbaal laten opmaken van het verhandelde ter zitting, inclusief de door [A] voorgedragen gronden voor de wraking, waarna de zitting is geschorst.
1.3
Bij brief van 31 maart 2016 heeft [A] een nadere toelichting gegeven op haar wrakingsverzoek.
1.4
Bij schrijven van 5 april 2016 heeft mr. Zwart-Sneek de wrakingskamer laten weten dat zij niet berust in de wraking, omdat de door [A] aangevoerde gronden en haar toelichting hierop haar hiertoe geen aanleiding geven.
1.5
Bij brief van 5 april 2016 heeft de wrakingskamer [A] , mr. Zwart-Sneek en
mr. Huisman voornoemd laten weten dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zal plaatsvinden op 11 april 2016.
1.6
Bij brief van 7 april 2016 heeft [A] de wrakingskamer laten weten dat het voor haar niet mogelijk is om te verschijnen op de zitting van 7 april 2016. Verder heeft [A] een reactie gegeven op het proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2016 en een reactie gegeven op het schrijven van 5 april 2016 van mr. Zwart-Sneek.
1.7
Bij brief van 11 april 2016 heeft de wrakingskamer [A] , mr. Zwart-Sneek en mr. Huisman laten weten dat de mondelinge behandeling is verplaatst naar 22 april 2016. Daarbij is aangegeven dat de wrakingskamer bestaat uit mr. M. Jansen, mr. L.G. Wijma en mr. W.S. Sikkema.
1.8
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
22 april 2016. Daarbij heeft mr. Zwart-Sneek haar beslissing om niet te berusten in de wraking nader toegelicht en een reactie gegeven op de brief van 7 april 2016 van [A] . [A] is niet verschenen. Ook [C] en/of haar gemachtigde mr. Huisman zijn niet verschenen.

2.Het standpunt van [A]

2.1
In het proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2016 is vermeld dat [A]
mr. Zwart-Sneek heeft gewraakt, omdat zij volgens [A] tijdens de zitting geen enkele kritische opmerking heeft gemaakt over hetgeen tijdens de zitting door mr. Huisman naar voren is gebracht, en omdat mr. Zwart-Sneek tijdens de zitting weigerde een voorlopig oordeel te geven over de door [A] ingestelde vordering(en).
2.2
[A] heeft ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek -samengevat- het volgende aangevoerd. Tijdens de zitting, voorafgaand aan het overleggen van twee pleitnota's, is door [A] aan de orde gesteld dat door de rechtbank is geweigerd om terzake een andere procedure (waarbij [A] betrokken was/is) een proces-verbaal op te maken. Mr. Zwart-Sneek weigerde op deze kwestie in te gaan, waardoor zij de indruk wekte dat zij een vooropgezet doel voor ogen had, waar naar toe gewerkt moest worden. Vervolgens is door [A] verzocht het kort geding voor verdere behandeling te verwijzen naar een andere rechtbank. Hierover heeft mr. Zwart-Sneek alleen maar opgemerkt dat zij op dit punt in het vonnis een beslissing zal nemen. Mr. Zwart-Sneek had echter op dit punt moeten overleggen met partijen en in dat kader moeten bezien of het geven van een voorlopig oordeel over de zaak of een aanhouding van de zaak zinvol was geweest. Mr. Zwart-Sneek heeft dit echter nagelaten. Vervolgens heeft [A] verzocht mr. Huisman als gemachtigde van [C] te weigeren. Mr. Zwart-Sneek is in het geheel niet ingegaan op dit verzoek. Voorts heeft mr. Zwart-Sneek het verzoek van [A] om aan het eind van de zitting proces-verbaal van de zitting op te maken, afgewezen. Op dat moment is bij [A] het gevoel ontstaan dat mr. Zwart-Sneek niet alleen haar vorderingen zou afwijzen, maar tevens dat in het proces-verbaal van de zitting informatie wordt vastgelegd ten nadele van [A] en de overige eisers in het kort geding. Tenslotte heeft mr. Zwart-Sneek naar aanleiding van hetgeen mr. Huisman tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, geen kritische vragen gesteld aan mr. Huisman. Op grond van al deze omstandigheden, bestaat de indruk dat mr. Zwart-Sneek [C] en mr. Huisman steunt en er alles aan doet en zal doen om het vonnis zo in te richten dat [C] hier beter van wordt, aldus [A] .

3.Het standpunt van mr. Zwart-Sneek

Ter toelichting op haar beslissing om niet te berusten in het wrakingsverzoek heeft
mr. Zwart-Sneek -samengevat- het volgende naar voren gebracht. Tijdens de zitting is [A] in de gelegenheid gesteld de vordering toe te lichten. Vervolgens is mr. Huisman in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, namens [C] . Vervolgens hebben partijen enkele vragen beantwoord. Gelet op al hetgeen was aangevoerd, was het geven van een voorlopig oordeel over de zaak niet opportuun. Het afzien van het geven van een voorlopig oordeel, alsmede de beslissing om partijen slechts enkele korte vragen te stellen, geeft geen blijk van vooringenomenheid. Ter zitting wilde [A] de toezegging dat in het te wijzen vonnis alle gronden van haar vordering inhoudelijk behandeld worden. Te gelden heeft echter dat op grond van de wet pas aan een inhoudelijke behandeling wordt toegekomen als alle relevante voorvragen zijn beantwoord. Derhalve kon aan [A] niet meer worden toegezegd dan dat over de vordering nagedacht ging worden en dat de wet toegepast ging worden, aldus mr. Zwart-Sneek.
4. Beoordeling
4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3
Bij die beoordeling stelt de wrakingskamer voorop dat de rechter tijdens een zitting de regie bepaalt en dus bepaalt of, en zo ja, aan wie van partijen vragen gesteld moeten worden, welke en hoeveel vragen dit moeten zijn en de indringendheid van deze vragen. Ook is het de rechter die bepaalt of hij/zij op basis van de alsdan beschikbare gegevens en informatie een voorlopig oordeel over de zaak kan geven en, aangenomen dat dit het geval is, of dit in de gegeven omstandigheden zinvol is. Uit de omstandigheid dat
mr. Zwart-Sneek ter zitting enkele korte vragen aan partijen heeft gesteld, hetgeen [A]
-zo begrijpt de wrakingskamer de stellingen van [A] - kwalificeert als een weinig kritische houding jegens mr. Huisman, en heeft geweigerd een voorlopig oordeel over de zaak te geven, kan dus niet worden afgeleid dat mr. Zwart-Sneek een vooringenomenheid koestert jegens [A] . Een dergelijke conclusie kan pas worden getrokken indien de genomen beslissingen (in dit geval het stellen van enkele vragen en het afzien van het geven van een voorlopig oordeel) zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
4.4
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Zwart-Sneek jegens [A] een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.5
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1
wijst het wrakingsverzoek af;
5.2
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaak-/rolnummer: 4865902 CV EXPL 16-2336) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [A] , mr. Zwart-Sneek en [C] .
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Jansen, voorzitter, en mr. L.G. Wijma en
mr. W.S. Sikkema als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier,
mr. J.R. Leegsma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.
Bij ontstentenis van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
griffier oudste rechter
c467