In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een executiegeschil tussen Veen en Veste Bewind en Budget B.V. (hierna: Veen en Veste q.q.) en ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO). Veen en Veste q.q. is de bewindvoerder van een onder bewind gestelde persoon die in financiële problemen verkeert door een achterstand in hypotheekbetalingen. De bank heeft aangekondigd de woning van de onder bewind gestelde te verkopen via executoriale verkoop vanwege deze betalingsachterstand. Veen en Veste q.q. heeft in kort geding gevorderd om deze executie te verbieden en de bank te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor elke overtreding van dit verbod.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een substantiële betalingsachterstand die sinds 2012 bestaat. Ondanks de argumenten van Veen en Veste q.q. dat de achterstand tijdelijk was en dat er uitzicht was op verbetering van de financiële situatie van de onder bewind gestelde, heeft de rechter geoordeeld dat ABN AMRO gerechtigd is om haar recht tot parate executie uit te oefenen. De rechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de bank zwaarder wegen dan de persoonlijke gevolgen voor de onder bewind gestelde, en dat er geen sprake is van misbruik van recht door ABN AMRO.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Veen en Veste q.q. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 28 september 2016 door mr. S.M. Schothorst en mr. H. Wolthuis.