ECLI:NL:RBNNE:2016:4270

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
LEE 15-4721
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking van maatwerkvoorschriften voor een horecagelegenheid en de toepassing van lex silencio positivo

Op 15 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres, die een horecagelegenheid exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van Assen. De zaak betreft de gedeeltelijke intrekking van maatwerkvoorschriften die aan de horecagelegenheid waren opgelegd. Eiseres had verzocht om intrekking van deze voorschriften, maar het college had dit verzoek deels afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nadere onderbouwing van het standpunt van eiseres ter zitting niet in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank behandelde ook de vraag of het tijdsverloop tussen het verzoek om intrekking en het besluit tot gedeeltelijke intrekking had geleid tot een van rechtswege ontstaan besluit. De rechtbank concludeerde dat de wetgever bewust had gekozen om de lex silencio positivo niet van toepassing te verklaren op besluiten als bedoeld in artikel 8.42, zevende lid, van de Wet milieubeheer, vanwege de potentiële milieugevolgen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 september 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummers: LEE 15/4721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], handelend onder de [naam], eiseres,

(gemachtigde: mr. dr. K.A. Faber),
en

het college van burgemeester en wethouders van Assen, verweerder,

(gemachtigde: B. Arentz).

Als derde-belanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:

- [derde belanghebbende], te [plaats],
- [derde belanghebbende], te [plaats].

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de aan het door haar geëxploiteerde [naam] (hierna: de inrichting) aan de [adres] te Assen opgelegde maatwerkvoorschriften in te trekken deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen het primaire besluit van 18 februari 2015, ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder met het bestreden besluit het voor de inrichting geldende maatwerkvoorschrift aangepast, in die zin dat de muziekinstallatie in het cafégedeelte moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig door of namens de vergunninghouder is afgesteld, dat het geluidniveau in het nagalmveld van de betreffende ruimte niet meer bedraagt dan:
- 85 dB(A) gedurende de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);
- 80 dB(A) gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur);
- 75 dB(A) gedurende de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Het bevoegd gezag kan de geluidbegrenzer verzegelen of laten verzegelen.
Verder heeft verweerder met het bestreden besluit het voor de inrichting geldende maatwerkvoorschrift aangevuld, in die zin dat de luidsprekers van de muziekinstallatie zodanig dienen te worden geplaatst dat zij geen rechtstreekse verbinding vormen met de bouwkundige constructie.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het geschil is behandeld op de zitting van 2 september 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en R. Tap.
Als derde-belanghebbende is [derde belanghebbende] verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

2.1.
Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Verzoekster exploiteert de inrichting aan de [adres] te [plaats]. Op 29 januari 2013 heeft verzoekster een melding voor het oprichten van de inrichting aan de [adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.
2.3.
Naar aanleiding van de door verzoekster ingediende melding heeft verweerder aan haar laten weten voornemens te zijn maatwerkvoorschriften op te leggen aan de inrichting.
2.4.
In opdracht van verzoekster heeft het Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. (hierna: NAA) een geluidsrapport opgesteld.
2.5.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft verweerder met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor de door verzoekster geëxploiteerde inrichting aan de [adres] te [plaats]. Dit besluit is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
2.6.
Bij besluit van 7 november 2014, verzonden op 10 november 2014, heeft verweerder het besluit van 9 juli 2014 gewijzigd, in die zin dat de opgelegde maatwerkvoorschriften in navolgende zin zijn gewijzigd:
- de muziekinstallatie in het cafégedeelte moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig door of namens de vergunninghouder is afgesteld, dat het geluidniveau in het nagalmveld van de betreffende ruimte niet meer bedraagt dan:
- 80 dB(A) gedurende de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);
- 75 dB(A) gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur);
- 70 dB(A) gedurende de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Genoemde waarden zijn inclusief 3 dB(A) dempingscorrectie voor een gemiddeld café. Het bevoegd gezag kan de geluidbegrenzer verzegelen of laten verzegelen.
- de muziekinstallatie in de rookruimte moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig door of namens de vergunninghouder is afgesteld, dat het geluidniveau in het nagalmveld van de betreffende ruimte niet meer bedraagt dan:
- 79 dB(A) gedurende de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);
- 74 dB(A) gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur);
- 69 dB(A) gedurende de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Genoemde waarden zijn inclusief 3 dB(A) dempingscorrectie voor een gemiddeld café. Het bevoegd gezag kan de geluidbegrenzer verzegelen of laten verzegelen.
2.7.
Bij uitspraak van 18 november 2014 heeft de voorzieningenrechter het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
2.8.
Eiseres heeft bij brief van 10 december 2014 aan verweerder verzocht om de opgelegde maatwerkschriften in te trekken.
2.9.
Op 10 februari 2015 heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (hierna: de RUD) een geluidsmeting verricht. Van deze geluidsmeting is een meetverslag opgesteld.
2.10.
Bij primair besluit van 18 februari 2015 heeft verweerder het verzoek van eiseres om de aan de door haar geëxploiteerde inrichting aan de [adres] te [plaats] opgelegde maatwerkvoorschriften in te trekken deels ingewilligd en deels afgewezen.
2.11.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 april 2015 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 7 mei 2015 ingediend.
2.12.
Eiseres heeft het bezwaarschrift mondeling toegelicht op een hoorzitting van 23 juni 2015 van de algemene commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heeft verweerder bij brief van 9 juli 2015, verzonden op 13 juli 2015, geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.
2.13.
In opdracht van eiseres heeft NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsoverdracht vanuit het pand naar de omgeving. Van dit akoestische onderzoek is op
2 juli 2015 een verslag opgesteld.
2.14.
Naar aanleiding van voormeld akoestisch onderzoek heeft verweerder bij brief van
3 september 2015 aan eiseres aangegeven voornemens te zijn om het eerder opgelegde maatwerkvoorschrift aan te passen en aan te vullen. Tevens heeft verweerder eiseres met deze brief in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending daarvan een zienswijze in te dienen.
Eiseres heeft bij brief van 5 oktober 2015 een zienswijze bij verweerder ingediend.
2.15.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen het primaire besluit van 18 februari 2015, ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder met het bestreden besluit het voor de inrichting geldende maatwerkvoorschrift aangepast, in die zin dat de muziekinstallatie in het cafégedeelte moet zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig door of namens de vergunninghouder is afgesteld, dat het geluidniveau in het nagalmveld van de betreffende ruimte niet meer bedraagt dan:
- 85 dB(A) gedurende de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);
- 80 dB(A) gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur);
- 75 dB(A) gedurende de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).
Het bevoegd gezag kan de geluidbegrenzer verzegelen of laten verzegelen.
Verder heeft verweerder met het bestreden besluit het voor de inrichting geldende maatwerkvoorschrift aangevuld, in die zin dat de luidsprekers van de muziekinstallatie zodanig dienen te worden geplaatst dat zij geen rechtstreekse verbinding vormen met de bouwkundige constructie.

Toepasselijke regelgeving

3. Op grond van artikel 1.10, eerste lid, van het Activiteitenbesluit meldt degene die een inrichting opricht dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
Op grond van artikel 1.11, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt bij de melding, bedoeld in artikel 1.10, een rapport van een akoestisch onderzoek gevoegd indien het, mede op basis van de aard van de inrichting, aannemelijk is dat:
a. in enig vertrek van de inrichting het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
1. dB(A), indien dit vertrek in- of aanpandig is gelegen met gevoelige gebouwen;
2. 80 dB(A), indien onderdeel 1. niet van toepassing is; of,
b. in de buitenlucht of op een open terrein van de inrichting muziek ten gehore zal worden gebracht.
Op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het maximaal geluidniveau (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen bedraagt niet meer dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In aanpandige gevoelige objecten mag het LAr, LT gedurende de dagperiode niet meer bedragen dan 35 dB(A), gedurende de avondperiode niet meer dan 30 dB(A) en gedurende de nachtperiode niet meer dan 25 dB(A). Het maximaal geluidniveau (LAmax) in aanpandige gevoelige objecten bedraagt niet meer dan 55, 50 en 45 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit gelden de in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.
Op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
3.1.
Blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kunnen technische voorzieningen en gedragsregels betrekking hebben op het gesloten houden van ramen en deuren of het aanbrengen van een geluidbegrenzer op een muziekinstallatie.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of verweerder het verzoek van eiseres tot intrekking van de aan de inrichting opgelegde maatwerkvoorschriften gedeeltelijk heeft kunnen afwijzen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van eiseres ter zitting de grond met betrekking tot de dempingscorrectie heeft ingetrokken, zodat die grond thans geen bespreking meer behoeft.
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder in zoverre ten grondslag gelegd dat uit de door de RUD uitgevoerde geluidsmeting naar voren komt dat het effect van de aangebrachte maatregelen (geluidswerende maatregelen) zeer gering is. Dit komt zeer waarschijnlijk doordat de luidsprekers star aan de buitenmuur zijn bevestigd. Gelet op de uitkomsten van de geluidsmeting ziet verweerder geen aanleiding om de aan de inrichting opgelegde maatwerkvoorschriften voor het voorste gedeelte van de inrichting in te trekken.
5.1.
Eiseres betoogt dat tussen het verzoek tot intrekking en het besluit tot gedeeltelijke intrekking veel tijd is verstreken. Om deze reden dient het verzoek om intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften volgens eiseres als gehonoreerd beschouwd te worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres naar voren gebracht dat er, gelet op het tijdsverloop, sprake is van een van rechtswege ontstaan besluit tot intrekking van de maatwerkvoorschriften voor de horeca-inrichting van eiseres. In dit verband heeft de gemachtigde van eiseres er ter zitting op gewezen dat de reguliere procedure, als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo, in dit geval van toepassing is en dat de beslistermijn, gelet op de datering van het verzoek tot intrekking van de maatwerkvoorschriften ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 18 februari 2015 reeds was verstreken.
5.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven het beroep op de lex silencio positivo in dit stadium van de procedure in strijd te vinden met de beginselen van een goede procesorde. Om die reden zou deze grond volgens de gemachtigde van verweerder buiten beschouwing moeten blijven. Inhoudelijk heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren gebracht dat de wetgever er blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bewust voor gekozen heeft om artikel 3.9, derde lid, van de Wabo niet van overeenkomstige toepassing te laten zijn op besluiten in de zin van artikel 8.42, zevende lid, van de Wet milieubeheer (Wm). Naar de mening van verweerder valt een besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften onder de reikwijdte van artikel 8.42, zevende lid, van de Wm.
5.3.
Ingevolge artikel 8.42, zevende lid, van de Wm zijn op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot het stellen van voorschriften de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede lid, van de Wabo van overeenkomstige toepassing, tenzij afdeling 3.4 van de Awb daarop van toepassing is.
5.4.1.
Voor zover verweerder betoogt dat de door eiseres ter zitting naar voren gebrachte grond met betrekking tot de toepasselijkheid van de lex silencio positivo wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing te laten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat voormelde grond wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing dient te worden gelaten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres reeds in de gronden van bezwaar en beroep aangegeven heeft dat het verzoek om intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften wegens tijdsverloop tussen het verzoek en het primaire besluit van 18 februari 2015, inhoudende de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften, moet worden gehonoreerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient hetgeen de gemachtigde van eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht, te worden beschouwd als een nadere toelichting op dan wel een juridische kwalificatie van een reeds eerder naar voren gebrachte bezwaar- en beroepsgrond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven zich hierop te hebben voorbereid en inhoudelijk op het standpunt van eiseres heeft kunnen reageren. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om het ter zitting gedane betoog van de gemachtigde van eiseres voor wat betreft de toepasselijkheid van de lex silencio positivo wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
5.4.2.
Uit artikel 8.42, zevende lid, van de Wm volgt dat uitsluitend de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede, van de Wabo van overeenkomstige toepassing zijn op besluiten, genomen op grond van artikel 8.42, zevende lid, van de Wm. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever er bewust voor gekozen heeft om artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, waarin de rechtsfiguur van de lex silencio positivo besloten ligt, juist niet van overeenkomstige toepassing te verklaren op het stellen van (maatwerk)voorschriften, als bedoeld in artikel 8.42, zevende lid, van de Wm. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de MvT (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 483) dient te worden afgeleid dat de wetgever de lex silencio positivo niet van overeenkomstige toepassing wil laten zijn op besluiten op grond van artikel 8.42, zevende lid, van de Wm vanwege potentiële milieugevolgen. Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht met betrekking tot artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit geen aanleiding om haar te volgen in de stelling dat de lex silencio positivo wel van toepassing is op het door haar gedane verzoek om intrekking van de aan de horeca-inrichting opgelegde maatwerkvoorschriften. Ook overigens heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het tijdsverloop tussen het verzoek om intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften en het besluit tot gedeeltelijke intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften voor het achterste gedeelte van de inrichting terecht geen aanleiding gezien om de opgelegde maatwerkvoorschriften in zijn geheel in te trekken. Voor het standpunt van eiseres dat enkel tijdsverloop met zich brengt dat de opgelegde maatwerkvoorschriften als ingetrokken dienen te worden beschouwd, is geen steun te vinden in de wet of jurisprudentie. Deze grond van eiseres slaagt niet.
6.1.
Eiseres betoogt dat verweerder in dit geval de opgelegde maatwerkvoorschriften in zijn geheel had behoren in te trekken, aangezien de omwonenden niet wilden meewerken aan een onderzoek. In dit verband wijst eiseres erop dat verweerder zelf een geluidsmeting heeft laten verrichten, maar dat dit niet gelijkgesteld kan worden met een geluidsonderzoek, waaraan omwonenden behoren mee te werken. Naar de mening van eiseres is het schrijven van omwonenden, waarin zij aangeven geen medewerking te verlenen, een afdoende reden om de maatwerkvoorschriften in te trekken. Verder wijst eiseres erop dat het niet willen meewerken door omwonenden ook blijkt uit de verwijdering van de geluidsisolerende kappen van het dak.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het betoog van eiseres dat de omwonenden geen medewerking zouden hebben verleend aan de geluidsmeting op
10 februari 2015 feitelijke grondslag mist. In dit verband wijst verweerder erop dat uit het rapport van 10 februari 2015 van de geluidsmeting blijkt dat de omwonenden daaraan medewerking hebben verleend.
6.3.
Met betrekking tot de uitvoering van de meting is in het meetverslag van 10 februari 2015 onder meer aangegeven dat, voorafgaande aan de meting de verzegeling van de knop ‘OUTPU ATT’ op de limiter verwijderd is en het muziekniveau verhoogd is naar 85 dB(A) in het pand. De uitsturing van de mengtafel Allen&Heath W12:2 DX is gemaximaliseerd en de toonregeling is neutraal gezet. De versterker is niet zichtbaar opgesteld. De installatie is afgeregeld op de wijze zoals deze is aangetroffen. Vervolgens zijn de heer Schipper, mevrouw Bruinsma en de heer Tap (allen medewerkers van de RUD) naar de woning aan de Brinkstraat 67A gegaan. De heer Heuveln (medewerker van de RUD) is achtergebleven in de inrichting om de limiter te bedienen. In de woning is geluisterd of binnen de woning de muziek op dit moment hoorbaar was. Bij binnenkomst was de muziek (85 dB(A) in de inrichting) goed hoorbaar. Ook is buiten geluisterd en gevoeld (dak en wandconstructie), zoals ook in de eerdere meting, of hier het geluid hoorbaar en voelbaar was. Dit was duidelijk het geval. De constructie wordt, aldus het verslag, met zekerheid, in trilling gebracht door muziek afkomstig van de inrichting.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voormeld meetverslag niet worden afgeleid dat de omwonenden in dit geval niet hebben meegewerkt aan de door de RUD uitgevoerde geluidsmeting. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies in het meetverslag voor onjuist te houden. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de omwonenden geen medewerking hebben verleend aan een geluidsmeting. Deze grond van eiseres slaagt niet.
7.1.
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase heeft toegekend in dit geval, omdat de besluitvorming hangende bezwaar gewijzigd is. In dit verband wijst eiseres erop dat zij een nieuw geluidsonderzoek heeft laten uitvoeren door het NAA, omdat de in opdracht van verweerder verrichte geluidsmeting niet correct was vanwege de kapotte pijpen op het dak. Uit het geluidsonderzoek van het NAA volgt volgens eiseres dat zij zelfstandig aangetoond heeft dat er meer mogelijk is qua geluid dan tot heden werd aangenomen door verweerder.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen aanleiding bestond om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toe te kennen. In dit verband wijst verweerder erop dat er weliswaar sprake is van een nieuwe beslissing die afwijkt van het primaire besluit, maar dat er geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, omdat het oorspronkelijke verzoek tot algehele intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften terecht is afgewezen en de gedeeltelijke tegemoetkoming door de aanpassing van het maatwerkvoorschrift is ingegeven door nieuwe door eiseres aangeleverde informatie en een aanpassing van de bedrijfsvoering die dateert van na het primaire besluit.
7.3.1.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Hierbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat het door eiseres oorspronkelijk ingediende verzoek tot algehele intrekking van de opgelegde maatwerkvoorschriften afgewezen is en dat de gedeeltelijke tegemoetkoming door de aanpassing van het maatwerkvoorschrift is ingegeven door nieuwe door eiseres aangeleverde informatie en een aanpassing van de bedrijfsvoering die dateert van na het primaire besluit. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, zodat verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase terecht heeft afgewezen. Deze grond van eiseres slaagt niet.
8. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspaak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: