ECLI:NL:RBNNE:2016:4233

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3030
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en bewijslast bij coffeeshop exploitant

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coffeeshop exploitant en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, die een coffeeshop exploiteerde, had aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor de jaren 2009, 2010 en 2011. De inspecteur had deze aanslagen gebaseerd op een boekenonderzoek, waarbij de inkoopkosten van softdrugs door de eiser niet aannemelijk konden worden gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de in aanmerking genomen kosten bij de eiser lag, en dat hij niet had aangetoond dat zijn inkoopkosten hoger waren dan 50% van de omzet. De rechtbank verwierp de stellingen van de eiser dat de inkoopkosten juist waren aangegeven en dat hij niet over inkoopfacturen beschikte. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de bij de winstbepaling in aanmerking genomen kosten terecht niet had geaccepteerd. Daarnaast werd de vergrijpboete die aan de eiser was opgelegd, vernietigd, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van opzet of grove schuld. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de aanslagen ongegrond, maar de beroepen tegen de boetebeschikkingen gegrond, en vernietigde deze.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 14/3030, 15/1263 en 15/1264
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2009 met dagtekening 20 november 2013 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.723 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.867. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.030 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Voor het jaar 2010 heeft verweerder met dagtekening 30 mei 2014 aan eiser een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 109.938 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.040. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 174 aan heffingsrente in rekening gebracht alsmede bij beschikking een boete opgelegd van € 5.483.
Met dagtekening 21 juni 2014 heeft verweerder voor het jaar 2011 aan eiser een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 165.748 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.030. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1.051 aan heffingsrente in rekening gebracht alsmede bij beschikking een boete opgelegd van € 19.525.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de aanslag IB/PVV 2009 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.681 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.867. De heffingsrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd tot een bedrag van € 901.
Bij uitspraken op bezwaar van 17 februari 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De beroepen gericht tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaar 2009, 2010 en 2011 heeft de rechtbank geregistreerd onder de respectieve procedurenummers 14/3030, 15/1263 en 15/1264.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] en [naam] . Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] , bijgestaan door [naam] . Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nader op elkaars stukken te reageren.
Eisers gemachtigde heeft gereageerd bij brieven van 15 oktober 2015, 20 oktober 2015 en 21 oktober 2015. Verweerder heeft vervolgens gereageerd bij brief van 24 november 2015. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 15 december 2015.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen ermee hebben ingestemd dat de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doet, nu partijen – zoals ter zitting afgesproken – in hun nadere stukken daar niet om hebben verzocht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en dit bij brief van 25 april 2016 aan partijen meegedeeld.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser exploiteerde in de onderhavige jaren in de vorm van een eenmanszaak en onder de naam “ [naam] ” een coffeeshop te [plaats] . Tot in ieder geval 15 maart 2010 kocht eiser de softdrugs in van diverse leveranciers. Eiser bewaarde de softdrugs tot in ieder geval 15 maart 2010 in een zogenoemde stash en portioneerde de softdrugs zelf.
1.2.
Verweerder heeft op 20 november 2012 een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011.
1.3.
In het op 24 april 2014 van het boekenonderzoek opgemaakte rapport staat ten aanzien van de inkoop van softdrugs onder meer vermeld in paragraaf 5.2
“Omzet softdrugs”:
“-
Inkoopstaten. Waarop vermeld per dag per soort: aantal ingekochte grammen en inkoopprijs per soort. Tenslotte inkoopbedrag per soort en totale inkoop per dag. De geboekte inkopen per dag komen overeen met de bijvullingen van die dag. Het inkoopbedrag bestaat uit bedragen met getallen achter de komma (centen).”.
Ten aanzien van de inkoop van softdrugs staat verder in paragraaf 5.3
“Inkopen softdrugs”vermeld:

Zoals hierboven aangegeven, zijn enkel de bijvullingen verwerkt als inkopen softdrugs in de administratie. Op de inkoopstaten worden de inkopen geboekt met inbegrip van centen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit in de praktijk gebeurt. Het is daarnaast binnen de branche niet gebruikelijk dat de inkoop van softdrugs dagelijks dan wel meerdere keren per dag plaatsvindt.
Tijdens het inleidend gesprek op 20 november 2012 heeft belastingplichtige verklaard dat nadat de softdrugs ingekocht worden, het wegen, verwerken en verpakken elders plaatsvindt.
Daarnaast boekt belastingplichtige kosten veilige opslag (stash) en koerier. Het is aannemelijk dat de bijvullingen in de coffeeshop vanuit deze stash plaatsvinden.
De inkoopprijs per soort per gram is, volgens een aantekening in de administratie, op 15 maart 2010 met gemiddeld 40% verhoogt. In de Excel bestanden worden de nieuwe inkoopprijzen reeds op 1 januari 2010 gehanteerd. Exact dezelfde inkoopprijzen worden ook nog gehanteerd in 2012. Het is onwaarschijnlijk dat de inkoopprijzen gedurende een periode van 3 jaar niet gewijzigd zijn.
Uit de gegevens van het BOOM-rapport uit 2010 blijkt niet dat de prijzen in de eerst helft van 2010 gestegen zijn. In het rapport wordt juist gesproken over stabiele prijzen, na een lichte daling van de prijzen na 2008en een gemiddelde prijs van € 3.280 per kilo.
Op het moment van verhoging van de inkoopprijzen, zijn de verkoopprijzen niet verhoogd.
Het is eveneens niet aannemelijk dat een dergelijke prijsverhoging niet aan de klanten wordt doorberekend en dat belastingplichtige een dergelijke prijsverhoging geheel voor zijn rekening zou nemen.
Bovenstaande feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie, dat de werkelijke inkopen softdrugs en de daarmee gepaard gaande kasmutaties niet in de administratie zijn opgenomen.”.
1.4.
In het bij 1.3 bedoelde rapport staat onder paragraaf 5.3.1 “
Kosten veilig opslag/koerier”het volgende vermeld:
“De inkopen softdrugs zijn in de jaren 2009 en 2010 verhoogd met een fictief bedrag van€ 1.365 per maand voor de kosten voor veilig opslag en koerier.
In juni 2009 zijn deze kosten (i.c. € 1.365) geboekt op een aparte grootboekrekening 70300 “veilig opslag/koerier”.
Het is aannemelijk dat dergelijke kosten gemaakt zijn, echter de hoogte hiervan is discutabel. Het is aan belastingplichtige om de hoogte van deze kosten aannemelijk te maken.
Bij een vorig boekenonderzoek, waarvan op 23 juni 2009 is gerapporteerd, is belastingplichtige er reeds op gewezen, dat deze kosten aannemelijk gemaakt dienen te worden om voor aftrek in aanmerking te komen.
Belastingplichtige is er niet in geslaagd om de hoogte van deze kosten op enigerlei wijze aannemelijk te maken.
In navolging van de afspraak bij het vorig onderzoek wordt nu voorgesteld om jaarlijks€ 3.500 als kosten te accepteren.
In het jaar 2011 zijn deze kosten niet geclaimd door de nieuwe adviseur. Zie punt 3.2 van dit rapport.
Correctie inkopen 2009 € 15.015 - € 3.500 = € 11.515
Correctie kosten veilig opslag/koerier 2009 € 1.365
Correctie inkopen 2010 € 16.380 - € 3.500 = € 12.880.”.
1.5.
In het bij 1.3 bedoelde rapport staat onder paragraaf 5.3.2 “
Kosten afval/droging”het volgende vermeld:
“De inkopen softdrugs zijn in de jaren 2009 en 2010 verhoogd met een fictief percentage van 6% i.v.m. kosten afval en droging.
Bij het vorig boekenonderzoek zijn deze kosten ook al aan de orde gekomen. Toen is belastingplichtige er ook al op gewezen dat deze kosten aannemelijk gemaakt dienen te worden om voor aftrek in aanmerking te komen.
Dat er kosten afval/droging zijn gemaakt is wel aannemelijk, echter de hoogte hiervan is niet aangetoond.
Voorgesteld wordt om jaarlijks € 3.500 als kosten afval/droging te accepteren.
In het jaar 2011 zijn deze kosten niet geclaimd door de nieuwe adviseur. Zie punt 3.2 van dit rapport.
Correctie inkomen 2009 € 15.323 - € 3.500 = € 11.823.
Correctie inkopen 2010 € 20.658 - € 3.500 = € 17.158.”.
1.6.
In het bij 1.3 bedoelde rapport staat onder paragraaf 5.4 “
Brutowinst softdrugs”het volgende vermeld:

Om een correct inkoopbedrag softdrugs te krijgen dient de geboekte inkoop verlaagd te worden met bovenstaande fictieve kosten[rechtbank: de bij 1.4 en 1.5 bedoelde kosten].

2009.

(…)

2010.

Omzet
483.569
Inkopen geboekt
344.464
Correctie veilig opslag/koerier
-16.38
Correctie afval/droging
-20.658
Inkopen na correctie
307.426
Bruto winst
176.143
In % v/d inkopen
57,30%

2011.

Omzet
672.644
Inkopen geboekt
423.281
Correctie veilig opslag/koerier
Correctie afval/droging
Inkopen na correctie
423.281
Brutowinst
249.363
In % v/d inkopen
58,91%
Conclusie:
De kasadministratie voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat de inkoop softdrugs niet op de datum waarop deze uitgave wordt gedaan, daadwerkelijk wordt geboekt. Daarnaast wordt er geen kascontrole toegepast. Hiermee voldoet belastingplichtige niet aan zijn administratieve verplichtingen.
Volgens belastingplichtige zijn de inkoopprijzen per januari/maart 2010 met 40% gestegen. Daarna zijn de inkoopprijzen in ieder geval gedurende drie jaar niet gewijzigd. Van deze prijsverhoging is niets doorberekend aan de klanten. Van een dergelijke spectaculaire prijswijziging in de branche, is mij niets bekend. De verklaring van belastingplichtige dat het lagere percentage c.q. hogere inkoopprijzen veroorzaakt zijn door gewijzigde inkoopbeleid en veranderde omstandigheden, is op geen enkele wijze onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Hierdoor heeft belastingplichtige het door hem als kosten opgevoerde bedrag aan inkoop softdrugs niet aannemelijk gemaakt.
Uit jurisprudentie blijkt dat in deze branche uitgegaan mag worden van een te realiseren brutowinstpercentage van 100%. Dit blijkt ook uit de cijfers van de onderneming zelf over het jaar 2009. Ik corrigeer de geboekte inkopen over de jaren 2010 en 2011 dan ook zodanig, dat het bruto winst percentage op 100% uit komt.

2010.

Inkopen € 483.569 x 50%
241.785
Inkopen na correctie
307.426
Corr. Lagere inkopen/hogere brutowinst
65.642

2011.

Inkopen € 672.644 x 50%
336.322
Inkopen na correctie
423.281
Corr. Lagere inkopen/hogere brutowinst
86.959
1.7.
Op grond van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder voor de jaren 2009, 2010 en 2011 de volgende door eiser bij zijn winstberekening in aanmerking genomen kosten tot de hierna te vermelden bedragen (in €) niet als zodanig geaccepteerd:
Jaren
2009
2010
2011
kosten veilig opslag/koerier
12.88
12.88
kosten afval/droging
11.823
17.158
kosten inkoop
65.642
86.959
1.8.
Reeds tijdens de controle heeft verweerder ter behoud van rechten aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft verweerder de aanslag verminderd overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek. Naast de bij 1.7 bedoelde correcties, heeft het boekenonderzoek geleid tot een (afgeleide) correctie inzake de MKB-winstvrijstelling.
1.9.
De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 zijn overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek vastgesteld. Naast de bij 1.7 bedoelde correcties, heeft het boekenonderzoek voor beide jaren geleid tot een (afgeleide) correctie inzake de MKB-winstvrijstelling en voor wat betreft het jaar 2010 een (afgeleide) correctie inzake de zelfstandigenaftrek.
1.10.
In paragraaf 8.1.4 “
Vergrijpboete inkomstenbelasting 2010 en 2011” van het bij 1.3 bedoelde rapport staat het volgende:

Over de jaren 2010 en 2011 zal ik naast de aanslagen een vergrijpboete ingevolge artikel 67d Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 26 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 opleggen.
De vergrijpboete bedraagt 50%.
De grondslag van de boete is het bedrag van de aanslag, dan wel indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen; een en ander voorzover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete opleg betreffen:
- Er is sprake van willens en wetens opzettelijk onjuist c.q. onvolledig doen van de vereiste aangifte.
- De verhoging van de inkoopprijzen van de softdrugs is doelbewust gebeurt door de belastingplichtige.”.
1.11.
Verweerder heeft een afschrift van een door een hoofdagent van de Politie Groningen, [hoofdagent] , opgemaakt proces-verbaal in het geding gebracht. Hierin staat onder meer vermeld:

IN BESLAG NAME SOFTDRUGS:
Op vrijdag 07 september 2012, omstreeks 19.00 uur, kwam ik, verbalisant, aan bij de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Ik, verbalisant, belde aan en de deur werd geopend door de heer, [eiser] . Hier vorderde ik van de heer [eiser] de uitlevering van de bedrijfsvoorraad softdrugs. Hierop pakt de heer [eiser] 1 vuilniszak en 1 boodschappentas met softdrugs en overhandigde deze aan mij, verbalisant.
Aan het bureau van de politie te [plaats] heb ik, verbalisant, de softdrugs gewogen. Het was in totaal 2174 gram hennep. Dit is inclusief verpakkingsmateriaal. Hiervan is een bewijs van ontvangst opgemaakt en heb ik, verbalisant, de softdrugs overgedragen aan inspecteur van de politie [naam] . (…)”.
In de kennisgeving van in beslagneming is onder meer het volgende opgenomen:

Aantal/eenheid : 2174 Gram
Land : Nederland
Inhoud : Verpakt in grote zakken. 9 keer 40 gram, 12 keer 41 gram, 11 keer 78 gram, 1 keer 79 gram en 5 keer 77 gram
Bijzonderheden : 2174gram hennep. in vuilniszak en 1 boodschappentas.
alles in vuilniszak gedaan aan het bureau.”.
1.12.
Eiser heeft nader onderzoek laten doen naar de samenstelling van de hoeveelheid softdrugs die op 7 september 2012 van hem in beslag werd genomen. In een op 9 december 2015 door een brigadier van de politie Eenheid Noord-Nederland opgemaakt Proces-verbaal van bevindingen staat dat de politieambtenaren die op 7 september 2012 de hoeveelheid softdrugs in beslag hebben genomen, dan wel hebben gewogen, dan wel daarbij aanwezig waren afzonderlijk van elkaar het volgende konden verklaren:
“-
[hoofdagent] :
Ik heb de hoeveelheid softdrugs op de kamer van de chef van dienst gewogen. Ik heb alleen de grotere zakken gewogen. Volgens mij waren de grotere zakken gevuld met kleinere gripzakjes. Deze zijn niet afzonderlijk gewogen. Ik heb vervolgens de kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt.
- [naam] :
Ik was die dag als chef van dienst aanwezig. Ik heb de hoeveelheid softdrugs gezien. Het waren meerdere grotere plastic zakken. Een deel van de zakken waren gevuld met kleinere gripzakjes. Volgens mij waren een paar van de grotere zakken gevuld met een losse hoeveelheid softdrugs.
- [naam] :
Ik kan mij niet goed herinneren hoe de verpakkingen van de hoeveelheid softdrugs er uitzagen.”.
1.13.
Verweerder heeft op 24 april 2009 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 en 2005.
In het op 23 juni 2009 opgestelde rapport van dit boekenonderzoek staat onder het kopje “
Verlies indrogen etc.” het volgende:

In de bezwaarschriften is verzocht om alsnog rekening te houden met een verlies door indrogen, takjes en pitjes ter grootte van 6%. De reden hiervoor is dat de adviseur in het bezwaarschrift stelt dat bij het bepalen van de inkoopprijzen geen rekening is gehouden met genoemd verlies. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat aan de hand van de administratie niet kan worden aangetoond, noch aannemelijk kan worden gemaakt, dat bij het bepalen van de inkoopprijzen van softdrugs geen rekening is gehouden met het hiervoor genoemde verlies. Door de primaire aantekeningen van de inkopen van softdrugs niet te bewaren heeft de belastingplichtige een situatie gecreëerd waarin het onmogelijk is geworden om vast te stellen of er sprake is geweest van een verlies zoals hiervoor omschreven, en zo ja, wat dan de omvang van een dergelijk verlies is geweest, en of al dan niet rekening is gehouden met een dergelijk verlies bij het registeren van de inkoopprijzen van de softdrugs. Echter gelet op het feit dat ten aanzien van de door de belastingplichtige geregistreerde inkoopprijzen voor softdrugs, per kalenderjaar en per soort, steeds een vaste prijs is vastgelegd ga ik er van uit dat die prijzen door de belastingplichtige in redelijkheid zijn geschat, zodanig dat hij daaraan niet te kort komt.”.

De laatste zin onder het kopje “Veilig opslag en koerier” in het rapport luidt:


Mijn conclusie is ten aanzien van de jaarlijkse verhoging van de inkoopkosten met€ 16.344 is dan ook dat deze onacceptabel is nu de omvang van de kosten en de wijze waarop de uitgaven plaatsvonden niet kan worden aangetoond.”.
Verder heeft verweerder volgens het rapport met eiser de volgende afspraak gemaakt:

Onder de voorwaarde dat de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2004 en 2005 worden ingetrokken, zal ik in verband met het feit dat ik enige zakelijke uitgaven voor opslag en transport van softdrugs in genoemde jaren wel aannemelijk acht, een bedrag ad € 7.000 accepteren als zakelijke kosten. Uit pragmatische overwegingen worden deze kosten in aanmerking genomen in het jaar 2004. De belastingplichtige is erop gewezen dat zakelijke kosten moeten worden aangetoond. Aan het alsnog accepteren van het hiervoor genoemde bedrag van € 7.000 mag de belastingplichtige voor de jaren 2006 en volgende jaren dan ook geen rechten ontlenen.”.
1.14.
Verweerder heeft op 5 juni 2007 en 18 juni 2007 bedrijfsbezoeken bij eiser afgelegd om bedrijfsmatige informatie over de onderneming te verzamelen. Tevens heeft verweerder op 23 september 2011 bij eiser een bedrijfsbezoek afgelegd. In de van deze bedrijfsbezoeken opgemaakte rapporten van 21 februari 2008 respectievelijk 18 oktober 2011 heeft verweerder er met nadruk op gewezen dat aan deze bedrijfsbezoeken geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de bij 1.7 bedoelde kosten tot de aldaar bedoelde bedragen terecht niet bij de winstbepaling in aanmerking heeft genomen. Daarnaast is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder voor de jaren 2010 en 2011 terecht aan eiser een vergrijpboete heeft opgelegd.
De aanslagen IB/PVV
3. Partijen strijden over de vraag op wie de bewijslast rust ten aanzien van de bij 1.7 bedoelde door verweerder bij het vaststellen van de aanslagen aangebrachte correcties. De rechtbank overweegt dat deze correcties betrekking hebben op kosten die eiser bij zijn winstbepaling in mindering heeft gebracht op zijn opbrengsten. Gelet hierop rust naar het oordeel van de rechtbank volgens de normale bewijslastverdeling op eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder de last om aannemelijk te maken of, en zo ja, in hoeverre sprake is van kosten die bij de winstbepaling in aanmerking kunnen worden genomen. De rechtbank laat hierbij vooreerst in het midden of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, aangezien de bewijslast reeds op basis van de normale bewijslastverdeling op eiser rust. De rechtbank verwerpt al hetgeen eiser heeft aangevoerd ter motivering van de door hem voorgestane bewijslastverdeling. Hierbij wijst de rechtbank erop dat de rechtbank eiser ter zitting reeds erop heeft gewezen dat bewijslast van de juistheid van de door hem in aanmerking genomen kosten bij hem ligt, zodat eiser alle gelegenheid heeft gehad om (alsnog) aan deze bewijslast te voldoen.
4.1
Eiser stelt dat hij de inkoopkosten juist heeft aangegeven. Van hem behoeft niet te worden verwacht dat hij in het bezit is van inkoopfacturen. Dat zijn brutowinstpercentage van de inkoopwaarde lager is dan 100 % is verklaarbaar. Eiser wijst er in dit verband op dat per 15 maart 2010 een interne beleidswijziging bij zijn coffeeshop heeft plaatsgevonden inzake de wijze van inkopen, mede naar aanleiding van de strengere handhaving van de zogenoemde ‘500 gram’ norm. Daarnaast wilde hij zijn producten een kwaliteitsinjectie geven. Eiser is daarom, zo stelt hij, vanaf 15 maart 2010 zijn producten voorverpakt, in verkoopklare zakjes, gaan inkopen bij één vaste leverancier tegen vaste, hogere inkoopprijzen per gram. De inkoopprijs per gram is hoger geworden doordat de kwaliteit van de producten is verbeterd waardoor er minder in een zakje wordt gedaan, aldus eiser. Daarnaast is de inkoopprijs gestegen, omdat de leverancier de kosten van opslag en koerier voor zijn rekening neemt en deze in de prijs van het product doorberekent. Ondanks de kwaliteitsinjectie, heeft eiser de verkoopprijzen niet aangepast. Dit heeft geleid tot een lagere winstmarge per product, maar doordat de omzet hierdoor wel is gestegen, heeft eiser wel een hogere bruto- en nettowinst weten te realiseren.
4.2
Verweerder stelt dat hij de inkoopkosten terecht heeft gesteld op 50% van de omzet. Verweerder voert daartoe aan dat het door hem gehanteerde brutowinstpercentage van de inkoopwaarde van 100 - hetgeen overeenkomt met een inkoopwaarde van 50% van de omzet - is gebaseerd op het zogenoemde BOOM-rapport en dat dit percentage herhaalde malen in de rechtspraak is geaccepteerd. Verweerder acht niet aannemelijk dat de inkoopkosten in het onderhavige geval hoger waren. Verweerder verwijst ter zake naar het bij 1.3 bedoelde rapport van het boekenonderzoek. Verweerder bestrijdt hetgeen eiser heeft gesteld over de wijziging van zijn bedrijfsvoering per 15 maart 2010. Verweerder wijst erop dat eiser ter zake tegengestelde verklaringen heeft afgelegd. Verder volgt volgens verweerder uit het proces-verbaal van de politie inzake de inbeslagname van softdrugs bij eiser, dat eiser nog steeds de softdrugs zelf verpakt en beschikt over een voorraad buiten de in zijn coffeeshop aanwezige in zakjes verpakte softdrugs.
4.3
De rechtbank overweegt dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat eiser hogere inkoopkosten heeft gemaakt dan 50% van zijn omzet. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat aan deze betwisting door verweerder niet zodanige eisen dienen te worden gesteld dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eisers inkoopkosten 50% van zijn omzet bedragen. De rechtbank overweegt verder dat tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder op eiser de last rust aannemelijk te maken dat zijn inkoopkosten hoger waren dan 50% van zijn omzet (zie ook bij hetgeen onder 3 is overwogen). Hieraan doet niet af dat eiser niet over inkoopfacturen beschikt en dit in redelijkheid ook niet van hem behoeft te worden verwacht. Eiser dient in dat geval op een andere wijze de hoogte van de door hem gestelde inkoopkosten aannemelijk te maken. Dit zou hij kunnen doen door het op systematische wijze voeren van een sluitende inkoop- en voorraadadministratie door middel van bijvoorbeeld gedetailleerde dagstaten, ook voor wat betreft de in de stash aanwezige softdrugs, maar zonder daarbij vast te leggen van wie hij producten heeft ingekocht. Voor wat betreft de situatie tot 15 maart 2010 heeft eiser ter zitting erkend dat hij van de in de stash aanwezige voorraad in het geheel geen inkoop- en voorraadadministratie heeft gevoerd. Met betrekking tot de periode vanaf 15 maart 2010 is de rechtbank van oordeel dat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij met ingang van 15 maart 2010 niet meer over in een stash aanwezige voorraad beschikte. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het proces-verbaal van de politie volgt dat eiser op 7 september 2012 nog een bedrijfsvoorraad thuis bewaarde. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat hij deze bedrijfsvoorraad op dat moment slechts incidenteel aanhield in verband met de verhuizing van de coffeeshop. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit het door eiser overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie (zie bij 1.12) niet volgt dat de bij hem thuis gevonden voorraad alleen bestond uit gripzakjes. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat eiser ook na 15 maart 2010, evenals vóór die datum, een voorraad in een stash aanhield, terwijl hij daarvan geen inkoop- en voorraadadministratie heeft bijgehouden, kan niet worden gecontroleerd of sprake is van een sluitende goederenbeweging. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat eiser met al hetgeen hij heeft aangevoerd de hoogte van de door hem gestelde inkoopkosten voor de onderhavige jaren niet aannemelijk heeft gemaakt. De bij 4.1 bedoelde beroepsgrond van eiser faalt dus.
5.1
Eiser stelt voor wat betreft het jaar 2009 dat de door hem bij de winstbepaling in aanmerking genomen kosten “veilig opslag/koerier” geen fictieve bedragen zijn, maar betrekking hebben op daadwerkelijke uitgaven ten behoeve van de inkoop van de goederen. Eiser kan geen facturen van deze kosten overleggen, omdat hij daarmee zichzelf en derden zou kunnen incrimineren, terwijl dit ook niet van hem behoeft te worden verwacht. Het is volgens eiser wel logisch dat hij als coffeeshophouder deze kosten heeft moeten maken. Eiser stelt dat hij de kosten “afval/droging’ heeft gesteld op 6% van de door hem gestelde inkoopkosten, omdat een collega-boekhouder dit percentage met de Belastingdienst heeft afgestemd en dit percentage ook berust op ervaringscijfers.
5.2
Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het jaar 2009 een hoger bedrag aan kosten “veilig opslag/koerier” heeft gemaakt dan € 3.500. Eiser heeft volgens verweerder op geen enkele wijze een onderbouwing gegeven van de hoogte van de door hem gestelde kosten “veilig opslag/koerier”. Volgens verweerder kunnen deze door eiser in aanmerking genomen kosten niet de werkelijke bedragen zijn, nu de bedragen wel moeten fluctueren, terwijl er steeds een vast bedrag per maand is geboekt. Verweerder stelt verder dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het jaar 2009 een hoger bedrag aan kosten “afval/droging” dan € 3.500 per jaar heeft gemaakt. Aan de door eiser gestelde kosten “afval/droging” liggen geen onderliggende stukken of bijgehouden staten ten grondslag.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het jaar 2009 voor “veilig opslag/koerier” meer dan € 3.500 heeft uitgegeven. Evenmin heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk gemaakt dat de kosten voor “afval/droging” meer dan € 3.500 bedroegen. Zoals de rechtbank bij 4.3 heeft overwogen, laat de omstandigheid dat eiser geen facturen kan dan wel wil overleggen en dit ook niet van hem kan worden verlangd, onverlet dat op hem de bewijslast blijft rusten van het daadwerkelijke bestaan van deze kosten ter hoogte van de door hem voorgestane bedragen. Ter voldoening aan deze bewijslast heeft eiser niets, althans onvoldoende, aangedragen. De rechtbank volgt dan ook de door verweerder ter zake toegepaste correcties, zodat eiser de bij 5.1 vermelde beroepsgrond tevergeefs heeft opgeworpen.
6.1
Eiser stelt ter zitting dat de bij 1.7 bedoelde correctie van € 17.158 ten aanzien van de kosten “afval/droging” voor het jaar 2010 terecht is, gezien de door hem gestelde nieuwe werkwijze van de coffeeshop sinds 15 maart 2010. De bij 1.7 bedoelde correctie van
€ 12.880 ten aanzien van de kosten “veilig opslag/koerier” voor het jaar 2010 acht eiser niet terecht, nu hij deze kosten voor dat jaar bij zijn winstbepaling niet in mindering heeft gebracht. Eiser wenst echter alsnog voor de eerste twee maanden van 2010, tot het moment waarop zijn bedrijfsvoering wijzigde, een bedrag van € 4.500 aan kosten “veilig opslag/koerier” bij zijn winstbepaling in aanmerking te nemen.
6.2
Verweerder erkent dat eiser bij de winstbepaling voor het jaar 2010 geen kosten “veilig opslag/koerier” in aanmerking heeft genomen, zodat in zoverre de bij 1.7 bedoelde correctie van € 12.880 ten aanzien van deze kosten onterecht is. Echter, verweerder beroept zich op interne compensatie door te stellen dat hij hierdoor de correctie van de inkoopkosten voor het jaar 2010 op een te laag bedrag heeft berekend en dit alsnog wenst te corrigeren. De correctie van de inkoopkosten als bedoeld onder 1.6 en 1.7 dient volgens verweerder voor het jaar 2010 te worden gesteld op een bedrag van € 82.021. Naar de rechtbank uit hetgeen ter zitting en in de stukken door verweerder is aangevoerd, begrijpt, dient de bij 1.6 bedoelde berekening van de inkoopkosten voor het jaar 2010 volgens verweerder dan als volgt te luiden:
Omzet
483.569
Inkopen geboekt
344.464
Correctie veilig opslag/koerier
Correctie afval/droging
-20.658
Inkopen na correctie
323.806
Brutowinst
159.763
Inkopen € 483.569 x 50%
241.785
Inkopen na correctie
323.806
Corr. lagere inkopen/hogere brutowinst
82.021
Gelet op deze berekening wordt de ten onrechte in aanmerking genomen correctie van
€ 12.880 inzake de kosten “veilig opslag/koerier” volgens verweerder ruimschoots gecompenseerd met het bedrag van de opnieuw berekende correctie van de inkoopkosten. Nu er van dit te compenseren bedrag volgens verweerder nog € 3.500 overblijft – Rb: het betreft een bedrag van € 3.499 (€ 16.379 -/- € 12.880) –, is verweerder van mening dat er voldoende compensatie resteert voor de door eiser voor de eerste twee maanden van 2010 alsnog geclaimde kosten “veilig opslag/koerier”.
6.3
De rechtbank volgt verweerders beroep op interne compensatie, zoals dit bij 6.2 is weergegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de kosten “veilig opslag/koerier” een hoger bedrag dan de hiervoor genoemde € 3.499 in aanmerking te nemen, nu eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de eerste twee maanden van 2010 meer dan dit bedrag hieraan heeft uitgegeven. De bij 6.1 bedoelde beroepsgrond van eiser faalt dus.
7.1
Eiser stelt dat uit de bij 1.14 bedoelde rapporten van de eerder bij hem gehouden bedrijfsbezoeken alsmede uit zijn aangiften blijkt dat verweerder gezien de verlaging van het brutowinstpercentage na 15 maart 2010 op de hoogte was van de wijziging in zijn bedrijfsvoering. Volgens eiser heeft verweerder willens en wetens geen actie ondernomen, zonder zelfs maar vragen te stellen over het brutowinstpercentage, terwijl verweerder juist de mening is toegedaan dat het brutowinstpercentage minimaal 100 zou moeten zijn. Hierdoor heeft verweerder volgens eiser een zodanig vertrouwen opgewekt dat eiser erop mocht vertrouwen dat het brutowinstpercentage acceptabel was en dat de wijze van in- en verkopen bekend was en dat deze voldeed. Eiser stelt verder dat in het bij 1.13 bedoelde rapport inzake het boekenonderzoek over de jaren 2004 en 2005 staat dat de kosten van afval en droging redelijk zijn geschat en dat daarin tevens wordt aangegeven dat er geen correctie wordt toegepast voor de kosten van opslag en koerier. Volgens eiser heeft verweerder door dit rapport en de rapporten van de bedrijfsbezoeken vertrouwen opgewekt over de juistheid van de ingediende aangiften. De kosten van opslag en koerier en afval en droging behoren dan volgens eiser ook in aftrek te worden toegelaten. Verder leiden deze rapporten en de ingediende aangiften tot de gevolgtrekking dat verweerder vertrouwen heeft opgewekt dat hij het brutowinstpercentage niet op voorhand zou afwijzen, aldus eiser.
7.2
Verweerder stelt dat aan de rapporten die naar aanleiding van de bedrijfsbezoeken zijn opgesteld, geen opgewekt vertrouwen kan worden ontleend. Dit is in die rapporten ook duidelijk opgenomen. Verder acht verweerder het onbegrijpelijk dat hij bij eiser vertrouwen zou hebben opgewekt door het bij 1.13 bedoelde rapport van het boekenonderzoek over de jaren 2004 en 2005 dan wel door eerder gedane aangiften.
7.3
De rechtbank overweegt dat verweerder er in de bij 1.14 bedoelde van de eerdere bedrijfsbezoeken opgemaakte rapporten met nadruk op heeft gewezen dat aan deze bedrijfsbezoeken geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte. Hierop strandt naar het oordeel van de rechtbank eisers stelling dat hij aan deze rapporten in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen. Dit vertrouwen kon eiser naar het oordeel van de rechtbank evenmin ontlenen aan het bij 1.13 bedoelde rapport van het boekenonderzoek over de jaren 2004 en 2005. Uit de daaruit bij 1.13 geciteerde passages volgt juist dat verweerder de door eiser gewenste aftrek van kosten van afval/droging en veilig opslag/koerier niet heeft geaccepteerd. Verweerder heeft alleen voor opslag en transport een bedrag van € 7.000 geaccepteerd, maar heeft daarbij uitdrukkelijk vermeld dat eiser hieraan voor latere jaren geen rechten kan ontlenen. De enkele omstandigheid dat verweerder volgens eiser op de hoogte zou zijn van de vermeende verlaging van het brutowinstpercentage brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen aan dat brutowinstpercentage gebonden is. De rechtbank verwerpt dan ook eisers beroep op het vertrouwensbeginsel.
8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gericht tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2011 ongegrond is.
De boeten
9.1
Eiser stelt dat er geen strafbare feiten hebben plaatsgevonden en dat verweerder niet heeft aangetoond dat dit wel zo is. Er zijn misschien teveel kosten opgevoerd na 15 maart 2010, maar van opzet is volgens eiser geen sprake geweest. Bovendien heeft de boekhouder vanaf maart 2010 tot en met december 2010 deze kosten opgevoerd en heeft eiser deze niet laten corrigeren, omdat hij dit niet heeft opgemerkt. Maar ook voor deze periode geldt volgens eiser dat er goederen zijn vervoerd. Verder is eiser van mening dat het behalen van een vermeend onacceptabel brutowinstpercentage geen strafbaar feit is, maar een gevolg is van een ondernemersbeslissing.
9.2
Verweerder stelt dat eiser inkoopkosten heeft opgevoerd die niet juist zijn. Ten aanzien van het jaar 2010 heeft eiser voor de maanden maart tot en met december kosten bewaring en afval/droging in de boekhouding opgenomen die volgens zijn eigen verklaring niet (meer) gemaakt zijn. Daarnaast zijn de inkoopkosten softdrugs dermate verhoogd dat een onaanvaardbaar laag brutowinstpercentage resteert. Door zijn aangiften op deze manier in te dienen, heeft eiser volgens verweerder willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven.
9.3
De rechtbank overweegt dat op verweerder de stelplicht en de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat eiser (voorwaardelijk) opzettelijk (dus willens en wetens) in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 bij de bepaling van zijn belastbare winst een te hoog bedrag aan kosten in aanmerking heeft genomen met als bedoeld dan wel het op de koop toegenomen gevolg dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan deze stelplicht en bewijslast voldaan. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat hij bij de in het rapport van het boekenonderzoek opgenomen aankondiging van de boeteoplegging (zie bij 1.10) een opsomming lijkt te geven van feiten en omstandigheden op grond waarvan hij voornemens is de vergrijpboeten op te leggen. Deze opsomming betreft echter geen feiten en omstandigheden, maar bevat alleen conclusies van de controlerend ambtenaar. Verweerder heeft uiteindelijk in het verweerschrift wel enkele feiten gesteld, maar heeft nagelaten om deze aannemelijk te maken. Zo heeft verweerder tegenover eisers stelling dat het de boekhouder was die vanaf maart 2010 tot en met december 2010 ten onrechte kosten “afval/droging” heeft opgevoerd zonder dat eiser dat had opgemerkt, niet aannemelijk gemaakt dat eiser de beboetbare feiten zelf heeft begaan dan wel hiervan op de hoogte was. Evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eisers wil erop was gericht om door het in zijn aangiften opvoeren van een te hoog bedrag aan kosten te lage aanslagen IB/PVV te bewerkstelligen, nog daargelaten dat verweerder de hoogte van de bij 1.7 bedoelde correcties niet aannemelijk heeft gemaakt –
verweerder heeft immers alleen de hoogte van de door eiser opgevoerde kosten betwist en eiser is vervolgens niet in zijn bewijslast geslaagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aan eiser opgelegde vergrijpboetes moeten worden vernietigd. De bij 9.1 vermelde beroepsgrond van eiser treft dus doel.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gericht tegen de bij de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 gegeven boetebeschikkingen gegrond is. De rechtbank vernietigt de ter zake gedane uitspraken op bezwaar alsmede de boetebeschikkingen.
Heffingsrente
11. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen heffingsrente.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Hierbij merkt de rechtbank de twee gegronde beroepen aan als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009, 2010 en 2011 ongegrond;
- verklaart de beroepen gericht tegen de bij die aanslagen gegeven beschikkingen heffingsrente ongegrond;
- verklaart de beroepen gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar gericht tegen de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor de zaken 15/1263 en 15/1264 van € 45 per zaak aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.238.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. S.J. Swaters, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 17