ECLI:NL:RBNNE:2016:4161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
C/19/115368 / KG ZA 16-112
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing contactverbod in kort geding wegens intimidatie en verstoring van de veiligheid op school

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Christelijke Onderwijsgroep Drenthe en een gedaagde, die niet is verschenen. De Stichting vorderde een contactverbod tegen de gedaagde, die herhaaldelijk e-mails had verzonden aan personeel en ouders van de basisschool, waarin hij de groepsleerkracht in een kwaad daglicht stelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde door zijn e-mails de rust en veiligheid op school verstoorde en dat het gevorderde contactverbod gerechtvaardigd was. Het contactverbod werd toegewezen voor de duur van één jaar, omdat de gedaagde geen gehoor had gegeven aan eerdere verzoeken om te stoppen met het verstoren van de situatie. De voorzieningenrechter wees de gevorderde lijfsdwang af, maar stelde een dwangsom van € 500,00 per overtreding vast, met een maximum van € 10.000,00. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, die tot dat moment op € 1.242,02 waren vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/115368 / KG ZA 16-112
Vonnis in kort geding van 12 september 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING CHRISTELIJKE ONDERWIJSGROEP DRENTHE,
gevestigd te Assen,
eiseres,
advocaat mr. C.J. Verhaart te Woerden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna De Stichting en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2016;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 september 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is het bevoegd gezag van de [basisschool] die is gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] . De Stichting heeft de zorg voor het welzijn van het personeel en de leerlingen en is verantwoordelijk voor de rust, continuïteit en veiligheid van het onderwijs op school.
2.2.
[gedaagde] is in een echtscheidingsprocedure verwikkeld met een groepsleerkracht van [de basisschool] , [de groepsleerkracht] (hierna: [de groepsleerkracht] ).
2.3.
[gedaagde] heeft op 18 december 2015 aan de secretaris van de Ouderraad van [de basisschool] per e-mail een brief gestuurd. In deze brief doet hij het voorkomen alsof deze brief van [de groepsleerkracht] afkomstig is. De brief bevat een denigrerende beschrijving van de levenswandel van [de groepsleerkracht] . Eind maart 2016 ontvangt een aantal ouders van de groep van [de groepsleerkracht] dezelfde e-mail.
2.4.
[gedaagde] heeft op achtereenvolgens 13 april 2016, 18 mei 2016, 24 mei 2016 en30 mei 2016 e-mailberichten verzonden aan diverse personeelsleden en aan het bestuur van De Stichting. In deze e-mails heeft hij [de groepsleerkracht] in een kwaad daglicht gesteld. Ook heeft hij op 15 april 2016 een e-mail verzonden aan de onderwijsinspectie waarin hij meldt dat het niet verantwoord is om [de groepsleerkracht] vanwege haar drankzucht voor de klas te laten staan.
2.5.
Op 6 juni 2016 heeft De Stichting [gedaagde] per e-mail gesommeerd om te stoppen met het benaderen van ouders, personeel en bestuur.
2.6.
Op 13 juni 2016 heeft [gedaagde] een e-mail aan zijn toenmalige gemachtigde in kopie doorgestuurd aan personeelsleden, het bestuur en de medezeggenschapsraad van De Stichting waarin hij onder meer stelt 'op een vreselijk manier' wraak te willen nemen op [de groepsleerkracht] . Op 21 juni 2016 volgt opnieuw een e-mailbericht van [gedaagde] aan meerdere personeelsleden, de directie, de medezeggenschapsraad en het bestuur van De Stichting. Op 26 of 27 juni 2016 is een collega van [de groepsleerkracht] , [collega] , opnieuw door [gedaagde] benaderd.

3.De vordering

3.1.
De Stichting vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt om noch fysiek noch schriftelijk, noch via gebruik van welk communicatiemedium dan ook contact te zoeken en te hebben met ouders, kinderen en medewerkers van CBS [de basisschool] te [woonplaats] , alsmede met het bestuur en overige medewerkers van het bestuursbureau en scholen welke van De Stichting uitgaan, en daarbij primair De Stichting toe te staan om [gedaagde] bij iedere overtreding van het gevorderde verbod in gijzeling te laten nemen en subsidair om aan het verbod een dwangsom te verbinden van € 5.000,00 voor iedere overtreding van het gevorderde verbod. De Stichting stelt hiertoe, samengevat weergegeven, dat [gedaagde] de rust, continuïteit en veiligheid op [de basisschool] op onrechtmatige wijze verstoort en in gevaar brengt. Zij stelt verder dat [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie van 6 juni 2016 maar dat hij integendeel doorgaat met intimiderende benadering van team-leden van [de basisschool] en het bestuur van De Stichting. Ook stelt De Stichting dat de toon en inhoud van de e-mails van [gedaagde] op de school de nodige beroering en onrust veroorzaken en een groot gevoel van onveiligheid teweeg hebben gebracht bij alle betrokkenen.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen [gedaagde] omdat hij - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet ter zitting is verschenen.
4.2.
Het spoedeisend belang van De Stichting bij haar vorderingen volgt genoegzaam uit de aard daarvan.
4.3.
Het gevorderde contactverbod zal worden toegewezen omdat deze vordering de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagde] meerdere e-mails heeft verzonden aan verschillende collega's van zijn ex-vrouw en aan andere personeelsleden en het bestuur van De Stichting met een verstrekkende, op de privésituatie van [gedaagde] en [de groepsleerkracht] betrekking hebbende, inhoud die een grote impact hebben op de gevoelens van veiligheid van de bij de school betrokkenen. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de oproep van De Stichting om te stoppen met het verzenden van dergelijke e-mails, maar heeft na de sommatie opnieuw meerdere e-mails aan verschillende personeelsleden van De Stichting gestuurd met een zelfs steeds heftiger karakter. Niet alleen wordt door [gedaagde] gesproken over het nemen van wraak op [de groepsleerkracht] maar ook doet hij vergaande aantijgingen tegen personeelsleden.
4.4.
Gelet op de periode waarin de e-mails zijn verzonden, te weten vanaf december 2015 tot en met juli 2016, en gelet op de intensiteit van die berichten, zal de voorzieningenrechter het contactverbod toewijzen voor de ter zitting gevorderde periode van één jaar. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat niet waarschijnlijk is dat [gedaagde] door het verbod bovenmatig gehinderd wordt. Hij heeft immers niets te zoeken bij [de basisschool] . Ook heeft hij niet van doen met ouders, personeelsleden of het bestuur van De Stichting. De voorzieningenrechter tekent hierbij met het oog op de echtscheidingsprocedure die tussen [gedaagde] en [de groepsleerkracht] gaande is, nog aan dat het contactverbod geen betrekking heeft op het contact dat [gedaagde] en [de groepsleerkracht] hebben dat verder gaat dan de hoedanigheid van [de groepsleerkracht] als medewerkster van de school.
4.5.
De voorzieningenrechter wijst de gevorderde lijfsdwang af. In artikel 587 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de rechter een vonnis slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaart indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden.
4.6.
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat toepassing van een ander dwangmiddel, in dit geval de subsidiaire gevorderde dwangsom, onvoldoende uitkomst zal bieden. De laatste keer dat [gedaagde] contact heeft gezocht met leerkrachten is in juli 2016 geweest. Nadat het kort geding aanhangig is gemaakt, heeft hij geen contact meer opgenomen met leerkrachten. Het is op dit moment nog niet bekend of het in dit vonnis gegeven contactverbod op zichzelf al voldoende is om [gedaagde] te weerhouden van het leggen van contact met personeelsleden van De Stichting. De Stichting stelt weliswaar dat [gedaagde] , die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, geen bezittingen in Nederland heeft die verhaalsmogelijkheden bieden voor een op te leggen dwangsom, maar dit heeft De Stichting onvoldoende onderbouwd. Omdat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de subsidiair gevorderde dwangsomveroordeling een onvoldoende prikkel tot nakoming van het contactverbod zal opleveren voor [gedaagde] , wijst de voorzieningenrechter de gevorderde lijfsdwang af en zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 per overtreding van het contactverbod en dat de dwangsommen zullen worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,00.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van De Stichting tot op heden vastgesteld op:
- dagvaarding € 94,08
- verschotten GBA € 1,94
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat € 527,00totaal: € 1.242,02.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om gedurende één jaar na betekening van dit vonnis contact te zoeken en te hebben met ouders, kinderen en medewerkers van CBS [de basisschool] in [woonplaats] , met het bestuur en overige medewerkers van het bestuursbureau en met scholen welke van De Stichting uitgaan, fysiek, schriftelijk, of via gebruik van welk communicatiemedium dan ook,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Stichting een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere overtreding van het onder 5.2 genoemde verbod tot een maximum van
€ 10.000,00 aan verbeurde dwangsommen is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Stichting tot op heden vastgesteld op € 1.242,02,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 5.2 tot en met 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: CvdD