ECLI:NL:RBNNE:2016:4149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
LEE 16-3125
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening woningruil en huisvestingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een woningruil. Verzoekster, die huurt van woningcorporatie Steelande en behoort tot de doelgroep woonwagenbewoners, had een aanvraag ingediend voor een huisvestingsvergunning ten behoeve van een woningruil met een andere huurder, [betrokkene]. De gemeente Groningen had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaarschrift door verzoekster en het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 2 september 2016 is verzoekster in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en H. van der Velde.

De voorzieningenrechter overwoog dat de figuur van woningruil niet expliciet is geregeld in de Huisvestingsverordening van de gemeente Groningen, maar dat artikel 4 van deze verordening naar analogie kan worden toegepast. De rechter erkende het spoedeisend belang van verzoekster, die op korte termijn zou bevallen van haar vijfde kind, maar concludeerde dat de afwijzing van de huisvestingsvergunning door de gemeente niet onredelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunningverlening zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de wachtlijst, aangezien verzoekster met de woningruil voorbij zou gaan aan anderen die op de wachtlijst staan.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat verzoekster de bezwaarfase moest afwachten. De rechter concludeerde dat de door verzoekster overgelegde verklaringen van instanties de wenselijkheid van de verhuizing naar [plaats] ondersteunden, maar niet voldoende urgentie toonden om direct een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om al dan niet een vergunning te verlenen aan verzoekster aan de gemeente toebehoorde, en dat er geen aanleiding was om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 16/3125

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2016 in de zaak tussen

[verzoekster] te [plaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.H. Spoormans).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een huisvestingsvergunning ten behoeve van een (voorgenomen) woningruil afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster op 5 augustus 2016 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 2 september 2016.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en H. van der Velde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster huurt een woning aan de [adres] te [plaats] van de woningcorporatie Steelande. Verzoekster behoort tot de doelgroep woonwagenbewoners en staat ingeschreven op de wachtlijst voor het verkrijgen van een woonwagenstandplaats dan wel een doelgroepwoning.
1.2.
[betrokkene] huurt een woning aan [adres] te [plaats] van de woningcorporatie Steelande.
1.3.
In het kader van een voorgenomen woningruil met [betrokkene] heeft verzoekster enerzijds woningcorporatie Steelande om toestemming daarvoor gevraagd en anderzijds -zo is ter zitting verduidelijkt- een aanvraag om een huisvestingsvergunning bij verweerder ingediend.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder -zo is ter zitting aangegeven- deze aanvraag van verzoekster om een huisvestingsvergunning ten behoeve van een woningruil afgewezen.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening 2015 van de gemeente Groningen (Huisvestingsverordening) is het verboden zonder vergunning van het college woonachtig te zijn: in een woning in bezit bij een van de corporaties met een huurprijs onder de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de wet op de Huurtoeslag.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingsverordening registreert het college op hun verzoek iedere woningzoekende.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingsverordening kent het register de volgende onderdelen:
a. een register van woningzoekende voor goedkope woningvoorraad in corporatiebezit;
b. een register voor standplaatsen;
c. een register voor doelgroepwoningen voor (ex)-woonwagenbewoners.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening moet het college de woning aanbieden aan de eerst in aanmerking komende ingeschrevene.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Huisvestingsverordening kan bekendmaking via een algemene bekendmaking op een van te voren aan de ingeschrevenen bekend gemaakte wijze.
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Huisvestingsverordening moet de algemene bekendmaking voor alle ingeschrevenen gelijkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Huisvestingsverordening vindt toewijzing plaats aan een huishouden met ten minste één persoon van 18 jaar of ouder.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Huisvestingsverordening vindt de toewijzing plaats aan het huishouden dat zijn belangstelling voor de vrijgekomen woonruimte kenbaar heeft gemaakt en beschikt over de meeste punten.
Op grond van artikel 13, zesde lid, van de Huisvestingsverordening kan het college in bijzondere omstandigheden afwijken van de toewijzingsregels.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kunnen woningzoekenden een urgentie aanvragen.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Huisvestingsverordening is er sprake van urgentie als een huishouden in een zodanige noodsituatie verkeert dat verhuizen op zeer korte termijn noodzakelijk is. De situatie kenmerkt zich door een plotseling karakter. Betrokkenen dienen daarbij aannemelijk te maken zelf niet in staat te zijn binnen drie maanden andere, gezien het probleem, geschikte woonruimte te vinden.

Overwegingen

3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1.
Aangezien verzoekster op korte termijn zal bevallen van haar vijfde kind, acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster in dit geval gegeven.
4. In procedureel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de figuur van woningruil, zoals thans aan de orde, niet (expliciet) wordt geregeld in de Huisvestingsverordening. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in dit geval echter terecht op het standpunt kunnen stellen dat artikel 4 van de Huisvestingsverordening naar analogie op de figuur van woningruil dient te worden toegepast. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat het gaat om een doelgroepwoning en dat verzoekster voor het betrekken van de doelgroepwoning van [betrokkene] een huisvestingsvergunning op grond van de Huisbvestingsverordening nodig heeft. Hieruit volgt dat het schrijven van 27 juni 2016 van verweerder begrepen dient te worden als een afwijzing van de aanvraag om een huisvestingsvergunning en om die reden als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening in dit geval connex is met een bezwaarschrift, gericht tegen een besluit in voornoemde zin, zodat dit verzoek ontvankelijk is en inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. Inhoudelijk wordt als volgt overwogen.
5.1.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat vergunningverlening in dit geval zal leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de in de Huisvestingsverordening neergelegde toedelingsregels en meer in het bijzonder de voor [adres] geldende wachtlijst.
5.2.
Verzoekster betoogt dat er bij een woningruil geen sprake is van het doorkruisen van een wachtlijst. Er komt immers geen woning vrij en dus kan het volgens verzoekster ook geen invloed hebben op de wachtlijst.
5.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een particuliere woningruil in dit geval geen sprake is, aangezien zowel verzoekster als [betrokkene] de beschikking hebben over een doelgroepwoning in de zin van de Huisvestingsverordening. Juist die Huisvestingsverordening geeft regels voor de verdeling van doelgroepwoningen, aldus verweerder.
5.4.
Zoals reeds in rechtsoverweging 4.1. is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster voor het betrekken van de doelgroepwoning van [betrokkene] een huisvestingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening nodig heeft. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in haar stelling dat bij een woningruil als de onderhavige geen sprake is van het doorkruisen van de wachtlijst. Verstrekking van de gevraagde vergunning leidt er immers toe dat verzoekster met voorbijgaan aan degenen die op eerdergenoemde wachtlijst staan vermeld de woning aan [plaats] kan betrekken. Deze grond van verzoekster slaagt dan ook niet.
6.1.
Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. In dit verband wijst verzoekster erop dat verweerder op grond van artikel 13, zesde lid, van de Huisvestingsverordening kan afwijken van de toewijzings-regels, maar dat uit het bestreden besluit op geen enkele wijze blijkt dat die afweging is gemaakt. Dit klemt volgens verzoekster te meer, nu zij een zwaarwegend belang heeft bij de voorgestelde woningruil met [betrokkene]. Verzoekster wil dichterbij haar familie gaan wonen en heeft dringend hulp en ondersteuning van haar directe familie nodig. Er is dringend behoefte aan een sociaal netwerk en vangnet. Ter ondersteuning van haar argument verwijst verzoekster naar de overgelegde verklaringen van de school van de kinderen, de diverse hulpverleners en orthopedagoog Slump. Verder wijst verzoekster erop dat ook [betrokkene] een zwaarwegend belang bij de woningruil heeft, zoals blijkt uit een brief van 17 juni 2016 van de Raad voor de Kinderbescherming.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door verzoekster naar voren gebrachte omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 13, zesde lid, van de Huisvestingsverordening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat de kwaliteit van de besluitvorming ook gelegen is in de snelheid ervan. In dit geval is snel een inschatting gemaakt voor wat betreft de aanvraag van verzoekster en de gevoeligheid met betrekking tot het doorkruisen van de wachtlijst.
6.3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing al dan niet toepassing te geven aan artikel 13, zesde lid, van de Huisvestingsverordening tot de bevoegdheden van - in dit geval - verweerder behoort, waarbij verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid heeft. De rechter moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om geen toepassing te geven aan artikel 13, zesde lid, van de Huisvestingsverordening heeft kunnen komen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden dient te doen en het bestreden besluit van een deugdelijke motivering moet voorzien.
6.3.2.
Hoewel de voorzieningenrechter er begrip voor kan opbrengen dat verweerder onder tijdsdruk het bestreden besluit heeft genomen, dient geconcludeerd te worden dat het bestreden besluit zodanig ondeugdelijk is gemotiveerd vanwege een onvolledig onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden dat het niet ongewijzigd in stand kan blijven tijdens de bezwaarfase. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de door verzoekster overgelegde, en door verweerder inhoudelijk niet weersproken, verklaringen van diverse bij haar en haar gezin betrokken instanties naar voren komt dat het wenselijk dan wel noodzakelijk is dat verzoekster naar [plaats], en dus de doelgroepwoning van [betrokkene], verhuist.
7. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of hierin aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter beantwoordt voormelde vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoekster overgelegde verklaringen van diverse instanties de wenselijkheid van haar verhuizing naar [plaats] (de doelgroepwoning van [betrokkene]) weliswaar ondersteunt, maar dat daaruit niet volgt dat dit op een zeer korte termijn als hier aan de orde dient te gebeuren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in ogenschouw dat verzoekster thans op een betrekkelijk korte afstand van [plaats] woont.
Verder dient in dit geval te worden meegewogen dat tegen het eventueel verstrekken van een huisvestingsvergunning aan verzoekster kan worden opgekomen door anderen die boven haar op de wachtlijst staan. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder aan de hand van de meest recente wachtlijst aangegeven dat in een denkbeeldig geval van verstrekking van een huisvestingsvergunning aan verzoekster, mogelijk twaalf personen die boven haar op de wachtlijst staan, daartegen zullen opkomen, gelet op het doorkruisen van de wachtlijst en de bij verweerder kenbare gevoeligheid van die groep personen voor wat betreft dit aspect. De voorzieningenrechter overweegt dat het hem thans niet bekend wie deze personen zijn en of zij daadwerkelijk tegen het eventueel verstrekken van een huisvestingsvergunning aan verzoekster zullen opkomen, los van het feit dat met die procedures tijd gemoeid is en verzoekster gedurende die periode evenmin de doelgroepwoning van [betrokkene] kan betrekken, nu de uitkomst van die eventuele procedures ongewis is. Opgemerkt wordt daarbij voorts dat onbekend is welke mogelijke (zwaarwegende) belangen bestaan bij de groep van personen die boven verzoekster op de wachtlijst staat en hoe die belangen zich verhouden tot verzoeksters belangen.
Daarbij komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat in het geval van vergunningverlening aan verzoekster of de daarmee gelijk te stellen behandeling als ware zij in bezit van een huisvestingsvergunning, dit gegeven onverlet laat dat het de vraag is of de woningbouwcorporatie Steelande in het kader van een eigen afweging medewerking wil verlenen aan het verzoek van verzoekster tot woningruil met [betrokkene] , omdat gesteld is dat verzoekster een huurachterstand zou hebben. Gelet op de door woningbouwcorporatie Steelande gehanteerde criteria voor wat betreft de afweging om al dan niet medewerking te verlenen aan een woningruil, staat een huurachterstand aan toewijzing van voormeld verzoek in de weg. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat van verzoekster in dit geval niet gevergd zou kunnen worden om de bezwaarfase af te wachten, te meer nu de woning van [betrokkene] momenteel niet kan worden vergeven aan andere personen op de wachtlijst, omdat haar woning niet vacant is.
8. Na een afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. Onder die omstandigheden bestaat er geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.
De griffier De voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: