1.4.Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met toepassing van de kostendelersnorm gewijzigd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op 14 oktober 2015 een vierde persoon aan de [adres eiser] is komen wonen, met wie eiser de kosten kan delen. Aan de besluitvorming ligt het rapport van 28 oktober 2015 ten grondslag. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat standpunt gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw op eisers bijstandsuitkering moet worden toegepast. Dit omdat eiser vanaf 14 oktober 2015 met vier andere personen op het adres woont en hij geen commerciële huurprijs voor zijn kamer betaalt. Volgens verweerder is sprake van een commerciële huurprijs wanneer deze per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm (€ 275,-). Omdat de huurprijs van € 200,- en € 50,- voor gas, water en elektra niet aan die norm voldoet, is de kostendelersnorm van toepassing op eiser. Voor zover zou worden vastgesteld dat het beleid van de gemeente niet redelijk is, is de kale huurprijs van € 200,- die eiser betaalt voor de kamer lager dan de maximale kale huurprijs van € 231,83 per maand die op grond van de huurprijscheck mogelijk is. Dit betekent dat eisers bijstandsuitkering met ingang van 14 oktober 2015 wordt gewijzigd naar een bedrag van netto € 550,07 per maand, inclusief vakantiegeld, aldus verweerder.
3. Eiser voert - samengevat weergegeven - aan dat de berekende maximale huurprijs op grond van de huurprijscheck niet had mogen worden gebruikt, omdat de huurprijzen regionaal verschillend zijn. Verweerder heeft alleen een abstracte toets aangelegd door een huurprijs te berekenen via de website van de huurcommissie en niet op basis van het gemeentelijk beleid. Daarbij heeft volgens eiser een individuele toets niet plaatsgevonden. Verder had verweerder individueel maatwerk moeten verrichten. De omstandigheden dat eiser dakloos is geweest, dringend goede woonruimte nodig had in verband met de onzekere gezinssituatie en de zorg heeft voor twee kinderen waarvoor hij ook middelen nodig heeft, zijn door verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling meegenomen.
4. Verweerder handhaaft in het verweerschrift zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. De te beoordelen periode loopt van 14 oktober 2015 tot en met 1 december 2015 (de datum waarop eisers uitkering is aangepast in verband met zijn verhuizing naar een ander adres).
7. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is de kostendelersnorm van toepassing indien belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden tot de personen in het eerste lid niet gerekend de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
8. Het besluit tot ambtshalve verlaging van bijstand is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers, de bewijslast op verweerder rust. Nu eiser samen met andere bewoners staat ingeschreven op het adres, heeft verweerder aan die bewijslast voldaan.
9. Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de Pw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, toont de belanghebbende de betaling van de commerciële huurprijs door het overleggen van de bewijzen van betaling. Niet in geschil is dat eiser aan deze verplichting heeft voldaan. Aan de orde is de vraag of verweerder de huurprijs die eiser betaalt terecht niet heeft aangemerkt als commerciële prijs en daarmee de uitzondering van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet heeft toegepast.
10. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten is over de commerciële huurprijs onder andere opgemerkt dat er sprake moet zijn van een commerciële prijs, dat de prijs in verhouding moet staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is en dat dit laatste tevens een periodieke aanpassing van de prijs veronderstelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).
11. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de bevoegdheid toekomt beleid op te stellen ter vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs. In dat kader heeft verweerder primair bij zijn besluitvorming zijn gemeentelijk beleid gehanteerd. In hoofdstuk 7 van dat beleid is neergelegd dat sprake is van een commerciële huurprijs wanneer de huurprijs per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm per 1 januari van het betreffende jaar. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat dit beleid voor de gemeente als uitgangspunt geldt om vast te stellen wanneer sprake is van een commerciële prijs.
12. Uit de hiervoor onder 10 weergegeven passage uit de MvT volgt dat verweerder bij de vaststelling of al dan niet sprake is van een commerciële prijs moet beoordelen of de huurprijs van de door eiser bewoonde ruimte marktconform is en in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Bij die beoordeling is onder andere van belang wat de lokale gebruikelijke huurprijzen zijn in verhouding tot wat wordt geboden. Of sprake is van een commerciële huurprijs, hangt dus af van de feitelijke situatie. Het hanteren van vaste percentages van de gehuwdennorm, zonder daarbij op enigerlei wijze te betrekken of de prijs voor wat geboden wordt gebruikelijk is in het commerciële verkeer en zonder dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties, acht de rechtbank niet in overeenstemming met de wet. Daarmee is geen juiste uitleg gegeven aan het begrip commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, van de Pw. Het primaire standpunt van verweerder houdt derhalve geen stand.
13. Ten aanzien van het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen subsidiaire standpunt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het geval van eiser bij de vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs zich tevens gebaseerd op het resultaat van de huurprijscheck van de Huurcommissie. Voor de woning van eiser is verweerder op basis van de huurprijscheck uitgekomen op een maximale (kale) huurprijs per maand van € 231,83. Op grond van deze berekening concludeert verweerder vervolgens dat de overeengekomen huurprijs van € 200,- te laag is. De rechtbank overweegt dat op zich aan verweerder kan worden toegegeven dat de uitkomst van de huurprijscheck een aanwijzing kan vormen dat de overeengekomen huur niet een commerciële huurprijs is. De uitkomst van de huurprijscheck is echter de maximale huurprijs die voor een ruimte of woning in rekening kan worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom aan de uitkomst van de huurprijscheck niet in alle gevallen de conclusie worden verbonden dat een huurprijs die lager is dan deze maximale huurprijs geen commerciële huurprijs zou kunnen zijn. Dit geldt des te meer in situaties, zoals de onderhavige, waarin het verschil met de feitelijke huurprijs niet groot is. Verweerder heeft, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, bovendien bij de vaststelling van de maximale (kale) huurprijs op grond van de huurprijscheck geen enkel onderzoek gedaan naar de regionale verschillen en andere van belang zijnde omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de (hoogte van de) huurprijs. Algemeen bekend mag worden verondersteld dat de berekening van een (kale) huurprijs onder meer afhankelijk is van regionale verschillen, zoals bijvoorbeeld de ligging van de woning, de locatie en de aanwezigheid van voorzieningen. Ook heeft verweerder onweersproken geen onderzoek gedaan naar de feitelijke (woon)situatie van eiser met als doel te bepalen of wat geleverd wordt aan eiser in redelijke verhouding staat tot de huurprijs. Zo had verweerder bijvoorbeeld een huisbezoek aan het adres kunnen afleggen dan wel een taxateur naar de woning kunnen laten kijken ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van een commerciële huur. Daarmee had verweerder zich een goed beeld kunnen vormen van de feitelijke (woon)situatie van eiser. Tevens had verweerder in dat kader kunnen beoordelen of de huurprijs die eiser betaalt reëel en gebruikelijk is in het commerciële verkeer, gelet op de omvang, staat en ligging van het gehuurde. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom verweerder zonder enig onderzoek te verrichten zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een commerciële huurprijs door enkel uit te gaan van uitkomst van de huurprijscheck. Dit betekent dat het subsidiair door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt evenmin standhoudt.
14. Gelet op hetgeen onder 6 tot en met 13 is overwogen, rust het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb.
15. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder eerst nog onderzoek dient te verrichten zonder dat vooraf duidelijk is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aan bespreking van de overige gronden van beroep komt de rechtbank niet meer toe.
16. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).