ECLI:NL:RBNNE:2016:4037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
18.730255-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor mishandeling, bedreiging en fietsendiefstal

Op 5 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en fietsendiefstal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van zijn toenmalige vriendin, maar veroordeelde hem voor een poging tot zware mishandeling en mishandeling van haar, evenals voor het vernielen van haar kleding en twee fietsendiefstallen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op €150, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730255-16
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/720134-15, 18/261967-15 en 18/004666-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/880386-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 september 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
thans gedetineerd in [naam PI] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzitting van de politierechter op 5 februari 2016, 25 maart 2016, 3 juni 2016 en 22 augustus 2016 en het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 22 augustus 2016.
De verdachte is op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 22 augustus 2016 verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 22 augustus 2016 vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/730255-16 dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) bij haar keel vast te grijpen en/of meermalen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) (met kracht) aan haar haren (omhoog) te trekken en/of tegen haar lichaam te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"als je niet weggaat maak ik je dood" en/of "ik maak jullie allebei hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
in de zaak met parketnummer 18/720134-15 dat:
hij op of omstreeks 10 april 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , (te weten zijn, verdachtes, levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een tas met (lege) bierfles(sen) tegen of op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 april 2015 te [pleegplaats] , [slachtoffer 1] (te weten zijn, verdachtes, levensgezel) heeft mishandeld door deze opzettelijk mishandelend met een tas met (lege) bierfles(sen) tegen of op het hoofd te slaan;
in de zaak met parketnummer 18/261967-15 dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2015 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus, type Weekend), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2015, te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
en in de zaak met parketnummer 18/004666-16 dat:
1.
hij op of omstreeks 5 januari 2016 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk meerdere kledingstukken, meerdere tassen en een hoeveelheid make-up, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 5 januari 2016 te [pleegplaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd middels een spraakbericht op Whatsapp:"Ik trap je zo hard de kankergrond in dat je je dooie moeder kan kussen, juh vuile stinkhoer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat vanwege de context waarin de bedreiging is geuit niet de redelijke vrees bij [slachtoffer 1] kon ontstaan dat verdachte het misdrijf waarmee hij mee dreigde zou gaan plegen.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd dat het in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 primair, het in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft in de zaak met parketnummer 18/730255-16 aangevoerd dat bewijsbaar is dat verdachte [slachtoffer 1] aan de haren heeft getrokken, maar ten aanzien van het schoppen en trappen van [slachtoffer 1] heeft hij vrijspraak gevorderd. Tevens acht de officier van justitie in deze zaak niet wettig bewijsbaar dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd, zodat hij ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730255 onder 2., het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 primair, het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en [slachtoffer 1] een problematische relatie hebben gehad waarin het gewoon was dat er werd gescholden waarbij ook over en weer bedreigingen werden geuit. Het was een manier van communiceren. [slachtoffer 1] kon in deze situatie niet de redelijke vrees hebben dat verdachte de bedreigingen ten uitvoer zou leggen. Dit blijkt ook niet uit de bewijsmiddelen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, zodat ook van voorwaardelijke opzet geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de ten laste gelegde bedreigingen van [slachtoffer 1] gepleegd op 27 mei 2016 (zaak met parketnummer 18/730255-16 feit 2) en 5 januari 2016 (zaak met parketnummer 18/004666-16 feit 2) niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/720134-15 het volgende.
Uit het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de hieronder genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer onverhoeds met een zwaaiende beweging met een tas gevuld met glazen bierflesjes hard tegen haar hoofd heeft geslagen. Ten gevolge hiervan heeft het slachtoffer een kleine hoofdwond opgelopen, welke geplakt moest worden.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een tas gevuld met glazen bierflesjes tegen het hoofd slaan de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en een verwonding daaraan kan gemakkelijk tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij tijdens het feestvieren en zwaaien met de tas het slachtoffer per ongeluk heeft geraakt, acht de rechtbank niet aannemelijk nu deze verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft met zijn gedraging de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen op de koop toe genomen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is niet gebleken van contra-indicaties waaruit het tegendeel volgt.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het geweld dat hij op haar heeft uitgeoefend zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 22 augustus 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 april 2015 in [pleegplaats] was ik op de kermis aan het [adres] in [pleegplaats] . Ik was met [slachtoffer 1] . Ik had toen een relatie met haar. Ik droeg een plastic tas gevuld met glazen bierflesjes. Met een zwaaiende beweging heb ik [slachtoffer 1] met deze tas tegen haar hoofd geraakt. Ten gevolge hiervan had zij een hoofdwond die geplakt moest worden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 april 2015, opgenomen op pagina 14 van het dossier met nummer PL0100-2015102277 d.d. 11 april 2015, inhoudende als verklaring van getuige [naam getuige 1] :
Ik zag dat de jongen het meisje vol met een tas op haar hoofd sloeg. Ik zag dat toen de jongen het meisje met de tas sloeg er een fles bier uit de tas vloog. Ik zag dat het meisje een hoofdwond had wat flink bloedde.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 april 2015, opgenomen op pagina 18 van het dossier met nummer PL0100-2015102277 d.d. 11 april 2015, inhoudende als verklaring van getuige [naam getuige 2] :
Op 10 april 2015 was ik op het [adres] in [pleegplaats] . Ik zag de mij bekende [verdachte] lopen met een meisje. Ineens zag ik dat [verdachte] , die een plastic tas in zijn hand had, uithaalde met deze plastic tas. Ik zag dat de plastic tas het meisje vol tegen haar hoofd raakte. Ik zag dat het hoofd van het meisje een beste klap kreeg en daardoor naar de zijkant ging. Ik hoorde glasgerinkel en zag kort daarna een bierfles kapot op de grond liggen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 augustus 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 27 mei 2016, opgenomen op pagina 18 van het dossier met nummer PL0100-2016155646 Z d.d. 30 mei 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 27 mei 2016, opgenomen op pagina 21 van het dossier met nummer PL0100-2016155646 Z d.d. 30 mei 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 28 december 2015, opgenomen op pagina 11 van het dossier met nummer PL0100-2015383097 Z d.d. 15 januari 2016, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
5. een afschrift van een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 27 december 2015, opgenomen op pagina 35 van het dossier met nummer PL0100-2015383097 Z d.d. 15 januari 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] ;
6. een afschrift van een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 19 december 2015, opgenomen op pagina 23 van het dossier met nummer PL0100-2015383097 Z d.d. 15 januari 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 27 december 2015, opgenomen op pagina 25 van het dossier met nummer PL0100-2015383097 Z d.d. 15 januari 2016, inhoudende de verklaring van de getuige [naam getuige 3] ;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 5 januari 2016, opgenomen op pagina 16 van het dossier met nummer PL0100-2016005391 d.d. 25 januari 2016, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 primair, het in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/730255-16:
1.
hij op 27 mei 2016 te [pleegplaats] in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, met kracht aan haar haren te trekken;
2.
hij op 27 mei 2016 te [pleegplaats] in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"als je niet weggaat maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/720134-15:
hij op 10 april 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , te weten zijn, verdachtes, levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een tas met bierflessen tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 18/261967-15:
1.
hij omstreeks 21 december 2015 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk Batavus, type Weekend, toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
2.
hij op 19 december 2015 te [pleegplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk Batavus, kleur blauw, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
en in de zaak met parketnummer 18/004666-16:
1.
hij op 5 januari 2016 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk meerdere kledingstukken, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft vernield.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/730255-16:
1. mishandeling;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in de zaak met parketnummer 18/720134-15:
1. primair poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
in de zaak met parketnummer 18/261967-15:
1. diefstal;
2. diefstal;
en in de zaak met parketnummer 18/004666-16:
1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 2. ten laste gelegde. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 primair, het in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als enige bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht. Verdachte zou op deze wijze zijn werk en woning kunnen behouden waardoor het recidiverisico dat hij opnieuw strafbare feiten gaat plegen wordt verminderd. Voorts heeft de verdediging verzocht om de vordering tot ten uitvoerlegging af te wijzen en deze vier maanden in een voorwaardelijke variant bij de straf in de hoofdzaak op te tellen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzittingen, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland op 2 juli 2015 en 12 juli 2016, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn toenmalige vriendin, het vernielen van de kleding van zijn toenmalige vriendin, bedreiging van een persoon die zich bemoeide met verdachte toen hij zijn toenmalige vriendin aan het mishandelen was en twee fietsendiefstallen. Volgens verdachte heeft hij deze diefstallen gepleegd omdat ze op dat moment geen geld hadden.
Verdachte had een problematische relatie met zijn toenmalige vriendin. In deze relatie werd over en weer gescholden en bedreigd. Dat verdachte is overgegaan tot mishandeling van zijn toenmalige vriendin en zelfs tot een poging tot zware mishandeling rekent de rechtbank verdachte aan. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Mishandeling vormt een inbreuk op de lichamelijke integriteit van personen en veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer. Verdachte heeft bovendien met zijn openlijk agressieve gedrag en het door hem uitgeoefende geweld gevoelens van angst teweeg gebracht; niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij personen die getuige waren van zijn geweld.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij nog in een proeftijd liep van een voorwaardelijke veroordeling waaraan reclasseringstoezicht was gekoppeld. Tevens is een deel van de strafbare feiten gepleegd tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis waarbij reclasseringstoezicht, een behandelverplichting en een middelenverbod als voorwaarden waren opgelegd. Deze omstandigheden hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De reclassering heeft in haar rapport aangegeven dat verdachte niet openstaat voor hulp op het gebied van middelengebruik en dat hij ook niet vindt dat hij een behandeling op het gebied van agressieregulatie nodig heeft. Nu verdachte geen hulpvraag heeft en niet openstaat voor interventies van de reclassering is de reclassering van mening dat een nieuw toezicht geen invloed zal hebben op de kans op recidive. Zij adviseert derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het voorgaande in overweging genomen acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden. Het strafvoorstel van de verdediging acht de rechtbank geen recht doen aan de ernst van de strafbare feiten en, gelet op verdachtes strafrechtelijk verleden en houding, niet passend.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van de aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1., in de zaak met parketnummer 18/720134-15 en in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.366,60 voor materiële en immateriële schade wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met een vervangende hechtenis van 23 dagen en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft hierbij aangevoerd dat de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-- dient te worden gematigd, omdat ook al is de rol van de benadeelde partij zelf lastig vast te stellen deze wel degelijk een rol heeft gespeeld bij de strafbare gedragingen van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd, omdat er geen bonnen en andere bewijsstukken zijn aangevoerd. Gelet op het soort kledingstukken en de omstandigheid dat verdachte de kleding aan de benadeelde partij had geschonken en hierdoor de prijzen kende schat de raadsman de waarde van de door verdachte vernielde kledingstukken op een waarde van € 150,--. In zoverre acht de raadsman de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade toewijsbaar. De raadsman heeft bepleit de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de benadeelde partij schade vordert voor verlies van vertrouwen en niet omdat zij door de mishandelingen pijn of letsel heeft bekomen.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij vordert voor materiële schade een bedrag van € 366,60 vanwege vernielde kleding, make-up, schoenen en sieraden. De rechtbank stelt vast dat alleen het vernielen van de kleding is bewezenverklaard en dat de vordering niet is onderbouwd met bewijsstukken.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. bewezen verklaarde feit, het vernielen van kleding, rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 150,--. De rechtbank zal de vordering, die in zoverre niet wordt betwist, dan ook tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 januari 2016.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de overig gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 maart 2013, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 maart 2013 en op 6 juli 2015 door de politierechter van voornoemde rechtbank verlengd met een termijn van één jaar.
De officier van justitie heeft bij vordering van 11 januari 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en in de zaak met parketnummer 18/0044666-16 onder 1. bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 1 maart 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 45, 57, 285, 300, 302, 304, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730255-16 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/720134-15 primair, het in de zaak met parketnummer 18/261967-15 onder 1. en 2. en het in de zaak met parketnummer 18/004666-16 onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schade toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2016.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2016.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/880386-12:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Leeuwarden van 1 maart 2013, te weten:
vier maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2016.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Bosker
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Van Bruggen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,