In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de houder van een motorrijtuig, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) ontvangen, omdat hij de verschuldigde belasting niet tijdig had betaald. De naheffingsaanslag was opgelegd voor het tijdvak van 30 april tot en met 30 juli 2015, met een bedrag van € 152. Daarnaast was er een verzuimboete van € 158 opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2016 was eiser aanwezig, maar de inspecteur verscheen niet. De rechtbank constateerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag ambtshalve had verminderd tot nihil, waardoor er geen fiscaal belang meer was voor het beroep tegen de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk, omdat er geen geschil meer was over de naheffingsaanslag zelf.
Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat de inspecteur niet voldoende had aangetoond dat eiser een verzuimmededeling had ontvangen. De rechtbank vernietigde de boetebeschikking, omdat eiser niet eerder in verzuim was geweest en de inspecteur niet had aangetoond dat hij op de eerdere verzuimen was gewezen. De rechtbank bepaalde dat de inspecteur het door eiser betaalde griffierecht van € 45 moest vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.