Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[B] ,
[C],
1.[A] ,
[C],
1.De procedure in de zaak 14-110
- de dagvaardingen van 27 maart 2014,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [B] ,
- de conclusie van antwoord van [C] ,
- het tussenvonnis van 4 juni 2014,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2015,
- de akte na comparitie van [C] ,
- de akte ter rolle van [A] ,
- de antwoordakte van [C] .
2.De procedure in de zaak 15-104
- de dagvaardingen van 13 april 2015,
- de conclusie van antwoord van [C] ,
- de conclusie van antwoord van [A] ,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek van [C] ,
- de conclusie van dupliek van [A] ,
- de antwoordakte houdende uitlating wijziging eis van [B] .
3.De feiten
4.De vorderingen
5.Het geschil en de beoordeling daarvan
in de zaak 14-110 en in de zaak 15-104
Die verdeling/toedeling dient volgens hem plaats te vinden tegen de waarde in vrije staat met uitzondering van de percelen die aan de heren [naam] verpacht worden. Hiertoe voert [C] aan dat er sprake is van diverse tekortkomingen aan de zijde van de pachter, dat de landerijen na toedeling niet langer met een gebruiksrecht zijn bezwaard en dat de verwachting bestaat dat [A] en [B] gezien hun leeftijd - beiden in de zeventig - de landerijen kort na de verdeling/toedeling zullen verkopen. Deze argumenten worden als volgt nader toegelicht. Als gevolg van de beëindiging van de maatschap werden de gronden niet langer door de pachter (i.e. de maatschap) voor de uitoefening van de landbouw gebruikt. Dit is een "pachtrechtelijke doodzonde", aldus [C] . [A] en [B] hebben vervolgens in strijd met de Pachtwet onderling afspraken omtrent de gebruiksrechten gemaakt. [C] is daar bewust buiten gelaten. Hierdoor kunnen zij na de verdeling/toedeling vrijelijk over de landerijen kunnen beschikken. [A] heeft zijn bedrijf al aan zijn zoon overgedragen en [B] zal dat naar verwachting op korte termijn doen.
- zowel voor wat betreft de heren [naam] als de maatschap (die volgens hem contractspartij was) -, maar gesteld noch gebleken is dat de pachtovereenkomsten op die grond door de rechter ontbonden zijn of anderszins beëindigd zijn. De waardering dient dan ook plaats te vinden met inachtneming van de verpachte staat. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat na de verdeling/toedeling [A] en [B] , als gevolg van de verdeling van de gebruiksrechten op grond van het arbitraal vonnis van 5 januari 2011 en de effectuering daarvan in de notariële akte van 25 november 2011, over de aan elk hen toegedeelde landerijen vrijelijk zullen kunnen beschikken, door een vereenzelviging van pachter en verpachter. Door [C] zijn geen (andere) feiten of omstandigheden gesteld die een afwijking van voornoemde jurisprudentie rechtvaardigen.
6.De beslissing
24 augustus 2016voor akte aan de zijde van partijen, zoals hiervoor bedoeld onder rov. 5.12,