ECLI:NL:RBNNE:2016:3419

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
18.720030-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel

Op 20 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Klager, die eerder was veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren wegens diefstal, had bezwaar aangetekend tegen de afname van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift was ingediend op 26 mei 2016 en werd behandeld op de zitting van 20 juni 2016, waarbij de advocaat van klager aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, omdat dit binnen de wettelijke termijn was ingediend. Klager stelde dat de procedurele waarborgen, zoals vastgelegd in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, niet waren nageleefd. Hij betoogde dat het bevel tot afname van DNA-materiaal niet op de juiste wijze was betekend en dat hij dit bevel nooit had ontvangen. De officier van justitie erkende dat er gebreken waren in de betekening van het bevel, maar vorderde desondanks dat het bezwaarschrift ongegrond werd verklaard.

De rechtbank concludeerde dat de wettelijke voorschriften niet waren nageleefd, waardoor de aanhouding van klager en de doorzoeking bij zijn ouders niet noodzakelijk waren. Aangezien het bevel tot afname van DNA-materiaal niet aan klager was getoond en hij dit niet had ontvangen, oordeelde de rechtbank dat het bezwaarschrift gegrond was. De rechtbank beval de officier van justitie om ervoor te zorgen dat het van klager afgenomen celmateriaal onmiddellijk werd vernietigd. De beschikking werd gegeven door mr. M.R. de Vries, rechter, bijgestaan door griffier L. Palstra.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 494/16
parketnummer 18-720030-14
beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 20 juni 2016 op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ingediend door:

[klager]

[geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
advocaat: mr. H. Blaauw.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is bij akte op 26 mei 2016, ingekomen ter griffie en richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde. De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 20 juni 2016. De advocaat van klager is verschenen.

Motivering

Klager is ontvankelijk in zijn bezwaarschrift nu dit binnen de wettelijke termijn is ingediend.
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 27 november 2015 is klager ter zake diefstal veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Klager is derhalve veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering waarbij hem een gevangenisstraf, jeugddetentie of taakstraf is opgelegd zodat kan worden overgegaan tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel.
In het bezwaarschrift en de toelichting daarop is gesteld dat er geen sprake is geweest van de procedurele waarborgen die in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden gesteld.
Zo is het bevel tot afname van DNA-materiaal, dat zich niet in het dossier bevindt, niet op de juiste wijze conform het bepaalde in artikel lid 5 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden betekend aan klager. Uit een zich in het dossier bevindend uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van 26 februari 2016 blijkt dat klager woonachtig was op de [adres] te [woonplaats] . Ondanks het feit dat er van klager een bekende woon- of verblijfplaats bekend was, is het bevel betekend aan de griffier van de rechtbank op 18 maart 2016.
Voorts heeft er bij de ouders van klager, waar klager op dat moment woonachtig was, een doorzoeking plaatsgevonden teneinde klager aan te houden. Aanhouding van een veroordeelde kan ingevolge artikel 4 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden plaatsvinden indien dit noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van het bevel. Nu klager al geruime tijd stond ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] was deze aanhouding en dus ook de doorzoeking bij de ouders van klager niet noodzakelijk.
Ten tijde van de afname van diens DNA-materiaal heeft klager aan de politieagenten verzocht om (een afschrift van) het bevel tot afname van DNA-materiaal. Dit bevel is hem echter niet getoond en hij heeft dit nooit ontvangen.
Nu niet aan de wettelijke voorschriften, zoals zijn genoemd in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is voldaan, verzoekt klager primair om gegrondverklaring van zijn bezwaarschrift en vernietiging van het hem afgenomen DNA-materiaal.
Subsidiair stelt klager dat de uitzonderingsgronden, zoals genoemd in artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden aan de orde zijn en dat ook om die reden het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift medegedeeld dat er aan de betekening van het bevel tot afname van DNA-materiaal een gebrek kleeft, nu er -terwijl er ten tijde van de betekening van klager wel een bekend GBA-adres bekend was- toch aan de griffier van de rechtbank is betekend. Voorts heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij niet door middel van stukken kan aantonen dat klager het bevel tot afname van DNA-materiaal heeft ontvangen en dat daarom de conclusie kan worden getrokken dat het bevel tot afname van het DNA-materiaal niet aanwezig is.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geconstateerde gebreken gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de aangevoerde uitzonderingsgrond heeft de officier van justitie medegedeeld dat deze niet aan de orde is. Hij heeft gevorderd dat het klaagschrift daarom ongegrond moeten worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Klager heeft gesteld dat hij geen bevel tot afname van DNA-materiaal heeft ontvangen en dat dit hem ook niet is getoond ten tijde van de afname van zijn DNA-materiaal.
Artikel 3 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaalt onder meer dat het bevel tot afname van DNA-materiaal wordt betekend door uitreiking overeenkomstig artikel 588 lid 1 onder b, lid 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 4 lid 1 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaalt dat de officier van justitie, indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het bevel tot afname van het DNA-materiaal, de aanhouding van de veroordeelde kan bevelen. Een afschrift van dat bevel dient aan de aangehouden persoon onverwijld te worden uitgereikt.
Uit het dossier en uit de behandeling van het klaagschrift ter terechtzitting blijkt dat aan de voorschriften en procedurele waarborgen die de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden biedt niet is voldaan. Daarmee is niet voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste voor een aanhouding van de veroordeelde en de bij de ouders van veroordeelde plaatsgevonden doorzoeking. Het bevel tot afname van DNA-materiaal is niet aan klager getoond, hij heeft dit niet ontvangen en het moet er -na de mededeling van de officier van justitie daaromtrent- voor worden gehouden dat een dergelijk bevel niet aanwezig is (geweest).
De rechtbank stelt vast dat in strijd is gehandeld met de in de artikelen 3 en 4 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden gegeven voorschriften. Om die reden zal het bezwaarschrift gegrond worden verklaard en dient de officier van justitie het bevel te geven er voor zorg te dragen dat het celmateriaal van klager terstond wordt vernietigd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het van klager afgenomen celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beschikking is gegeven op 20 juni 2016 door mr. M.R. de Vries, rechter, bijgestaan door L. Palstra, griffier.