ECLI:NL:RBNNE:2016:3415

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
LEE 15/5202
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel in criminele activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) na een poging tot moord op hem. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat de schade mede aan eiser zelf was toe te rekenen, gezien zijn betrokkenheid in het drugsmilieu. Eiser voerde aan dat de afwijzing onterecht was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de specifieke omstandigheden van zijn geval. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser zich in het criminele circuit bevond en dat hij de risico's van geweld in dat milieu had aanvaard. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de uitkering op basis van artikel 5 van de Wsg gerechtvaardigd was, omdat de schade mede het gevolg was van omstandigheden die aan eiser waren toe te rekenen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/5202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
en
Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Zoethout)

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 19 december 2014 aangifte gedaan van poging tot moord.
1.2
Op 17 februari 2015 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ‘uitkering voor slachtoffer’ ingediend, waarbij hij heeft verzocht om vergoeding van met name materiële schade (kleding en inkomstenderving) en immateriële schade.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wsg afgewezen, omdat de aan hem toegebrachte schade mede aan eiser zelf is te wijten. Verder heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat door afwijzing van de aanvraag op voornoemde grond niet is toegekomen aan de beoordeling van de overige vereisten die de Wsg stelt om in aanmerking te komen voor een uitkering.
1.4
Op 9 oktober 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.5
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2.2.
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
2.3
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleid neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel.
2.4
Volgens paragraaf 1.4 van de Beleidsbundel kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden vastgesteld, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid, die aan het slachtoffer is toe te rekenen (artikel 5 van de Wsg). Bij de bepaling of er sprake is van een eigen aandeel van het slachtoffer zal de vraag beantwoord moeten worden of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Bekeken wordt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. In het geval dat het slachtoffer zich bewust in het soft- of harddrugsmilieu begeeft en het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg is, zal de aanvraag worden afgewezen.
3.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen door artikel 5 van de Wsg toe te passen. Eiser is van mening dat het beleid van verweerder niet redelijk is en dat er onvoldoende wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval. Het feit dat het geweldsmisdrijf heeft plaatsgevonden in het drugsmilieu is onvoldoende om te concluderen dat er daardoor sprake is van een eigen aandeel bij eiser.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Eiser begaf zich bewust in een situatie waarin hij kon en moest verwachten dat er geweld tegen hem zou worden gebruikt. Verweerder vindt dat het aannemelijk is geworden dat eiser zich in het drugsmilieu begaf. Het is beleid van verweerder om de aanvraag dan af te wijzen.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit geldt tevens voor de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5 van de Wsg.
4.2
Volgens het beleid van verweerder, dat naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is, wordt de aanvraag volledig afgewezen als het slachtoffer zich in het criminele circuit begaf (drugshandel en wapenhandel) én de aanleiding voor het geweldsmisdrijf in dat circuit is gelegen. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiser op 18 december 2014 heeft afgesproken met een kennis om aan hem 400 gram wiet te verkopen voor een bedrag van € 3,80 per gram. Ook blijkt uit verklaringen die eiser bij de politie heeft afgelegd dat eiser in het verleden vaker cocaïne van deze kennis heeft gekocht en aan hem ook eerder wiet heeft verkocht. Bij de afspraak op 18 december 2014 is door de kennis een pistool getrokken, omdat hij de zak wiet wilde hebben. Eiser is vervolgens beschoten en gewond geraakt. De zak wiet heeft hij laten vallen. Eiser heeft tegenover de politie verklaard dat hier in feite sprake was van een ripdeal.
4.3
Al het voorgaande in ogenschouw genomen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk kunnen achten dat eiser zich in het criminele circuit heeft begeven en dat hierdoor de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen. Iemand die zich in het drugsmilieu begeeft aanvaardt daarbij ook bepaalde risico’s. Het is een feit van algemene bekendheid dat er in het drugsmilieu vaker geweld wordt gebruikt dan gebruikelijk. De beroepsgrond van eiser faalt.
4.4.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten een uitkering uit het schadefonds op grond van artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven te weigeren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van P.J. Beker griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.