ECLI:NL:RBNNE:2016:3360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
C/17/140603 / HA ZA 15-77
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Watersportcentrum Tacozijl voor schade aan pleziervaartuigen na brand tijdens slijpwerkzaamheden

In deze zaak vorderden Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en Kuiper Verzekeringen B.V. regres van Watersportcentrum Tacozijl B.V. voor schade aan pleziervaartuigen die op 21 juni 2011 door een brand in de loods van Tacozijl was ontstaan. De brand was het gevolg van slijpwerkzaamheden die door medewerkers van Tacozijl werden uitgevoerd. Delta Lloyd en Kuiper stelden dat Tacozijl aansprakelijk was voor de schade, omdat de brand was ontstaan door onzorgvuldig handelen tijdens deze werkzaamheden. Tacozijl betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de verzekeraars niet ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat Kuiper geen verzekeraar was en geen recht had op regres. De rechtbank oordeelde dat Kuiper niet als verzekeraar kon worden aangemerkt en dat zij niet gesubrogeerd was in de rechten van de verzekerden. De rechtbank stelde vast dat de watersportverzekering van Delta Lloyd een brandverzekering was in de zin van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (BBr 2000), waardoor Delta Lloyd geen regres kon nemen op Tacozijl. De rechtbank verklaarde Kuiper niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering door Delta Lloyd over de hoedanigheid waarin de verzekering was gesloten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/140603 / HA ZA 15-77
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUIPER VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
eiseressen,
gestelde advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
behandelend advocaten mr. P.A. den Haan en mr. D. van Vliet te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERSPORTCENTRUM TACOZIJL B.V.,
gevestigd te Lemmer,
gedaagde,
gestelde advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
behandelend advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem.
Eiseressen zullen hierna tezamen enkelvoudig Delta Lloyd c.s. en afzonderlijk Delta Lloyd respectievelijk Kuiper worden genoemd. Gedaagde zal met Tacozijl worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte overlegging producties en voor zover nodig wijziging eis
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tacozijl exploiteert een watersportcentrum in Lemmer. Op het bedrijfsterrein van Tacozijl staan drie loodsen die onder andere worden gebruikt als stalling voor pleziervaartuigen.
2.2.
De heer [A] (hierna [A] ) is eigenaar van de pleziervaartuigen de [naam 1] en de [naam 2] . [A] heeft voor zowel de [naam 1] als de [naam 2] een pleziervaartuigenverzekering afgesloten via Kuiper Verzekeringen.
2.3.
Op 17 augustus 1998 is [A] ten behoeve van de [naam 1] voor bepaalde tijd een 'huurovereenkomst lig- en/of bergplaatsen' aangegaan met Tacozijl. Op 16 december 2010 is [A] ten behoeve van de [naam 2] voor bepaalde tijd een 'huurovereenkomst winterstalling' aangegaan met Tacozijl. Beide overeenkomsten zijn stilzwijgend verlengd.
2.4.
[B] is eigenaar van het pleziervaartuig de ' [naam 3] '. [B] heeft voor de [naam 3] een watersportverzekering afgesloten bij Delta Lloyd. Art. 3 van deze watersportverzekering vermeldt de volgende gedekte gebeurtenissen:
"(…)
ARTIKEL 3.3
SCHADE AAN HET VAARTUIG / GEDEKTE GEBEURTENISSEN
De verzekering geeft de verzekeringnemer recht op een vergoeding voor verlies of beschadiging (hierna tezamen ook aangeduid als ‘schade’) van het vaartuig indien en voorzover deze schade het gevolg is van een van de hierna omschreven (gedekte) gebeurtenissen. Dit ongeacht of die gebeurtenis zich voordoet tijdens het vaten of tijdens andere omstandigheden die verband houden met het bezit en gebruik van het vaartuig (zoals winterstalling, vervoer op een trailer, verblijf op een werf voor onderhoud/reparatie).
1Brand en ontploffing
Brand en ontploffing, ongeacht of deze binnen of buiten het vaartuig is ontstaan.
(…)
ARTIKEL 3.4
SCHADE AAN DE INBOEDEL / GEDEKTE GEBEURTENISSEN
(…)
ARTIKEL 3.5
SCHADE AAN KOSTBAARHEDEN / GEDEKTE GEBEURTENISSEN
(…)
ARTIKEL 3.6
EXTRA VERGOEDINGEN
(…)
ARTIKEL 3.7
WETTELI]KE AANSPRAKELIJKHEID
(…)
ARTIKEL 3.8
VAARTUIGENHULP
(…)"
2.5.
[B] is ten behoeve van de winterstalling van de [naam 3] eveneens een huurovereenkomst met Tacozijl aangegaan.
2.6.
Op 21 juni 2011 heeft in de loods waarin de [naam 1] , de [naam 2] en de [naam 3] op dat moment stonden gestald, een brand gewoed. De pleziervaartuigen hebben aanzienlijke schade opgelopen. Krachtens de hiervoor genoemde verzekeringen zijn aan [A] en [B] in verband met de schade aan hun pleziervaartuigen uitkeringen gedaan. Aan [A] is een bedrag van € 14.781,30 uitgekeerd voor de [naam 1] en een bedrag van € 278.166,00 voor de [naam 2] . Aan [B] is een bedrag van € 22.825,78 uitgekeerd voor de [naam 3] .
2.7.
Kuiper en Kuiper Assuradeuren BV (hierna Kuiper Assuradeuren) hebben twee aktes ondertekend. Hierin is ten aanzien van de [naam 1] respectievelijk de [naam 2] het volgende vermeld.
"(…)
In overleg met de gevolmachtigde van de betrokken verzekeraars, Kuiper Assuradeuren
B.V., hebben Kuiper Verzekeringen B.V. en Kuiper Assuradeuren B.V. afgesproken dat alle
betrokken verzekeraars last aan Kuiper Verzekeringen B.V. geven om de bedragen, die zij
hebben uitgekeerd, te verhalen op Watersportcentrum Tacozijl B.V. gevestigd te Lemmer.
Kuiper Verzekeringen B.V. mag daarvoor alle, door haar noodzakelijk te achten stappen
ondernemen, onder meer door deze partijen in rechte te betrekken, los van de overige
mogelijkheden die de verzekeringsovereenkomst daartoe biedt.
(…)"
2.8.
In opdracht van de opstalverzekeraar van Tacozijl heeft Biesboer Expertise BV (hierna Biesboer) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. In het kader van dit onderzoek heeft Biesboer met een drietal betrokkenen gesproken, die samengevat het volgende over de toedracht van de brand hebben verklaard.
2.8.1.
Op 20 juni 2011 heeft de heer Schokker - directeur van Tacozijl - één van de medewerkers van Tacozijl, de heer [C] (hierna [C] ), opdracht gegeven om de loodsen op te ruimen en het verzamelde afval te deponeren in lege stalen vaten. Om de lege vaten als afvalbak te gebruiken moest de bovenzijde van het vat verwijderd worden. [C] heeft in overleg met zijn collega de heer [D] (hierna [D] ) besloten om de vaten met een slijptol open te slijpen. [C] en [D] hebben gecontroleerd of de vaten leeg waren, de etiketten daarvan bekeken en aan de vaten geroken teneinde vast te stellen of de vaten een brandbare stof bevatten of hadden bevat. Volgens de etiketten had in de vaten antivries gezeten.
2.8.2.
De volgende dag heeft [C] gecontroleerd of er nog nieuwe vaten waren bijgekomen en nogmaals gecontroleerd of de vaten leeg waren. Vervolgens heeft hij de deksels van de vaten schoongemaakt. [C] heeft de overheaddeur van de loods opengezet en is vlakbij de deuropening begonnen met het openslijpen van de vaten waarbij hij zich zodanig heeft opgesteld dat de vonkenregen van de slijptol naar buiten was gericht.
2.8.3.
Kort nadat [C] om 11:30 uur begon met slijpen, heeft in de loods een explosie plaatsgevonden met brand tot gevolg. [C] is door de impact van de explosie even buiten bewustzijn geweest. [C] , [D] en Schokker zagen geen mogelijkheid om de brand met brandblussers te blussen. De brandweer heeft de brand omstreeks 14:30 uur onder controle gekregen.
2.9.
Op 24 juni 2011 is Tacozijl namens Delta Lloyd en Kuiper aansprakelijk gesteld voor de schade aan de [naam 1] , de [naam 2] en de [naam 3] .
2.10.
In haar rapport van 21 juli 2011 concludeert Biesboer dat:
"(…)
- de plaats van oorsprong van het ontstaan van de brand aan de hand van het algemene brandbeeld niet kon worden vastgesteld en voorts op basis van de resultaten van de ingestelde technische expertise de brandoorzaak evenmin;
- op basis van de verklaarde waarnemingen de brand moet zijn ontstaan tijdens het uitvoeren van slijpwerkzaamheden in de linker loods. Hierbij dient te worden aangegeven dat het aangetroffen algemene brandbeeld zich niet verzet tegen het ontstaan van brand op de omschreven plaats;
- op deze plaats inderdaad een drum is aangetroffen met daarop sporen van slijpen en voorts aldaar een deels verbrande slijptol en een kabelhaspel;
- op of nabij deze plaats eveneens een stalen drum werd aangetroffen met daarop sporen van een explosie of explosieve verbranding. Deze drum was voorzien van een ‘open’ haakse uitstroomopening. De eerdere inhoud van deze drum niet (meer) kon worden vastgesteld;
- op deze drum geen sporen van het gebruik van een haakse slijptol zijn aangetroffen;
- op een andere drum het etiket met als opschrift antivries is aangetroffen en op geen van de vaten de aanwijzing dat in deze eerder een vluchtige/explosieve vloeistof opgeslagen is geweest;
- verklaard is dat de drums voor de aanvang van de (slijp)werkzaamheden eerst op inhoud zijn gecontroleerd (visueel/ruiken) en dat aan de later geëxplodeerde drum geen slijpwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Wel is gesteld dat ook de drum welke is geëxplodeerd in de directe nabijheid van de plaats waar geslepen werd stond en
- feiten of omstandigheden die wezen op een andere oorzaak dan die welke in relatie stond met de slijpwerkzaamheden, niet zijn aangetroffen;
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat deze explosie zeer waarschijnlijk is ontstaan doordat slijpvonken via de haakse uitloop in de onderhavige drum terecht zijn gekomen en in deze drum op dat moment een vluchtig/explosief damp/luchtmengsel aanwezig was. Dit mengsel door een vonk is ontstoken met explosie van de drum/het vat tot gevolg. Kennelijk als gevolg van deze explosie (hiervan zijn geen getuigen) op/in het stophout een beginnende brand is ontstaan. De werknemer als gevolg van deze explosie tijdelijk onwel is geraakt waardoor deze geen adequate maatregelen heeft kunnen nemen. De brand tijdens het ontdekken (door anderen) niet meer met handblusmiddelen was te bedwingen. Door het controleren (visueel/ruiken) van de vaten voor de aanvang van de slijpwerkzaamheden en voorts het feit dat aan de drum welke thans is geëxplodeerd in het geheel niet behoefde te worden geslepen, vooralsnog niet kan worden gesteld dat deze verzekerde danwel diens personeel in deze onvoorzichtig heeft gehandeld. (…)"
2.11.
Voor leden van het Verbond van Verzekeraars (hierna het Verbond) gold ten tijde van de brand de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (hierna BBr 2000). De BBr 2000 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Brandverzekeraars zullen in alle gevallen van krachtens de Nederlandse wet, op derden verhaalbare schade die ontstaan is na 31 december 1999 en waarbij het belang van verzekerde tegen geleden schade is gedekt op een brandverzekering, de volgende regels in acht nemen.
(…)
2.4
Het recht van verhaal zal niet uitgeoefend worden tegenover huurders, pachters, lessees, bruikleners en bewaarnemers van de beschadigde zaak.
(…)
7. Definities
7.1
Brandverzekeraar
De leden van het Verbond van Verzekeraars die in hun hoedanigheid van brandverzekeraar, terzake van de schadegebeurtenis een brandverzekering hebben gesloten.
7.2
Brandverzekering
Onder brandverzekering zijn de navolgende soorten verzekering te verstaan:
a. brandverzekering;
b. inbraakverzekering;
c. diefstalverzekering;
d. stormschadeverzekering;
e. overstromingsverzekering;
f. waterleidingschadeverzekering;
g. verzekering tegen schade veroorzaakt door luchtverkeer;
h. koelhuisschadeverzekering;
i. brandverzekering, uitgebreid met dekking tegen andere gevaren dan brand;
j. verzekering van bedrijfsschade en andere indirecte schade, die het gevolg zijn van één van de hiervoor onder a. tot en met i. bedoelde gevaren;
k. alle andere soorten verzekering, die krachtens besluit van het sectorbestuur Schadeverzekering van het Verbond van Verzekeraars als behorend tot of verwant aan het brandverzekeringsbedrijf beschouwd dienen te worden."
2.12.
De tezamen met de BBr 2000 gepubliceerde toelichting vermeldt het volgende over art. 7 BBr 2000:
"(…) De definitie benadrukt dat de verzekeraar moet handelen in de kwaliteit van brandverzekeraar en dat de verzekering daadwerkelijk een brandverzekering moet betreffen, volgens criteria die ten tijde van het tot stand komen van het BBR 1984 golden voor het lidmaatschap van de Vereniging van Brandassuradeuren in Nederland. Deze bedrijfsregeling ziet dus niet op verzekeraars die handelen in een hoedanigheid welke traditioneel tot een andere branche gerekend wordt, zoals motorrijtuigen-, transport of technische verzekeraars. De regeling ziet evenmin op verzekeringen waar het brandrisico onderdeel van de dekking kan zijn, maar die traditioneel niet tot de brandverzekering gerekend worden, zoals hagel-, CAR-, elektronica- en transportverzekeringen. Een aparte glas- of kostbaarhedenverzekering valt niet onder de werking van dit besluit, omdat het geen brandverzekering is in de definitie die hier gegeven wordt. Echter een glas- of kostbaarhedendekking binnen een bestaande brandverzekering valt volgens punt i. van de definitie wel onder het begrip brandverzekering en daarmee onder de werking van dit besluit."

3.Het geschil

3.1.
Delta Lloyd c.s. vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Tacozijl aansprakelijk is ten opzichte van Delta Lloyd en Kuiper voor de schade aan de pleziervaartuigen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] die het gevolg is van de op 21 juni 2011 verrichte slijpwerkzaamheden;
II. Tacozijl veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 278.166,00 aan Kuiper, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van algehele betaling;
III. Tacozijl veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 14.781,30 aan Kuiper, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van algehele betaling;
IV. Tacozijl veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 22.825,78 aan Delta Lloyd, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van algehele betaling;
V. Tacozijl veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis,
en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
3.2.
Tacozijl concludeert samengevat tot niet-ontvankelijkverklaring van Delta Lloyd c.s., althans tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van Delta Lloyd c.s. in de kosten van het geding inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van de proceskosten exclusief de nakosten, vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of Tacozijl aansprakelijk is voor de schade aan de [naam 1] , de [naam 2] en de [naam 3] . Voordat de rechtbank aan de aansprakelijkheidsvraag toekomt, zal zij echter eerst moeten beoordelen of Kuiper vorderingsgerechtigd is en of de BBr 2000 in de weg staat aan het nemen van regres op Tacozijl door Delta Lloyd c.s.
Bevoegdheid Kuiper
4.2.
Delta Lloyd c.s. heeft bij dagvaarding gesteld dat Kuiper op grond van art. 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) is gesubrogeerd in de rechten van [A] en derhalve een regresvordering op Tacozijl heeft. Bij conclusie van repliek heeft zij haar stelling aldus genuanceerd dat daaronder dient te worden verstaan dat Kuiper van haar verzekerde [A] en de op diens polissen betrokken verzekeraars last en volmacht heeft gekregen om de in de dagvaarding geformuleerde vorderingen in eigen naam opeisbaar te stellen. Verder stelt zij dat Kuiper daarnaast vorderingsgerechtigd is vanwege een akte van cessie op grond waarvan door Kuiper aan de schoonmakers en reparateurs is betaald. Delta Lloyd c.s. heeft voorafgaand aan het pleidooi twee producties overgelegd waaruit volgens haar de genoemde last en volmacht blijkt.
4.3.
Tacozijl betwist allereerst dat sprake is van subrogatie. Zij heeft daartoe kortgezegd aangevoerd dat Kuiper - blijkens het overgelegde uittreksel uit het Handelsregister - geen verzekeraar is, maar een assurantietussenpersoon en volmachtbedrijf en dat haar daarom geen beroep toekomt op art. 7:962 BW. Tacozijl heeft bij conclusie van dupliek betwist dat last en volmacht is gegeven aan Kuiper en dat Kuiper op grond van een akte van cessie vorderingsgerechtigd is. Tacozijl voert aan dat de dubbele grondslag waarop Delta Lloyd c.s. zich thans beroept bovendien tegenstrijdig is, omdat wanneer de betrokken verzekeraars hun vorderingen hebben gecedeerd aan Kuiper, zij vervolgens niet meer over vorderingen beschikken die Kuiper op grond van last en volmacht kan instellen. Tacozijl heeft tijdens het pleidooi erop gewezen dat Delta Lloyd c.s. geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat Kuiper Assuradeuren bevoegd is om namens de betrokken verzekeraars last te geven aan een derde (Kuiper) tot het instellen van regresvorderingen van de verzekeraars. Tacozijl betwist ook dat Kuiper Assuradeuren als gevolmachtigd agent die bevoegdheid heeft, omdat een dergelijke bevoegdheid van een andere aard is dan het namens de verzekeraars sluiten van verzekeringsovereenkomsten, het innen van premies, het behandelen van schades en het doen van uitkeringen. Volgens Tacozijl wordt getracht de positie van Kuiper te repareren door allerlei constructies te stellen op grond waarvan zij vorderingsgerechtigd zou kunnen zijn geweest. Volgens Tacozijl is een dergelijke reparatie niet meer mogelijk nu herhaaldelijk en zonder enig voorbehoud het standpunt is ingenomen dat Kuiper zelf de verzekeraar van de [naam 1] en de [naam 2] zou zijn, dat zij zelf uitkeringen aan [A] zou hebben gedaan en dat zij daarmee zelf in de rechten van [A] zou zijn gesubrogeerd.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat Kuiper geen verzekeraar is als bedoeld in art. 7:925 BW, nu Kuiper slechts bemiddelt bij het tot stand komen van verzekeringen en niet zelf een verplichting tot uitkering jegens de verzekerden aangaat. Kuiper is dus niet op grond van art. 7:962 BW gesubrogeerd in de rechten van [A] en kan aan deze bepaling derhalve geen eigen vorderingsrecht jegens Tacozijl ontlenen. Delta Lloyd c.s. heeft bij conclusie van repliek de grondslag van haar stellingen betreffende de bevoegdheid van Kuiper tot het instellen van de regresvordering jegens Tacozijl gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Tacozijl - gelet op de stand van het geding - voldoende gelegenheid gehad om zich tegen de gewijzigde grondslag te kunnen verweren. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van Tacozijl dat Kuiper de grondslag van haar stellingen niet meer had mogen wijzigen. De rechtbank zal derhalve beoordelen of Kuiper voldoende heeft onderbouwd dat zij op andere wijze bevoegd is tot het instellen van een regresvordering jegens Tacozijl.
4.5.
Ter onderbouwing van haar stelling dat Kuiper op grond van een last en volmacht dan wel een akte van cessie bevoegd is tot het instellen van een regresvordering jegens Tacozijl heeft Delta Lloyd - ondanks de gemotiveerde betwisting van deze stelling door Tacozijl - volstaan met het overleggen van een tweetal ongedateerde, door Kuiper en Kuiper Assuradeuren ondertekende aktes. Delta Lloyd c.s. heeft met de overlegging van deze producties niet onderbouwd dat Kuiper Assuradeuren bevoegd was om namens de betrokken verzekeraars een last aan Kuiper te geven en ook niet dat de betrokken verzekeraars aan Kuiper anderszins opdracht hebben gegeven tot het instellen van een regresvordering. Hetzelfde geldt voor de stelling dat Kuiper op grond van cessie vorderingsgerechtigd is. Op de door Tacozijl gesignaleerde tegenstrijdigheid tussen de last en volmacht enerzijds en de cessie anderzijds is door Delta Lloyd c.s. voorts niet gereageerd. Dat Kuiper ook van haar verzekerde [A] last heeft gekregen om diens vordering op eigen naam in te stellen is bovendien niet te verenigen met de stelling dat de vordering van [A] op Tacozijl op grond van. art. 7:962 BW is overgegaan op de betrokken verzekeraars. Gelet op het voorgaande heeft Delta Lloyd c.s. naar het oordeel van de rechtbank haar stellingen onvoldoende onderbouwd, zodat niet vaststaat dat Kuiper bevoegd is tot het instellen van een regresvordering jegens Tacozijl. Nu Delta Lloyd c.s. voldoende gelegenheid heeft gehad om haar stellingen op dit punt met stukken te onderbouwen, gaat de rechtbank voorbij aan het bij pleidooi gedane aanbod van Delta Lloyd c.s. om de door de betrokken verzekeraars aan Kuiper Assuradeuren afgegeven volmacht of een door de betrokken verzekeraars te ondertekenen verklaring over te leggen. Van partijen mag worden verwacht dat zij de schriftelijke stukken waarmee zij gelet op de inhoud van het tijdens de procedure gevoerde debat hun stellingen kunnen onderbouwen, tijdig en uit eigen beweging in het geding brengen (vlg. Hoge Raad 9 maart 2012, NJ 2012/174). Het voorgaande leidt ertoe dat Kuiper niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen. Kuiper zal als verliezende partij veroordeeld worden in de helft van de door Tacozijl gemaakte proceskosten.
Toepasselijkheid BBr 2000
4.6.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de watersportverzekering van Delta Lloyd, die met betrekking tot de [naam 3] is gesloten, een brandverzekering is in de zin van de BBr 2000 en of Delta Lloyd deze brandverzekering in haar hoedanigheid van brandverzekeraar heeft gesloten. Tussen partijen is niet in geschil dat indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, de vordering van Delta Lloyd moet worden afgewezen aangezien Tacozijl in het onderhavige geval als bewaarnemer heeft te gelden en Delta Lloyd op grond van art. 2.4 BBr 2000 dan geen regres op Tacozijl kan nemen.
4.7.
Delta Lloyd stelt dat de BBr 2000 niet van toepassing is op de onderhavige zaak, omdat kortgezegd een pleziervaartuigenverzekering, zoals de onderhavige watersportverzekering, geen brandverzekering is als bedoeld in de BBr 2000 en Delta Lloyd de verzekering niet in haar hoedanigheid van brandverzekeraar (maar als pleziervaartuigen-, casco- dan wel transportverzekeraar) heeft gesloten. Ter onderbouwing van haar stelling dat een pleziervaartuigenverzekering geen brandverzekering is als bedoeld in art. 7.2 BBr 2000, wijst Delta Lloyd erop dat de pleziervaartuigenverzekering niet wordt genoemd als brandverzekering in de opsomming van art. 7.2 BBr 2000 (zie de vaststaande feiten onder 2.11.). Delta Lloyd stelt dat pleziervaartuigenverzekeringen traditioneel worden gerekend tot de transportverzekeringsbranche die blijkens de toelichting op de BBr 2000 is uitgesloten van de BBr 2000. Bovendien is volgens haar in december 1983 door de Vereniging van Brandassuradeuren (hierna de Vereniging) bij brief (circulaire nr. 695; hierna de circulaire) aangegeven dat pleziervaartuigenverzekeringen niet vallen onder de werking van de voorloper van de BBr 2000. Zij voert verder aan dat de pleziervaartuigenverzekering uit een casco- en een aansprakelijkheidsdeel bestaat en dat het brandrisico slechts één van de gedekte risico's onder het cascodeel van de verzekering is. Daarnaast biedt de verzekering dekking tegen andere risico’s, waaronder risico’s met een typisch nautische achtergrond. Volgens Delta Lloyd behoort de pleziervaartuigenverzekering dan ook tot een heel andere branche dan de in de opsomming van art. 7.2 BBr 2000 genoemde verzekeringen en betreft het daarom geen 'aangeklede brandverzekering' als bedoeld onder art. 7.2 aanhef en onder i BBr 2000. De door Tacozijl genoemde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Assen zijn volgens haar onjuist althans niet meer actueel, aangezien daarin de informatie uit de circulaire over de bedoelingen van de opstellers van het Bindend Besluit Regres 1984 (hierna BBR 1984) niet is meegewogen met als reden dat deze circulaire geen voor derden algemeen toegankelijke bron zou zijn. Nu de circulaire echter wordt genoemd in een gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2001 (S&S 2006/44), kan deze thans wel worden gebruikt bij de uitleg van de BBr 2000. Delta Lloyd voert tot slot aan dat in de transportbranche regresopbrengsten in belangrijke mate bijdragen aan de bedrijfsresultaten van verzekeraars. Gebondenheid van bij het Verbond aangesloten transportverzekeraars aan de BBr 2000 zou daarom tot een verslechtering van hun concurrentiepositie ten opzichte van niet-aangesloten leden, waaronder met name buitenlandse verzekeraars, leiden.
4.8.
Tacozijl betwist dat de met [B] gesloten verzekeringsovereenkomst niet is aan te merken als een brandverzekering in de zin van art. 7.2 BBr 2000. Volgens Tacozijl dient de BBr 2000 - op grond van het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2003, NJ 2003/470 - naar objectieve, gebruikelijke maatstaven te worden uitgelegd en komt het dus niet aan op de bedoelingen van de bij het opstellen van de BBr 2000 betrokken partijen. De door Delta Lloyd genoemde circulaire is niet een voor derden algemeen toegankelijke bron die een rol kan spelen bij de uitleg van de BBr 2000. Dit brengt volgens Tacozijl mee dat voor de vraag of sprake is van een brandverzekering het onder de verzekeringspolis gedekte risico uiteindelijk bepalend is en niet de benaming van de verzekering. Nu de polis van Delta Lloyd onder andere dekking biedt tegen schade als gevolg van brand moet deze volgens Tacozijl, gelet op het ruime begrip brandverzekering in de BBr 2000, worden aangemerkt als 'brandverzekering, uitgebreid met dekking tegen andere gevaren dan brand' als bedoeld in art. 7.2 aanhef en onder i BBr 2000. Dat onder de onderhavige verzekering ook andere rubrieken zijn gedekt doet daaraan niet af. Tacozijl wijst ter onderbouwing van haar standpunt dat het begrip brandverzekering ruim moet worden uitgelegd en dat daaronder ook pleziervaartuigenverzekeringen moeten worden begrepen op een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2001 (S&S 2006,44) en een vonnis van de (toenmalige) rechtbank Assen van 16 november 2011(LJN BU6547). In beide uitspraken zijn pleziervaartuigenverzekeringen aangemerkt als brandverzekering in de zin van de BBr 2000 en van haar voorloper het BBR 1984. Dat deze uitspraken geen aanleiding zijn geweest voor het inperken van het ruime begrip brandverzekering in de nieuwe Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (hierna BBr 2014) onderstreept de juistheid van de ruime uitleg van de BBr 2000, aldus Tacozijl. Tacozijl voert verder aan dat wanneer een verzekeraar een vergoeding uitkeert in verband met onder de polis gedekte brandschade, de verzekeraar als brandverzekeraar in de zin van art. 7.1 BBr 2000 heeft te gelden. Nu in de onderhavige zaak is uitgekeerd in verband met brandschade aan de pleziervaartuigen heeft Delta Lloyd volgens Tacozijl derhalve te gelden als brandverzekeraar ondanks dat onder dezelfde verzekering ook andere rubrieken, waaronder aansprakelijkheid, zijn meeverzekerd.
4.9.
Gelet op de standpunten van partijen komt het aan op de uitleg van de BBr 2000. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de BBr 2000 een regeling van algemene aard is die zich uitstrekt naar niet bij het opstellen daarvan betrokken derden, zodat de regeling conform het genoemde arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2003 naar objectieve, gebruikelijke maatstaven moet worden uitgelegd. Dit betekent dat het niet aankomt op de bedoelingen van de bij het opstellen van de regeling betrokken partijen voor zover deze niet kenbaar zijn uit de tekst of uit voor derden toegankelijke bronnen. Delta Lloyd heeft kortgezegd aangevoerd dat de circulaire door vermelding in een gepubliceerd vonnis inmiddels is gepromoveerd tot voor derden toegankelijke informatie, zodat het daarin opgenomen standpunt van het bestuur van de toenmalige Vereniging moet worden meegewogen bij de vraag of de pleziervaartuigenverzekering is aan te merken als brandverzekering in de zin van de BBr 2000. De rechtbank is van oordeel dat de circulaire naar haar aard geen voor derden toegankelijke bron is, nu zij enkel is gericht tot de leden van de Vereniging en verder gesteld noch gebleken is dat de circulaire destijds door de Vereniging ook voor derden algemeen toegankelijk is gemaakt. Dat de circulaire jaren later wordt genoemd in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam die is gepubliceerd in het tijdschrift 'Schip en Schade' maakt dit niet anders. De rechtbank betrekt de circulaire derhalve niet bij de uitleg van de BBr 2000.
4.10.
Het regresverbod in de BBr 2000 strekt zich gelet op art. 7.1 BBr 2000 alleen uit tot leden van het Verbond die in hun hoedanigheid van brandverzekeraar, terzake van de schadegebeurtenis een brandverzekering hebben gesloten. Uit de toelichting op art. 7.1 blijkt dat met deze definitie van brandverzekeraar wordt beoogd verzekeraars die handelen in een hoedanigheid die traditioneel tot een andere branche worden gerekend, zoals transport-, motorrijtuigen- of technische verzekeraars, van de regeling uit te sluiten. Dat Delta Lloyd, zoals Tacozijl aanvoert, in verband met brandschade heeft uitgekeerd, maakt nog niet dat zij de watersportverzekering ook heeft gesloten in haar hoedanigheid van brandverzekeraar als bedoeld in art. 7.1 BBr 2000. Het is immers mogelijk dat wegens brandschade wordt uitgekeerd op basis van een als brandverzekering aan te merken verzekering, welke verzekering door de verzekeraar niet in de hoedanigheid van brandverzekeraar is gesloten. De rechtbank begrijpt de stelling van Tacozijl echter aldus, dat zij zich op het standpunt stelt dat Delta Lloyd de verzekering heeft gesloten in de hoedanigheid van brandverzekeraar. Delta Lloyd stelt dat zij de watersportverzekering niet heeft gesloten in hoedanigheid van brandverzekeraar, maar in een hoedanigheid die traditioneel tot een andere branche moet worden gerekend. Gelet op de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op Delta Lloyd de bewijslast van deze stelling, nu zij zich beroept op het rechtsgevolg (het kunnen nemen van regres) van de door haar gestelde feiten. De rechtbank zal haar daarom in de gelegenheid stellen te bewijzen dat zij de watersportverzekering niet in haar hoedanigheid van brandverzekeraar heeft gesloten, maar in een hoedanigheid die traditioneel tot een andere branche wordt gerekend. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsbranche sinds 1984 behoorlijk is veranderd. Hedendaagse verzekeraars bieden een veel breder of zelfs volledig pallet aan verzekeringen aan, waaronder ook verzekeringen die in 1984 nog niet bestonden. Als gevolg van deze ontwikkelingen is de traditionele onderverdeling in branches vandaag de dag wellicht niet meer zo scherp te maken. Indien daardoor het bewijs niet kan worden geleverd 'dat Delta Lloyd de watersportverzekering niet in haar hoedanigheid van brandverzekeraar heeft gesloten, maar in een hoedanigheid die traditioneel tot een andere branche moet worden gerekend', zal mogelijk een deskundigenbericht moeten worden ingewonnen. De vraag die dan voorligt is onder welke traditioneel te onderscheiden branche de hoedanigheid waarin Delta Lloyd de watersportverzekering heeft gesloten thans kan worden geschaard.
4.11.
Zoals hierboven weergegeven is voor toepasselijkheid van het regresverbod van de BBr 2000 ook vereist dat de gesloten verzekering een brandverzekering is. Uit de in art. 7.2 BBr 2000 vermelde opsomming van verzekeringen die als brandverzekering zijn aan te merken, blijkt dat de BBr 2000 een zeer ruim begrip brandverzekering kent, waarbij de benaming van de verzekering niet doorslaggevend is. Evenmin geldt het op de polis gedekte risico als criterium voor de beoordeling of een verzekering onder de BBr 2000 valt. Uit art. 7.2 aanhef en onder k BBr 2000 blijkt dat het in wezen gaat om verzekeringen die als behorend tot of verwant aan het brandverzekeringsbedrijf dienen te worden beschouwd. Dat is blijkens de toelichting niet het geval bij verzekeringen waar het brandrisico onderdeel van de dekking kan zijn, maar die traditioneel niet tot de brandverzekering gerekend worden, zoals hagel-, CAR-, elektronica- en transportverzekeringen. Gelet op het voorgaande, brengt een uitleg naar objectieve, gebruikelijke maatstaven mee dat een verzekering die dekking biedt tegen typische BBr 2000 risico's als brand- en ontploffingsschade en die niet als een hagel-, CAR-, elektronica- of transportverzekering kwalificeert, moet worden aangemerkt als een brandverzekering als bedoeld in art. 7.2 aanhef en onder i BBr 2000. Dat een ruime uitleg van het begrip brandverzekering en het daaruit voortvloeiende brede toepassingsbereik van de BBr 2000 de concurrentiepositie van leden van het Verbond zou kunnen aantasten is een omstandigheid die voor het Verbond in ieder geval geen reden is geweest om naar aanleiding van eerdere uitspraken de BBr 2000 of diens opvolger de BBr 2014 aan te passen, zodat de rechtbank daarin geen aanleiding ziet voor een meer restrictieve uitleg van het begrip brandverzekering. Vaststaat dat de door Delta Lloyd gesloten watersportverzekering dekking biedt tegen het risico van brandschade. Dit risico wordt in de door Delta Lloyd gesloten verzekering zelfs als eerste genoemd onder de gedekte gebeurtenissen in art. 3.3 van de verzekering.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat indien na bewijslevering - ingevolge de in rechtsoverweging 4.10. geformuleerde bewijsopdracht - vast komt te staan dat Delta Lloyd de watersportverzekering in de hoedanigheid van brandverzekeraar heeft gesloten, ook vaststaat dat de watersportverzekering een brandverzekering is als bedoeld in de BBr 2000. Indien Delta Lloyd echter slaagt in het bewijs, staat vast dat art. 2.4 BBr 2000 het nemen van regres op Tacozijl niet belet. De rechtbank zal dan de aansprakelijkheid van Tacozijl beoordelen. In afwachting van bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
De proceskosten
4.13.
Kuiper zal als de in het ongelijk gestelde partij in de helft van de tot nu toe gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Tacozijl worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
8.000,00(4,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 11.864,00.
Gedeeld door twee is: € 5.932,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Kuiper niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt Kuiper in de proceskosten, aan de zijde van Tacozijl tot op heden begroot op € 5.932,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Kuiper in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Kuiper niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
draagt Delta Lloyd op te bewijzen dat zij de watersportverzekering niet in haar hoedanigheid van brandverzekeraar heeft gesloten, maar in een andere hoedanigheid die traditioneel niet tot het brandverzekeringsbedrijf wordt gerekend,
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 juli 2016 voor uitlating door Delta Lloyd of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.7.
bepaalt dat Delta Lloyd, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.8.
bepaalt dat Delta Lloyd, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en vrijdagen in de maanden september tot en met november direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.9.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. N.A. Baarsma, in het gerechtsgebouw te Leeuwarden aan Zaailand 102,
5.10.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema, mr. N.A. Baarsma en mr. R.J.L. Timmer en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 721