ECLI:NL:RBNNE:2016:3320

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 282
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen veranderingsvergunning voor afvalverbrandingsinstallatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van eisers tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Dit besluit betrof de verlening van een veranderingsvergunning aan Reststoffen Energie Centrale B.V. (Omrin) voor de verhoging van de maximale hoeveelheid te verwerken afvalstoffen. Eisers, die claimden belanghebbenden te zijn, stelden dat zij milieugevolgen van de inrichting konden ondervinden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers, gezien hun afstand tot de inrichting, geen voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechtbank concludeert dat eisers geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hun beroep derhalve niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om aan te tonen dat zij daadwerkelijk milieugevolgen ondervinden om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/282

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [plaats] ,

[eiser 2], te [plaats] ,
[eiser 3], te [plaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Sarolea),
en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Oosten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Reststoffen Energie Centrale B.V. handelend onder de naam Omrin, te Harlingen (gemachtigde: mr. H.M. Giezen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2013 heeft verweerder aan Omrin een veranderingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
Eisers hebben tegen het besluit van 10 december 2013 beroep ingesteld.
Bij brief van 21 mei 2014 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd om de rechtbank van advies te dienen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 augustus 2014 heeft de StAB advies uitgebracht aan de rechtbank. Vervolgens hebben Omrin, verweerder en eisers gereageerd op het advies van de StAB, naar aanleiding waarvan door de StAB op 4 november 2014 aanvullend is gerapporteerd. Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Eisers zijn vertegenwoordigd door J. Boekelo en S. Jellema, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn ing. D.S. Spoelstra, ing. R.B. Tieleman, I. Wulffelé en ir. A.M. Schakel verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens Omrin zijn verschenen S. Bosch en de gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder aan Omrin een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm), verleend voor het oprichten en in werking hebben van de Reststoffen Energie Centrale (REC) aan de Lange Lijnbaan 14 te Harlingen.
1.1.
De REC is een afvalverbrandingsinstallatie voor de verbranding van
niet-gevaarlijke brandbare afvalstoffen (brandbare fractie van huishoudelijk afval, grof huishoudelijk afval, niet-gevaarlijk bedrijfsafval, afval van de houtbewerking, veegvuil en residuen van bouw- en sloopafval). De installatie omvat mede een stoomleiding die bij het proces vrijkomende stoom transporteert naar de nabij gelegen warmtekrachtcentrale van Frisia Zout.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2013 heeft verweerder aan Omrin een veranderingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo verleend voor onder meer het verhogen van de maximale hoeveelheid te verwerken afvalstoffen van 228.000 ton per jaar naar 280.000 ton per jaar. De veranderingsvergunning voorziet niet in een wijziging van de emissie-eisen zoals verbonden aan de oprichtingsvergunning van
5 oktober 2010.
2. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers belanghebbende zijn bij het besluit van 10 december 2013.
2.1.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijke persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank overweegt dat bepalend voor de vraag of eisers als belanghebbende bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo kunnen worden aangemerkt, is, of zij bij hun woning of perceel milieugevolgen van enige betekenis van de inrichting kunnen ondervinden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 maart 2016 (201504206/1/A4). De rechtbank overweegt vervolgens dat, wanneer, zoals in onderhavig geval, op grond van de Wabo een vergunning voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan is verleend, voor de vraag of het belang van een omwonende rechtstreeks bij het besluit is betrokken, kan worden aangesloten bij het antwoord op de vraag of ter plaatse van zijn woning milieugevolgen van enige betekenis van de inrichting kunnen worden ondervonden. Indien ter plaatse van zijn woning immers milieugevolgen van enige betekenis van de inrichting kunnen worden ondervonden, wordt zijn belang mogelijk door het veranderen van die inrichting of van de werking daarvan geschaad. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 29 oktober 2014 (201400399/1/A4).
2.4.
Beoordeeld moet dan ook worden of eisers ter plaatse van hun woningen milieugevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van de REC. De rechtbank overweegt in dit verband dat eisers op 1,8 kilometer [eiser 1] ), 2,2 kilometer ( [eiser 2] ) en 5,8 kilometer ( [eiser 3] ) van de REC wonen. Gelet op voornoemde afstanden tot de inrichting kan naar het oordeel van de rechtbank het enige relevante milieugevolg voor eisers immissies vanwege de REC zijn. Uit het bij de aanvraag gevoegde luchtkwaliteitsonderzoek van Arcadis blijkt dat [eiser 2] en [eiser 3] buiten de contouren en zelfs buiten de kaart wonen. Alleen [eiser 1] woont net binnen de ruimte van beide immissiecontouren (de 0,1 μ/m³-contour voor stikstof en de 0,004 μ/m³-contour voor PM 10). De maximale jaargemiddelde achtergrondconcentratie is blijkens het onderzoek van Arcadis 11,9 μ/m³ en de maximale jaargemiddelde concentratie PM 10 bedraagt 14,5 μ/m³, terwijl de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen 40 μ/m³ bedraagt. Eisers hebben niet gesteld dat deze berekeningen niet juist zijn. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat eisers, naar objectieve maatstaven gemeten, milieugevolgen van enige betekenis van de inrichting ondervinden.
2.5.
De conclusie is dat eisers geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 10 december 2013 zijn en daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb geen beroep kunnen instellen.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, mr. H.J. Bastin en mr. L. Mulder, leden, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.