ECLI:NL:RBNNE:2016:3318

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1387
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning en de noodzaak van verwijdering van bouwwerk na termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een tijdelijke omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Littenseradiel. Eisers, vertegenwoordigd door mr. J. Nijenhuis, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 maart 2016, waarin hun bezwaar tegen de omgevingsvergunning ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het deels verwijderen van schuurtjes en het legaliseren van een bouwwerk, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwwerk na de termijn van achttien maanden daadwerkelijk zal worden verwijderd. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat niet is aangetoond dat het gebruik van het bouwwerk tijdelijk zal zijn. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de aanvraag van vergunninghouder afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en is het betaalde griffierecht aan hen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/1387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2016 in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. J. Nijenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Littenseradiel, verweerder
(gemachtigde: B. Kroese).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze vergunning is tijdelijk verleend tot 16 maart 2017.
Bij besluit van 1 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 15 juli 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het deels verwijderen van reeds gebouwde schuurtjes en het legaliseren van een bouwwerk aan de achterzijde van de woning op het adres [adres] in [plaats]. Vergunninghouder heeft in zijn aanvraag te kennen gegeven dat
het beoogde gebruik tijdelijk van aard is en 18 maanden zal duren.
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor een termijn van 18 maanden verleend.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2. Ingevolge het Bestemmingsplan “[plaats]” rust op het perceel [adres]
te [plaats] de bestemming ‘wonen’. Tussen partijen is niet in geschil dat het betreffende bouwwerk, gelet op de totale oppervlakte van de ruimtelijk ondergeschikte gebouwen op het perceel, in strijd is met het bestemmingsplan
3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor, komen voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking:
(…)
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
4. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor de eis geldt dat sprake is van tijdelijkheid van het project. Aannemelijk dient te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan en zal worden beëindigd (zie Nota van Toelichting, Staatsblad 2014, 333, pagina 24 en verder).
4.1.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat de tijdelijkheid volgt uit de omstandigheid dat vergunninghouder heeft aangegeven bezig te zijn met een bouwplan voor definitieve bouw achter de woning. Om vergunninghouder de gelegenheid te geven een gedegen bouwwerk te ontwikkelen en hiervoor een omgevingsvergunning aan te vragen heeft verweerder besloten voor het strijdige gebruik een tijdelijke vergunning te verlenen op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het thans tijdelijk gelegaliseerde bouwwerk na afloop van de 18 maanden termijn daadwerkelijk zal zijn verwijderd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder weliswaar te kennen heeft gegeven dat voorafgaande aan het verlenen van onderhavige vergunning door vergunninghouder een vooroverlegplan is ingediend ten behoeve van de bouw van een nieuwe aanbouw en dat dit vooroverlegplan positief door verweerder is beoordeeld, maar vergunninghouder heeft nog steeds geen aanvraag ten behoeve van de bouw van de nieuwe aanbouw ingediend. In het verweerschrift is door verweerder opgemerkt dat het afwachten is of vergunninghouder tijdig zijn definitieve plannen kan realiseren. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat redelijkerwijs aannemelijk is dat vergunninghouder binnen 18 maanden de voorgenomen bouw zal hebben uitgevoerd. Daarmee is evenmin aannemelijk dat het huidige gebruik na ommekomst van 18 maanden zal worden beëindigd, zodat verweerder niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Bor.
5. Verweerder heeft gelet op het voorgaande ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 2, van de Wabo. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep van eisers gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eisers van 19 september 2015 gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en de op 15 juli 2015 ingediende aanvraag van vergunninghouder alsnog afwijzen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten. De rechtbank kent in dit verband een punt toe voor het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen ter hoorzitting. De waarde van een punt bedraagt € 490,-. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. Deze proceskosten bedragen in totaal € 980,-.
7. De rechtbank ziet eveneens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank een punt toe voor het beroepschrift. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. De waarde per punt bedraagt € 496,-.
8. Tot slot zal de rechtbank verweerder gelasten het door eisers betaalde griffierecht van € 168- aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en wijst de door vergunninghouder op 15 juli 2015 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.476,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening