ECLI:NL:RBNNE:2016:3317

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
18-166929-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift van minderjarige tegen het bepalen en verwerken van DNA-profiel gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juli 2016 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift, ingediend op 8 juni 2016, richtte zich tegen de afname van celmateriaal, welke was bevolen na een veroordeling voor mishandeling door de kinderrechter op 23 oktober 2014. De minderjarige, destijds 12 jaar oud, had een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, omdat dit binnen de wettelijke termijn was ingediend.

De rechtbank overwoog dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat, maar dat in bijzondere gevallen een belangenafweging kan worden gemaakt. In dit geval was er een tijdsverloop van 18 maanden tussen de veroordeling en het bevel tot afname van DNA, en de minderjarige had sindsdien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. De rechtbank nam ook in overweging dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf al was verstreken en dat de aard van het misdrijf van geringe ernst was.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het belang van de minderjarige prevaleerde boven het algemeen belang van opsporing en vervolging. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing werd genomen door mr. A.F. Gerding, rechter, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
rekestnummer 16/003410
parketnummer 18/166929-14
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 4 juli 2016 op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ingediend door:

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 8 juni 2016 ingekomen ter griffie van bovengenoemde rechtbank en richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van klager.
De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 4 juli 2016. Klager, zijn raadsman en de officier van justitie zijn daarbij gehoord.

Motivering

Klager is ontvankelijk in zijn bezwaarschrift nu dit binnen de wettelijke termijn is ingediend.
Bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 23 oktober 2014 is klager ter zake mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 1 jaar. Klager is derhalve veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zodat kan worden overgegaan tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel.
Standpunt van klager
In het bezwaarschrift en de toelichting daarop is gesteld dat gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en gelet op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) er weliswaar geen ruimte voor een generieke uitzondering voor minderjarigen is, maar dat in een bijzonder en concreet geval een belangenafweging kan worden gemaakt, waarbij onder meer de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het feit, een rol kan spelen.
In onderhavige zaak was klager ten tijde van het begaan van het feit 12 jaar. Inmiddels is hij 14 jaar en heeft hij in de tussenliggende periode een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. Klager was niet eerder veroordeeld en ook na diens veroordeling is hij niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.
Voorts bedraagt het tijdsverloop tussen de veroordeling en het bevel tot afname circa 18 maanden, terwijl ten tijde van het afgeven van het bevel de proeftijd van de geheel voorwaardelijk opgelegde straf reeds met 4 maanden was verlopen.
Daarnaast is het feit waar klager destijds voor veroordeeld is, een feit van geringe ernst hetgeen ook volgt uit het feit dat aan hem door de rechter een geheel voorwaardelijke straf werd opgelegd. Voor een dergelijk feit zou een volwassen first offender, naar de oriëntatiepunten van de LOVS, in beginsel in aanmerking komen voor een geldboete.
Dat is een strafmodaliteit waarbij geen sprak is van DNA-afname op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: WDNA).
Gelet op vorenstaande maakt in onderhavige zaak het grote tijdsverloop tussen de veroordeling en het bevel van afname, bezien in het licht van de overige omstandigheden, dat het bepalen, opnemen en verwerken van het DNA van veroordeelde disproportioneel is en tot een gegrond verklaring van het bezwaarschrift dient te leiden.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, WDNA dient beoordeeld te worden of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat in de aard van het ten laste van klager bewezen verklaarde misdrijf, noch in de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van klager. Van een uitzonderingssituatie is derhalve geen sprake.
Een afweging van de persoonlijke belangen van klager enerzijds en het algemeen
maatschappelijk belang anderzijds is, blijkens de arresten van de Hoge Raad, bij de beoordeling niet aan de orde. Als uitgangspunt geldt dat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen geen ruimte bestaat. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het IVRK worden ontleend. Voorts staat er wettelijk gezien geen sanctie op het laat handelen door de officier van justitie bij het bevelen van afname van het DNA-materiaal van een veroordeelde.
Gelet op vorenstaande dient het bezwaarschrift ongegrond verklaard te worden.
Beoordeling van de rechtbank
Een afweging van de persoonlijke belangen van veroordeelde enerzijds en het algemeen maatschappelijk belang anderzijds is, blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad, bij de beoordeling niet aan de orde. Als uitgangspunt geldt dat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen geen ruimte bestaat. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het IVRK worden ontleend.
Desalniettemin ziet de rechtbank reden om in onderhavige zaak een uitzondering te maken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
In de WDNA is geen termijn opgenomen voor het geven van het bevel tot het afnemen van celmateriaal en er is dan ook geen sanctie verbonden aan het (te) laat afgeven van dit bevel. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002-2003, 28 685, nr. 3 p. 32) blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat het bevel zo spoedig mogelijk na de veroordeling wordt gegeven.
Kennelijk heeft de wetgever voor ogen gehad de tijd voor het geven van het bevel tot afname na de veroordeling te begrenzen, zonder hieraan evenwel expliciet een termijn te verbinden.
Om voornoemde redenen zal, ingeval duidelijk is dat niet sprake is van “zo spoedig mogelijk na de veroordeling”, een afweging gemaakt moeten worden tussen de in het geding zijnde belangen van opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de belangen van de veroordeelde bij het tijdig weten of hij nog verplicht zal worden tot afname van DNA-celmateriaal ten behoeve van opname in de DNA-databank. Bij die afweging speelt de mate van tijdsverloop een rol, de aard en ernst van het onderliggende strafbare feit, maar ook het concrete recidivegevaar, en andere klager betreffende persoonlijke factoren.
In het licht van het voorgaande neemt de rechtbank in dit geval in ogenschouw dat er een termijn van 18 maanden is verstreken tussen de veroordeling en het bevel.
De veroordeling betrof een mishandeling. Klager, toen 12 jaar oud, heeft hiervoor een geheel voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen. De proeftijd van één jaar was ten tijde van het bevel reeds verstreken.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt voorts dat klager een first offender was en dat na bovengenoemde veroordeling in 2014 door de kinderrechter hij niet opnieuw in aanraking is geweest met politie of justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beoordeling gelet op de zeer jeugdige leeftijd van klager.
Tot slot neemt de rechtbank bij de beoordeling mee dat het haar ambtshalve bekend is dat in jeugdstrafzaken de strafmodaliteit vaak verschilt van het volwassenenstrafrecht. Het pedagogische karakter is immers het uitgangspunt bij bestraffing van minderjarigen. In het onderhavige geval is sprake van een veroordeling voor een mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat voor een dergelijk feit een volwassen first offender in beginsel in aanmerking kan komen voor een geldboete. Dat is een strafmodaliteit waarbij geen sprake is van DNA-afname op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. . Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging in dit geval met zich meebrengt dat het belang van klager prevaleert. Het bezwaarschrift zal daarom gegrond verklaard worden en bepaald wordt dat het celmateriaal van veroordeelde terstond vernietigd moet worden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond.
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het afgenomen celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beschikking is gegeven op 4 juli 2016 door mr. A.F. Gerding, rechter, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier.