ECLI:NL:RBNNE:2016:3249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
LEE 15/3789
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en bewaring van een opgezette beer wegens ontbreken van CITES vergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een besloten vennootschap. De zaak betreft de bestuursrechtelijke bewaring van een opgezette beer (Ursus arctos) die zonder de vereiste CITES uitvoer- en invoervergunningen op Nederlands grondgebied was gebracht. De staatssecretaris had op 6 november 2014 bestuursdwang toegepast en de beer in bewaring genomen. Eiseres, de besloten vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 september 2015. Eiseres stelde dat de Basisverordening niet van toepassing was op de beer, omdat deze in 1980 rechtmatig was doodgeschoten door Canadese autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de opgezette beer onder de reikwijdte van de verordening valt, ongeacht de omstandigheden van de dood van het dier. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht spoedeisende bestuursdwang had toegepast, omdat er geen CITES vergunning aanwezig was op het moment van binnenbrengen van de beer in Nederland. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte het belang van handhaving van de Flora- en faunawet en de Basisverordening ter bescherming van in het wild levende diersoorten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/3789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2016 in de zaak tussen

[de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] gevestigd te [plaats] eiseres
(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder met spoed bestuursdwang zonder voorafgaande last toegepast. Eén opgezette beer (Ursus arctos; de beer) is bestuursrechtelijk in bewaring genomen, omdat op het moment van binnenbrengen op het Nederlands grondgebied niet de vereiste CITES uitvoer- en invoervergunningen aanwezig waren. De beer is meegevoerd en opgeslagen totdat zal zijn beslist over de afhandeling van de in bewaringneming. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2014 heeft [ambtenaar], ambtenaar van de Belastingdienst, bevoegd inzake douane, onder meer het volgende gerelateerd:
“Op 27 oktober 2014 omstreeks 16:00 uur was ik werkzaam als vraagbaakfunctionaris Flora-en Fauna Wet (verder te noemen FFW), in het VGEM team (Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu) op douanekantoor Rotterdam Maasvlakte. Op plaats, datum en tijd voornoemd zag ik in onze VGEM postbus een e-mailbericht van collega [collega], tevens ambtenaar van de Belastingdienst, bevoegd inzake douane en werkzaam op douanekantoor Schiphol Cargo.
In dit bericht zag ik dat:
– Dit een bericht betrof van Pantos Logistics Benelux B.V., betreffende een zending van een derde partij die zij douane technisch zouden moeten afhandelen;
– Er in deze partij een opgezette grizzly beer zou zitten, in een houten krat;
– Deze partij reeds was binnengekomen en in de Rotterdamse haven zou staan;
– Deze beer, volgens de derde partij, op de vrachtbrief en de factuur zou staan en dat de zending zonder problemen uit Canada was uitgevoerd;
– Er op het moment van uitvoer uit Canada geen CITES uitvoervergunning geregeld was;
– Men aan de douane vroeg of zij de beer in hun entrepot, onder douanetoezicht, mochten opslaan tot de juiste documentatie geleverd was;
[…]
Op 30 oktober 2014 tussen 15:00 en 15:30 uur was ik ter plaatse in de [Douane controleloods op de Maasvlakte]. De genoemde container was reeds aangekomen en is op mijn verzoek gescand. Nadat wij aan de hand van de scanbeelden hadden vastgesteld dat er inderdaad een object met de uiterlijke kenmerken van een opgezetten (sic) beer in de kist zat (bijlage 3), is de container onder mijn toezicht gedeeltelijk gelost. Vervolgens is het krat uit de container verwijderd. Nadat de bovenkant van het krat was verwijderd zag ik dat de inhoud inderdaad een volledige opgezette Bruine Beer of Ursus arctos was. Deze beer is door mij, namens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder te noemen RVO), in bewaring genomen en opgeslagen in de locker voor inbeslaggenomen goederen van de DCL Maasvlakte.
[…]”
1.2.
Bij proces-verbaal van meevoeren en opslaan van 29 oktober 2014 heeft Huitema, onder meer het volgende gerelateerd:
“Plaats: Rotterdam Botlek
Datum en tijd: 30 oktober 2014
Overtreder 2
Naam: [de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid].
In persoon van:
Naam: [naam]
[…]
Op 30 oktober 2014 tussen 15:00 en 15:30 uur was ik ter plaatse in de DCL Maasvlakte. De genoemde container was reeds aangekomen en is onder mijn toezicht gedeeltelijk gelost. Het krat met daarin vermoedelijk de opgezette beer (Ursus arctos) is uit de container verwijderd. Nadat de bovenkant van het krat was verwijderd zag ik dat de inhoud inderdaad een volledige opgezette Bruine Beer of Ursus arctos was. Deze beer is door mij, namens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder te noemen RVO). in bewaring genomen en opgeslagen in de locker voor inbeslaggenomen goederen van de DCL Maasvlakte.
[…]”
1.3.
Bij e-mailbericht van 30 oktober 2014 heeft [specialist], werkzaam als specialist of permitting voor de permitting section werkzaam voor de Wildlife Program Support Division, Canadian Wildlife Service, Environment Canada het volgende bericht gestuurd aan het Team Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) van verweerder:
“We are seeking your help/suggestion concerning a CITES issue.
A Canadian citizen have (sic) contacted us regarding a grizzly bear fur that would have been shipped without any CITES export permit from M[anagement] A[utority] Canada, This person, [naam], is telling us that he was not aware of this requirement. This fur would be held with other materials by Customs in Holland.
[…]
We see two options (and you may have more to suggest) with the information that we have in hand:
1. If possible, the shipment or bear should be “refused entry” and returned to Canada, so they can try again, this time following the required process.
2. However, if this is not possible, you will have to do the appropriate actions in regards of your legislation with the shipment since it was not exported from Canada correctly.
For our information, if you have to seized the grizzly bear fur, is there any other actions that would be taken against the other materials if there is no other requirements to release the materials not linked to CITES?
1.4.
Bij e-mailbericht van 3 november 2014 heeft [legal officer], Legal officer administrative law enforcement CITES, als volgt geantwoord op het bericht van [specialist]:
“[…]
On 27th of October 2014 a logistic company contacted Dutch Customs concerning the import of a fur of a Grizzly bear. There were no CITES documents (CITES export en (sic) CITES import permits) available. The logistic company claimed that the importer, [de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid], was not aware of the import rules fot (sic) this specie (sic). Dutch Customs located the shipment in the port of Rotterdam last Friday (31th October) and on our behalve (sic) they seized the bear. The rest of this shipment, parts of machinery, continues his way to the importer.
The importer [de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] has also contacted us and gave the following statement. During a business and road trip in Canada [naam] spotted this bear for sale and bought it. His wife commented that you need proper documents for this export. [naam] contacted some friends but no one reffered him to CITES regulation. So he decided to export/import this bear as an ordinary shipment. His logistic company in the Netherlands referred him to CITES regulations and notified Customs. In the meanwhile a CITES application for an export permit was done by [naam] in Canada after this shipment has left Canada.
Based on the statement that the importer gave our view on this case is that [naam] didnt asked the proper authorities for information concerning the export /import of CITES species. He thought he could take the chance and lost. So he made two mistakes; he exported/imported a bear in a illegal way and he did not listen to his wife (not a CITES violation but not very clever).
Your suggestion to refuse this shipment and sent it back to Canada is unfortunately not an option because of our legal procedures. Therefore we seized this shipment.
Enclosed you will find the information concerning this case and the application form for an export permit. We would like to know if the Canadian CITES MA is willing to issue an export permit at a retrospective way. Can you inform us within a copple (sic) of days concerning your decision?”
1.5.
Bij e-mailbericht van 4 november 2014 heeft [specialist] geantwoord op het bericht van [legal officer]:
“I would really like to thank you for your fast reply. It is not the intent of Canadian CITES MA to issue a retrospective export permit in such case.”
1.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met bestuursdwang zonder voorafgaande last toegepast. Eén opgezette beer (Ursus arctos) is bestuursrechtelijk in bewaring genomen, omdat op het moment van binnenbrengen op het Nederlands grondgebied niet de vereiste CITES uitvoer- en invoervergunningen aanwezig waren. Het in bewaring genomen item wordt meegevoerd en opgeslagen, totdat is beslist over de afhandeling van de in bewaringneming. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast ten aanzien van de beer.
3. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) Nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (de Basisverordening) omvat bijlage B bij deze verordening de in bijlage II bij de Overeenkomst opgenomen soorten die niet in bijlage A zijn opgenomen, en waarvoor de Lid-Staten geen voorbehoud hebben gemaakt.
In de Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D staat onder 1 dat de in de bijlagen A, B, C en D opgenomen soorten worden aangeduid met de naam van de soort, of met de verzamelnaam der soorten die behoren tot een hoger taxon of een aangegeven deel daarvan.
Onder 2 staat dat de afkorting “spp.” ter aanduiding dient van alle soorten van een hoger taxon.
In Bijlage B, behorend bij de Basisverordening is “Ursidae spp.” vermeld.
3.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 865/2006 van de commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (de uitvoeringsverordening) mogen in uitzonderlijke gevallen, in afwijking van artikel 13, lid 1, en artikel 14 van de onderhavige verordening, en op voorwaarde dat de invoerder of (weder)uitvoerder de bevoegde administratieve instantie bij de aankomst respectievelijk vóór het vertrek van de betrokken zending in kennis stelt van de redenen waarom de vereiste documenten niet beschikbaar zijn, de documenten voor specimens van de in de bijlagen B en C bij Verordening (EG) nr. 338/97 opgenomen soorten alsmede voor de in artikel 4, lid 5, van genoemde verordening bedoelde specimens van de in bijlage A bij die verordening opgenomen soorten met terugwerkende kracht worden afgegeven.
Ingevolge het tweede lid is de afwijking waarin lid 1 voorziet, van toepassing indien ten genoegen van de bevoegde administratieve instantie van de lidstaat – die daarover zo nodig overleg pleegt met de bevoegde instanties van derde landen – is aangetoond dat de invoerder of (weder)uitvoerder niet verantwoordelijk is voor de onregelmatigheden die zich eventueel hebben voorgedaan, en dat de invoer of (weder)uitvoer van de betrokken specimens voor het overige in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 338/97, de Overeenkomst en de desbetreffende wetgeving van de betrokken derde landen. […]
3.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet kunnen bij algemene maatregel van bestuur als beschermde uitheemse […] diersoort worden aangewezen […] diersoorten die niet van nature in Nederland voorkomen en die in hun voortbestaan worden bedreigd of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd […].
Ingevolge het tweede lid geschiedt de aanwijzing van […] een diersoort […] als beschermde uitheemse diersoort in afwijking van het bepaalde in het eerste lid bij ministeriële regeling indien die aanwijzing noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.
Ingevolge artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, is het verboden […] producten van dieren, behorende tot een […] beschermde […] uitheemse diersoort […] binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
Ingevolge artikel 112, eerste lid is Onze Minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3.2.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet zijn als beschermde uitheemse dier[soort] […] als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, voor zover het soorten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet betreft […] aangewezen de soorten genoemd in de bijlagen B, C en D bij de Basisverordening, met inachtneming van de tot die bijlage behorende opmerkingen over de interpretatie daarvan […].
4. Eiseres voert primair aan dat de Basisverordening niet van toepassing is op de beer en dat verweerder dit niet in de heroverweging van het primaire besluit heeft betrokken. Daartoe wijst zij er op dat de beer in 1980 rechtmatig is doodgeschoten door de Canadese autoriteiten vóórdat de Basisverordening en haar voorganger, Verordening (EEG) nummer 3626/82, in werking zijn getreden.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gegeven dat de beer rechtmatig is doodgeschoten en door de eiseres niet zal worden verhandeld niet afdoet aan het gegeven dat de opgezette beer naar de letter van de Verordening onder het bereik daarvan valt. Hij wijst er op dat in de bepalingen van de Basisverordening onder ‘handel’ wordt verstaan:
“binnenbrengen in de Gemeenschap met inbegrip van de aanvoer vanuit zee, de uitvoer en wederuitvoer vanuit de Gemeenschap en het gebruik, het vervoer en de overdracht van eigendom, in de Gemeenschap of in een Lid-Staat, van specimen waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn”.
Het begrip handel dient, aldus de Basisverordening, zo te worden uitgelegd dat hieronder ook het invoeren van een opgezette beer bestaat, aldus verweerder.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar betoog. Niet relevant is of de beer al rechtmatig was doodgeschoten toen de bedoelde verordeningen in werking traden. Veeleer is hier van belang dat eiseres heeft geprobeerd de beer binnen het grondgebied van Nederland te brengen in 2014. De Basisverordening is vóór 2014 in werking getreden. De rechtbank stelt vast dat eiseres’ stelling, die inhoudt dat verweerder op deze bezwaargrond niet is ingegaan, feitelijke grondslag mist. De beroepsgronden falen.
5. Eiseres voert subsidiair aan dat, hoewel is gehandeld in strijd met de letter van de Verordening, niet staande kan worden gehouden dat de in de Verordening beoogde bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten wordt bereikt met een verbod op de handel van dit specifieke dier, nog los van het feit dat eiseres de beer niet heeft ingevoerd om daarmee te handelen. Zij wil het dier blijvend gebruiken als object in haar showroom. In dit verband heeft zij er op gewezen dat eiseres’ bedrijf een grizzlybeer als logo wil gebruiken omdat de bedrijfsactiviteiten onder meer bestaan uit het importeren van machines van Canadese makelij. Volgens eiseres zou de verordening in dit geval wetshistorisch of teleologisch moeten worden geïnterpreteerd, hetgeen tot de conclusie leidt dat er geen reden is om door middel van bestuursdwang deze specifieke beer in bewaring te nemen. Daarom zou kunnen worden gezocht naar een praktische oplossing, bijvoorbeeld door het dier te schenken aan eiseres’ privédierentuin, of terugzending naar Canada toe te staan, zodat de benodigde CITES-uitvoervergunning alsnog kan worden afgegeven door de Canadese CITES-autoriteit, teneinde op die manier de beer legaal binnen het grondgebied van Nederland te kunnen brengen.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht bestuursdwang is toegepast. Ten tijde van het binnenbrengen van de opgezette beer binnen het Nederlands grondgebied was geen CITES vergunning aanwezig. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (ECLI:NL:RVS:2009:BH6315, www.rechtspraak.nl) is verweerder, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel gehouden van de bevoegdheid om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Verweerder heeft in dit verband ter zitting bepleit dat er geen uitzondering is gemaakt voor opgezette dieren in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en dat het aannemen van een dergelijke uitzondering kan betekenen dat het interessant kan worden om in het wild geschoten dieren op te zetten. Verweerder weigert medewerking aan de door eiseres’ voorgestelde oplossingen. Hij acht zowel toelating tot het Nederlandse grondgebied als terugzending naar Canada in strijd met de vigerende regelgeving.
5.2.
De rechtbank overweegt dat in Bijlage B, behorend bij de Basisverordening Ursidae spp. zijn vermeld. Daarom is het niet van belang of het hier gaat om een bruine beer of een ondersoort daarvan, zoals de grizzlybeer.
Niet in geschil is dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat eiseres artikel 13 van de Flora- en faunawet (Ffw) heeft overtreden door te trachten de beer in te voeren.
Verweerder was bevoegd om bestuursdwang toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst verweerder in dit verband terecht op vaste jurisprudentie van de AbRS die inhoudt dat hij, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel gehouden is van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn waardoor van verweerder kan worden gevergd om niet van zijn bevoegdheid gebruik te maken. Daartoe zal de rechtbank nagaan of er concreet uitzicht op legalisatie bestaat. In dit verband overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van documenten met terugwerkende kracht op de voet van artikel 15, tweede lid, van de Basisverordening. Evenmin is in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het verbod bedoeld in artikel 13 van de Ffw middels de procedure beschreven in artikel 4, tweede lid, van de Basisverordening, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Gelet hierop bestond geen concreet zicht op legalisatie ten tijde van het bestreden besluit.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake is van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien. Hoewel eiseres kan worden nagegeven dat zij een bedrijfsbelang heeft bij het tentoonstellen van de beer, ter ondersteuning van het bedrijfslogo, heeft verweerder geen blijk gegeven van een onevenredige belangenafweging door het belang van handhaving van de Ffw zwaarder te laten wegen dan eiseres’ bedrijfsbelang.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog om de verordening – met voorbijgaan aan de grammaticale interpretatiemethode – wetshistorisch of teleologisch te interpreteren. Naar het oordeel van de rechtbank is er alleen dan aanleiding om voor een dergelijke interpretatiemethode te kiezen als de grammaticale interpretatiemethode geen uitsluitsel biedt, hetgeen hier niet aan de orde is.
Overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de Canadese CITES-autoriteit, in weerwil van het bericht van 4 november 2014 (zie 1.5.) inmiddels bereid is om mee te werken aan verlening van een CITES-exportvergunning.
6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder terecht spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast ten aanzien van de beer die eiseres heeft getracht binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.