ECLI:NL:RBNNE:2016:3189

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
18-830077-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting van personenauto's met gemeen gevaar voor goederen

Op 16 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het opzettelijk in brand steken van twee personenauto's op verschillende data. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2014 en 20 november 2014 brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde gemeen gevaar voor omliggende woningen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat dit gevaar aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 180 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de benadeelde partij een bedrag van € 2.125,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 november 2014. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de brandstichting en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830077-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juni 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[naam ] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto en/of in die personenauto aanwezige goederen geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen en/of in de nabijheid geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield en/of beschadigd;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto en/of in die personenauto aanwezige goederen geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen en/of in de nabijheid geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 november 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield en/of beschadigd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte beide keren een auto op een afstand van ongeveer drie meter van een woning in brand heeft gestoken, waardoor gemeen gevaar voor deze woning is ontstaan. Ook indien de auto op een afstand van ongeveer vijf meter van de woning stond, zoals door verdachte ter zitting is verklaard, is sprake van voornoemd gevaar. Dit gevaar was voorzienbaar, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer een auto in brand wordt gestoken er sprake is van ontploffingsgevaar, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kortgezegd, aangevoerd dat er geen sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Met betrekking tot de brand op 24 augustus 2014 is geen technisch rapport opgemaakt, waardoor de gevaarzetting van deze brand onduidelijk is. Met betrekking tot de brand op 20 november 2014 is een technisch rapport opgemaakt waaruit blijkt dat wanneer de brand zich volledig had ontwikkeld het zeer aannemelijk is dat er schade aan de bestrating van het parkeervak zou zijn veroorzaakt. De gevaarzetting voor de nabijgelegen woning, die volgens verdachte op een afstand van ongeveer vijf meter stond in plaats van drie meter, en ontploffingsgevaar worden niet genoemd in dit onderzoek. Het is derhalve niet aannemelijk dat hier sprake van was. Uit de inhoud van de tenlastelegging blijkt dat de steller van de tenlastelegging met gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor de omliggende woning heeft bedoeld en niet de bestrating van het parkeervak. Dit zou ook heel vreemd zijn want bij elke brand wordt de grond beschadigd en zou er altijd sprake zijn van gemeen gevaar voor goederen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Er is volgens artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht sprake van opzettelijk brandstichting indien door opzettelijk brand te stichten gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. In casu is enkel gemeen gevaar voor goederen ten laste gelegd. Het gemene gevaar dient zich uit te strekken tot andere roerende goederen en onroerende goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht en het gevaar moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest ten tijde van de brandstichting. De brand zelf en het verloop van de brand zijn hiervoor niet van belang.
Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 24 augustus 2014 en op
20 november 2014 opzettelijk een auto in brand heeft gestoken, door aanmaakblokjes op de banden te leggen en deze in brand te steken. Beide auto's stonden telkens op dezelfde plaats in hetzelfde parkeervak geparkeerd. Uit ambtsedig opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de afstand tussen deze woning en het voertuig telkens ongeveer drie meter was.
De rechtbank kan echter op grond van het dossier niet vaststellen of sprake is geweest van gemeen gevaar voor deze woning ten tijde van de brandstichting. Tevens acht de rechtbank
- anders dan de officier van justitie - het geen feit van algemene bekendheid dat bij het in brand steken van een auto altijd sprake is van ontploffingsgevaar waardoor gemeen gevaar voor de woning te duchten was. Voorts is de rechtbank niet gebleken van gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerde auto's. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van deze onderdelen.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat sprake was van gemeen gevaar voor de bestrating van het parkeervak op 20 november 2014. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels ook voorzienbaar ten tijde van de brandstichting. De bestrating van een parkeervak is een goed dat niet aan verdachte toebehoort en een goed in de zin van de wet. Nu tevens is ten laste gelegd "in elk geval gemeen gevaar voor goederen" kan opzettelijke brandstichting terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was voor zowel 24 augustus 2014 en 20 november 2014 worden bewezen. Verdachte heeft immers op 24 augustus 2014 op dezelfde wijze, op dezelfde plek, een auto in brand gestoken.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 2 juni 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op zowel 24 augustus 2014 als op 20 november 2014 in [pleegplaats] een auto van [slachtoffer] in brand gestoken. Op 24 augustus 2014 heb ik twee aanmaakblokjes meegenomen vanuit de woning van [naam 1] . Ik ben naar de auto van [slachtoffer] gegaan. Deze auto stond geparkeerd in een parkeervak aan de [straat] . Ik heb de aanmaakblokjes op een autoband van de auto neergelegd en vervolgens aangestoken. Op 20 november 2014 ben ik opnieuw naar een auto van [slachtoffer] gegaan. Deze auto stond in precies hetzelfde parkeervak geparkeerd als de auto op 24 augustus 2014. Ik had uit de woning van [naam 2] één aanmaakblokje meegenomen. Ik heb dit aanmaakblokje op de autoband van de auto neergelegd en aangestoken. Ik heb later naar de brandende auto staan kijken.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 augustus 2014, opgenomen op pagina's 44 en 45 van het dossier met nummer PL0100-2015043342 Z d.d. 13 februari 2015, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer] :
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn personenauto, een Daihatsu [type] , voorzien van het [kenteken] . Ik heb mijn auto onbeschadigd geparkeerd op het parkeerplaatsje tegen over mijn woning. Op 24 augustus 2014 zag ik dat mijn auto in brand stond. Ik zag rook en vuur. Direct daarop kwam de politie en vervolgens de brandweer die de brand bluste.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 november 2014, opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn personenauto, een Deawoo [type] , voorzien van het [kenteken] . Ik heb mijn auto onbeschadigd geparkeerd op het parkeerplaatsje tegenover mijn woning.Op 20 november 2014 werd ik gebeld. Toen ik de voordeur opende zag ik een brandweerman voor de deur staan. Ik hoorde dat mijn auto in brand had gestaan.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 19 februari 2015, opgenomen op pagina's 112 tot en met 114 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten en tevens forensisch onderzoekers:
Een onderzoek naar sporen verricht in verband met een brand, gepleegd 20 november 2014.
Voertuig is een personenauto, Daewoo [type] , [kenteken] .
Door ons werd het volgende bevonden en waargenomen:
Door de brand was het voertuig met name aan de linker voorzijde beschadigd. Er was een naar boven en binnen brand- en schadebeeld zichtbaar. Wij zagen brandschade aan de linkerzijde van de afwateringsgoot en de linderzijde van het voorruit van het voertuig. Tevens zagen wij brandschade aan de linkerboven- en onderzijde van het dashboard.
Aan de linker binnenzijde van het voertuig zagen wij schade welke was ontstaan door hitte inwerking.
Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld, daarbij rekening houdend met informatie met betrekking tot het brandbeeld, kon worden vastgesteld dat de brand aan de linker voorzijde, op de band, van het voertuig was ontstaan. Indien het incident niet tijdig was ontdekt, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen. Hierbij was grote schade te verwachten geweest aan het voertuig. Tevens was bij een volledig ontwikkelde brand het zeer aannemelijk geweest dat er schade was ontstaan aan de bestrating van het parkeervak.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 augustus 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. primair
hij op 20 november 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een aanmaakblokje, ten gevolge waarvan een personenauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2. primair opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. primair wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij Reclassering Nederland;
- de verplichting mee te werken aan (nadere) diagnostiek) en indien geïndiceerd een behandelverplichting bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) of soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- een gedragsinterventie, wanneer uit de diagnostiek en na (eventuele) behandeling blijkt dat hier indicatie voor is, te weten de verplichting om (op aanwijzing van de reclassering) mee te werken aan de Cognitieve vaardigheden training CoVaplus of een vergelijkbare training, zolang de reclassering dit nodig acht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit verdachte voor het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde vrij te spreken en daarom de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf te matigen en de voorwaardelijke straf in de vorm van een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 30 mei 2016 en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op twee verschillende momenten in brand steken van een personenauto. Door deze brandstichtingen is gevaar veroorzaakt voor de bestrating van het parkeervak waarop de personenauto's stonden geparkeerd. De personenauto's behoorden iedere keer toe aan dezelfde persoon. Verdachte verdacht deze persoon ervan dat hij een bekende van hem had verraden bij de politie en hij heeft zijn boosheid hieromtrent geuit door het in brand steken van de personenauto's van deze persoon.
Brandstichting is een ernstig strafbaar feit en veroorzaakt maatschappelijke onrust en kan leiden tot psychische, emotionele en ook financiële schade bij de slachtoffers daarvan, hetgeen ook is gebleken uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Door doelbewust in een korte periode tot twee maal toe de auto van dit slachtoffer in brand te steken heeft verdachte bij het slachtoffer en zijn echtgenote gevoelens van angst en onzekerheid veroorzaakt. Tevens zijn deze slachtoffers in een plaats als [pleegplaats] afhankelijk van hun vervoermiddel waardoor veel overlast is veroorzaakt. De rechtbank acht dit zeer kwalijk.
De officier van justitie heeft de maximale taakstraf gevorderd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal, gelet op de ernst van de strafbare feiten, deze eis als uitgangspunt voor het bepalen van de straf nemen.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten geen strafbare feiten heeft gepleegd.
Door de reclassering is een adviesrapport opgemaakt waarin zij adviseert verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf op te leggen. Verdachte staat thans open voor hulp en begeleiding en is bezig zijn leven weer op orde te krijgen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de inzet van verdachte teniet doen en zijn motivatie om zich te blijven inspannen mogelijk verslechteren. Als bijzondere voorwaarde wordt een meldplicht bij de reclassering geadviseerd. Tevens worden een ambulante behandeling en een CoVaplus training (65 uur) als bijzondere voorwaarden geadviseerd indien de (nadere) diagnostiek en/of behandeling hiertoe aanleiding geven. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog tot gemiddeld. De verwachting is dat het reclasseringstoezicht, waarbinnen verdachte ondersteund en begeleid kan worden bij het op orde brengen van zijn leven en waarbinnen zal worden ingezet op gedragsverandering, de kans op recidive doet afnemen.
De rechtbank zal bij het opleggen van de straf het advies van de reclassering volgen. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden. Dit is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, maar de rechtbank acht in tegenstelling tot de officier van justitie niet bewezen dat sprake was van gemeen gevaar voor de omliggende woningen. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.125,-- toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag en de vordering voor het overig gevorderde bedrag niet ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de immateriële schade voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. De gevorderde schade met betrekking tot een weekend weg betreft geen rechtstreekse schade en kan niet worden toegewezen. De schade aan het voertuig van het merk en type Deawoo [type] is voldoende duidelijk en kan worden toegewezen. De schade aan het voertuig van het merk en type Daihatsu [type] is onvoldoende onderbouwd, maar de waarde en dus de schade voor deze auto kan naar redelijkheid worden geschat op een bedrag van € 500,--.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit de schade met betrekking tot een weekend weg niet toe te wijzen, omdat er geen causaal verband is met het strafbare feit. De schade aan het voertuig van het merk en type Deawoo [type] is voldoende duidelijk en kan worden toegewezen, maar dit geldt niet voor het voertuig van het merk en type Daihatsu [type] . Over de waarde van dit voertuig is niets bekend en hier kan derhalve ook geen bedrag voor worden toegewezen, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van de immateriële schade is geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij is na de tweede brandstichting samen met zijn echtgenote een weekend weg geweest, omdat ze erg bang waren geworden. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit geen schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat door op 24 augustus 2014 brand te stichten aan de auto van het merk en type Daihatsu [type] van de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht, die de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 500,--. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de schade aan dit voertuig dan ook tot dat bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering met betrekking tot dit voertuig zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade, te weten € 825,-- en de materiële schade aan het voertuig van het merk en type Deawoo [type] , te weten € 800,-- voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 2.125,-- , derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal, zoals is gevorderd, dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2014.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2014, aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.
Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich vervolgens blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd mee werkt aan (nadere) diagnostiek en indien geïndiceerd, zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord of soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde, indien uit diagnostiek of na (eventuele) behandeling blijkt dat hier een indicatie voor is, gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit de Cognitieve vaardigheden training CoVaplus of een vergelijkbare training, zolang de reclassering nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.125,-- (zegge: tweeduizend honderd vijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2014.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 125,-- af en bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige, te weten € 509,75, niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 2.125,-- (zegge: tweeduizend honderd vijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.300,-- aan materiële schade en € 825,-- aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2014.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en mr. D.M. Schuiling, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2016.
G.T. Zandstra-Alkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.