ECLI:NL:RBNNE:2016:3166

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
18.730427-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan criminele organisatie en poging tot invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het invoeren van cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het onderhouden van contacten met een koerier in het buitenland en het overmaken van geld naar Colombia, behulpzaam was bij de uitvoering van het misdrijf. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen, maar de rechtbank achtte de medeplichtigheid en deelname aan de criminele organisatie wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn beperkte rol, bijdroeg aan de handel in verdovende middelen, wat de volksgezondheid bedreigt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor Opiumwetdelicten, maar de rechtbank hield rekening met zijn achtergrond en de invloed van zijn vader, die ook betrokken was bij de criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730427-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 maart 2015, 22 mei 2015, 14 december 2015 en 9 en 10 maart 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Uygul, advocaat te Leeuwarden . Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de maand juli 2014, in elk geval in de periode van 1 juli
2014 tot en met 29 juli 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of te [pleegplaats 1] en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
(telkens) opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
- voor [persoon 1] (ondermeer) een creditcard (met daarop geld) en/of
contant geld heeft geregeld en/of (vervolgens) die creditcard en/of dat
contante geld aan die [persoon 1] heeft verstrekt en/of (vervolgens)
- voor [persoon 1] (ondermeer) (een) ticket(s), althans (een) vlucht(en),
heeft geboekt en/of heeft laten boeken naar Colombia en/of (een)
hotelaccommodatie(s) in Colombia heeft geboekt en/of heeft laten boeken en/of
(vervolgens)
- die [persoon 1] door hem, verdachte en/of door een of meer van verdachtes
mededader(s) naar het/een vliegveld heeft gebracht waarna die [persoon 1]
is afgereisd naar Colombia en/of
- met die [persoon 1] heeft overlegd over de wijze waarop verdachte
het geld moest afleveren en/of (vervolgens) in ruil voor dat geld de
cocaïne in ontvangst moest nemen en/of vervoeren naar Nederland en/of
-voorafgaande aan en/of tijdens de reis van [persoon 1] en/of tijdens het
verblijf van [persoon 1] in (ondermeer) Colombia via Whats-app en/of
via Facebook contact met die [persoon 1] heeft gelegd en/of heeft gehouden
en/of die [persoon 1] van informatie heeft voorzien en/of aan/voor die [persoon 1]
(meermalen, althans eenmaal) geld heeft overgemaakt via Western Union,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, in dien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de maand juli 2014, in elk geval in de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 juli 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of te [pleegplaats 1] en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland,
ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkander en/of een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, (telkens) opzettelijk tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, voor [persoon 1] een creditcard (met daarop geld) en/of contant geld geregeld en/of verstrekt aan die [persoon 1] en/of (een) ticket(s), althans (een) vlucht(en), heeft geboekt en/of heeft laten boeken naar Colombia en/of (een) hotel- accommodatie(s) in Colombia heeft geboekt en/of laten boeken en/of die [persoon 1] naar een vliegveld gebracht en/of laten brengen, waarna die [persoon 1] is afgereisd naar Colombia,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de maand juli 2014, in elk geval in de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 juli 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
(ondermeer) voorafgaande aan en/of tijdens de reis van [persoon 1] en/of tijdens het
verblijf van [persoon 1] in (ondermeer) Colombia via Whats-app en/of via Facebook contact met die [persoon 1] te leggen en/of te houden en/of die [persoon 1] van informatie te voorzien en/of aan/voor die [persoon 1] (meermalen, althans eenmaal) geld over te maken via Western Union, althans op enigerlei wijze behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen heeft verschaft;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 8 december 2014,
te [pleegplaats 2] , in de gemeente Leeuwarden en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
gevormd door hem verdachte en/of een of meer andere(n), (te weten (ondermeer)
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [persoon 1] en/of [medeverdachte 3] ) welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als
bedoeld in artikel 10 eerste lid sub a van de Opiumwet namelijk
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en wordt veroordeeld voor het hem onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde sprake is van medeplichtigheid aan een poging tot invoer van drugs, aangezien verdachte koerier [persoon 1] van informatie heeft voorzien, terwijl hij wist wat het doel van de reis was en hij daarnaast aan deze persoon een aantal keren geld heeft overgemaakt. Er is voldaan aan het opzetvereiste, te weten opzet op samenwerking en op het gronddelict. Meer in het algemeen heeft de officier van justitie gesteld dat opzet op het plegen van misdrijven van de Opiumwet aanwezig is, nu het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer iemand voor een korte periode op vakantie mag naar Zuid-Amerika, en hij daarbij veel geld meekrijgt, het de bedoeling is dat er drugs mee worden teruggenomen. Daarnaast heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie. Er was sprake van een gestructureerde vorm van samenwerking waarin volgens een vast patroon gedurende langere tijd strafbare feiten, te weten het plegen van misdrijven van de Opiumwet, werden beraamd en begaan. Het aandeel van verdachte bestond uit het onderhouden van contact met koerier [persoon 1] en verder wist hij van de hoed en de rand, zoals blijkt uit telefoongesprekken met zijn vader tijdens de reis van [medeverdachte 3] . Ook kreeg verdachte geld van zijn vader voor zijn bemoeienissen. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan in de visie van de officier van justitie derhalve eveneens worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, aangezien de rol van verdachte -gelet op de strengere eisen die door de Hoge Raad aan het bewijs van medeplegen worden gesteld- niet als medepleger kan worden aangemerkt. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte als medeplichtige heeft bijgedragen aan de tweede reis van [persoon 1] , waarbij laatstgenoemde heeft gepoogd drugs in te voeren. De door verdachte gevoerde Facebook-gesprekken met [persoon 1] kunnen niet als inlichtingen die ondersteunend zijn aan het misdrijf worden gezien. Wel heeft verdachte eenmaal voordat [persoon 1] in Colombia is aangehouden geld aan hem overgemaakt. Echter, dit was om zijn vriend van geld te voorzien voor eten en voor de terugreis naar het vliegveld en niet om het misdrijf te vergemakkelijken. De handelingen die verdachte heeft verricht na aanhouding van [persoon 1] kunnen niet worden meegenomen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen ondersteuning aan de invoer van cocaïne heeft geleverd en ook overigens geen aandeel in de criminele organisatie heeft gehad. Verdachte wist na de aanhouding van [persoon 1] weliswaar van de bezigheden van zijn vader, echter het is niet strafbaar te weten dat een misdrijf wordt gepleegd of anderen te vragen naar een door hen te plegen of gepleegd misdrijf. Aangezien verdachte geen handelingen heeft verricht of inlichtingen heeft gegeven die ondersteunend zijn of een aandeel opleveren in de criminele organisatie en hij ook geen rechtstreekse contacten onderhield met medeverdachte [medeverdachte 1] , doch enkel met zijn vader [medeverdachte 2] , dient voor dit feit vrijspraak te volgen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de periode te verkorten tot de maand juli 2014.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Onder 1 is primair ten laste gelegd medeplegen van een poging tot invoer van cocaïne door [persoon 1] . Subsidiair wordt verdachte verweten als medeplichtige te hebben gehandeld.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van medeplegen. Verdachte zal derhalve van het hem primair onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair aan verdachte ten laste gelegde medeplichtigheid overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat sprake is van behulpzaamheid bij of tot het plegen van het misdrijf. Daarnaast moet sprake zijn van opzet op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp wordt verleend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [persoon 1] door [medeverdachte 2] -op verzoek van [medeverdachte 1] - is gevraagd als koerier een reis naar Colombia te maken. Hiertoe is [persoon 1] in juli 2014 naar Colombia afgereisd. Toen [persoon 1] op 29 juli 2014 naar Nederland wilde terugkeren, is hij op het vliegveld aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in zijn koffer.
Uit telefoon- en Facebookgesprekken volgt dat verdachte tijdens het verblijf van [persoon 1] in Colombia contact met hem heeft onderhouden. Daarnaast heeft verdachte nog voor de aanhouding van [persoon 1] geld overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het verrichten van deze handelingen behulpzaam is geweest bij en tot het medeplegen van een poging tot invoer van cocaïne. Verdachte heeft voor zijn vader [medeverdachte 2] contact onderhouden met [persoon 1] en heeft hem geld gegeven om zijn reis, die tot doel had het invoeren van drugs, te kunnen voltooien. Anders dan de raadsman heeft betoogd, blijkt uit de toon en inhoud van het contact tussen verdachte en [persoon 1] dat verdachte op de hoogte was van het doel van de reis en dat hij in het contact met [persoon 1] voor zijn vader als tussenpersoon fungeerde. Dat verdachte op de hoogte was van de doel van de reis, te weten het invoeren van harddrugs, blijkt voorts uit zijn bij de politie afgelegde verklaring. Het moet voor verdachte eveneens helder zijn geweest dat hij door zijn handelingen anderen, waaronder zijn vader, ondersteunde bij het plegen van het misdrijf.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Onder 2 is ten laste gelegd de deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] vanaf april 2014 heeft samengewerkt met [medeverdachte 2] met het doel cocaïne in te voeren uit Zuid-Amerikaanse landen en dat dit heeft geleid tot één voltooide invoer, twee pogingen daartoe en tweemaal de voorbereiding daarvan. De rol van [medeverdachte 1] bestond hierbij telkens uit het onderhouden van contacten in het buitenland en het financieren van de reis en aankoop van de verdovende middelen. De rol van [medeverdachte 2] bestond uit het regelen van koeriers, het onderhouden van contacten met de koeriers en het vervoeren van de koeriers van en naar de luchthaven. Ook heeft hij zijn adres opgegeven om post met daarin verdovende middelen te ontvangen. Daarnaast namen er koeriers deel aan het samenwerkingsverband en heeft verdachte een aandeel geleverd in de organisatie. Verdachte heeft voor andere leden uit het samenwerkingsverband contact onderhouden met koerier [persoon 1] toen laatstgenoemde in Zuid-Amerika verbleef. Voorts was verdachte op de hoogte van de misdrijven die hierna met koerier [persoon 1] werden beraamd, terwijl hij in die wetenschap gelden die naar hij wist afkomstig waren van [medeverdachte 1] van zijn vader heeft gebruikt. Verdachte was in grote lijnen op de hoogte van de rolverdeling binnen het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft gedurende een periode van ruim een half jaar meerdere misdrijven voorbereid, gepoogd te plegen en/of gepleegd. Dit alles maakt, naar het oordeel van de rechtbank dat kan worden gesproken van een organisatie die tot oogmerk had het invoeren van cocaïne, aan welke organisatie verdachte heeft deelgenomen. Dat verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, volgt eveneens uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 8 januari 2015, opgenomen op pagina 122 e.v. van het dossier met nummer PL02GL02CL114050 d.d. 8 april 2015, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op bevel van de officier van justitie werden door [vliegmaatschappij] gegevens over de vluchten van [persoon 1] aangeleverd. Hieruit blijkt dat de heenreis via [plaats] op 11 april 2014 is geweest en dat hij is teruggevlogen via [plaats] op 24 april 2014. Aan de hand van deze gegevens is ook bekend geworden dat [persoon 1] is gevlogen vanaf [plaats] , via Portugal en Brazilië, naar Argentinië.
De in de woning van [medeverdachte 2] te [pleegplaats 2] inbeslaggenomen TomTom is onderzocht. Daaruit bleek dat in het navigatiesysteem triplog gegevens aanwezig zijn in de periode van 2 februari 2014 tot en met 3 augustus 2014. Hieruit bleek dat het navigatiesysteem op de volgende plaatsen was geweest:
3 april 2014: [pleegplaats 1] , parkeerplaats [straat 1]
11 april 2014: België, [plaats] / [vliegveld 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 25 november 2014, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier d.d. 8 april 2015, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik heb contact gehad met een [voornaam 1] . Deze woont in [pleegplaats 1] . Die [voornaam 1] heeft mij gevraagd of ik iemand wist die naar Zuid-Amerika wilde vliegen om daar drugs op te halen en naar Nederland te vervoeren. Ik wist wel iemand die op "vakantie" wilde gaan. Zo hadden [persoon 1] en ik het er over gehad. Hij had er wel oren naar om naar Zuid-Amerika te vliegen. [persoon 1] en ik zijn samen naar [pleegplaats 1] gereden. Daar hebben we met die [voornaam 1] afgesproken. We hebben afspraken gemaakt. De vluchten naar [plaats] zijn geregeld door [voornaam 1] . Ik heb gezien dat [voornaam 1] geld aan [persoon 1] heeft gegeven. [persoon 1] heeft ongeveer
€ 1000,-- voor de reis gekregen. De afspraak was dat [persoon 1] in Zuid-Amerika het geld voor die drugs kreeg. Mijn rol was dat ik [persoon 1] via [pleegplaats 1] naar [plaats] heb gereden. Ik heb hier € 500,-- voor gekregen. Later heb ik hem ook weer opgehaald. We gingen van [plaats] naar [pleegplaats 1] , daar heeft [persoon 1] zijn koffertje aan [voornaam 1] afgegeven.
Na drie of vier maanden heeft [persoon 1] weer een tripje naar Zuid-Amerika gemaakt. Dat is op dezelfde manier gegaan als de eerste keer. [voornaam 1] is toen in [pleegplaats 2] geweest. Daar heeft hij het geld aan [persoon 1] gegeven. Ik heb toen [persoon 1] rechtstreeks naar [plaats] gebracht. Ik zou geld krijgen als [persoon 1] weer terug in Nederland was, maar dat is niet gebeurd. [persoon 1] zit daar nog steeds vast. Ik heb een aantal keren telefonisch contact gehad met [persoon 1] . Ik was de contactpersoon tussen [persoon 1] en [voornaam 1] .
Na een aantal weken kwam [voornaam 1] weer bij mij thuis. Hij vroeg of ik nog een persoon wist die weer naar Zuid-Amerika wilde vliegen voor het transport van drugs. [medeverdachte 3] zei dat hij wel naar Zuid-Amerika wilde. [medeverdachte 3] zou voor deze trip € 3.000,-- of € 4.000,-- krijgen. Ik zou dan € 500,-- van [voornaam 1] krijgen. Ik heb toen een paspoort voor [medeverdachte 3] geregeld. Ik heb deze ook voor hem betaald. [voornaam 1] heeft de vliegtickets geregeld. [medeverdachte 3] heeft gekregen geld op een 'cash passport' gezet. Dat cash-passport heeft [voornaam 1] meegenomen naar [pleegplaats 1] . [voornaam 1] heeft vervolgens de vliegreis en het hotel daarvan betaald. Na een week is [voornaam 1] weer naar [pleegplaats 2] gekomen. Hij heeft mij toen € 16.000,- gegeven in coupures van € 500,-. Toen heb ik [medeverdachte 3] gebeld dat hij langs moest komen. Dat was begin oktober 2014. Daar heb ik [medeverdachte 3] direct die € 16.000,- gegeven. [medeverdachte 3] had geen koffer en heeft toen één van mij gekregen. Later die avond ben ik samen met [persoon 2] naar [medeverdachte 3] gegaan. Daar hebben we € 8.000,- in een sok en in zijn koffer gedaan en die andere € 8.000,- had hij gewoon bij zich. Vervolgens zijn we via [pleegplaats 1] naar [plaats] gereden.
Een paar dagen later heb ik contact gezocht met [voornaam 1] . Van [voornaam 1] heb ik gehoord dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 3] het geld in [hotel 1] in Zuid-Amerika zou overdragen. Maar [medeverdachte 3] was daar niet aangekomen. Op verzoek van [voornaam 1] heb ik contact gezocht met [medeverdachte 3] . Ik ben een aantal keren aan de deur geweest bij [medeverdachte 3] . We wisten niet waar hij was. [medeverdachte 3] is vervolgens weer bij mij thuis geweest en heeft die € 16.000,- aan mij teruggegeven. Ik heb vervolgens dat geld weer aan [voornaam 1] gegeven.
[medeverdachte 3] wilde wel weer terug om de kosten te vergoeden. [medeverdachte 3] had gezegd dat hij wel weer wilde "vliegen".
Ik realiseer mij dat ik heb meegedaan aan de voorbereidingen van transport van verdovende middelen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 26 november 2014, opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
De man die ik gisteren in mijn verklaring [voornaam 1] noemde, is eigenlijk genaamd [medeverdachte 1] .
U toont mij twee foto's. (De rechtbank merkt op dat dit dezelfde foto's betreffen als de foto's die zijn opgenomen op p. 664 en 665 van het dossier. Over deze laatste foto heeft de verbalisant gerelateerd dat de persoon op de foto is genaamd: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] te [pleegplaats 2] met Chileense nationaliteit, wonende op de [adres] te [pleegplaats 2] .) Ik herken de man op de foto's als zijnde de [voornaam 1] waar ik over sprak. [medeverdachte 1] heeft in [pleegplaats 2] een woning, achterin de [adres] . Als ik voor [medeverdachte 1] aan het werk ben, ik bedoel de vliegreisjes zoals ik bij [persoon 1] en [medeverdachte 3] heb gedaan, dan krijg ik daar geld voor van [medeverdachte 1] . De grote man achter deze drugstransporten is [medeverdachte 1] . Ik werk in opdracht van hem.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 27 november 2014, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: We hebben gegevens van Western Union opgevraagd, waaruit blijkt dat jij stortingen hebt gedaan naar het buitenland, totaal € 7722.
A: Ik kreeg dat geld cash van [medeverdachte 1] . Ik kreeg een briefje van [medeverdachte 1] met een naam en dat geldbedrag. Ik ging naar de Western Union, kreeg een stortingsbewijs en gaf dat aan [medeverdachte 1] . Ik kreeg 20 à 30 euro per transactie.
[medeverdachte 1] had mij gevraagd iemand te zoeken voor een vliegreisje nadat [persoon 1] in Zuid-Amerika vastzat. Ik heb contact gehad met [medeverdachte 1] over [medeverdachte 3] . Dat vond [medeverdachte 1] toen prima. De eerste keer heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] niet persoonlijk gezien. Ik heb deze eerste zaak met [medeverdachte 3] geregeld. De tweede keer heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] wel gezien. Ik en een andere persoon zijn via [pleegplaats 1] gegaan om de vliegtickets en een telefoon voor [medeverdachte 3] in ontvangst te nemen. Toen zijn we naar [plaats] gegaan en hebben daar [medeverdachte 3] afgeleverd. Het geld was al eerder geregeld. Toen [medeverdachte 3] in een hotel in Argentinië zat, heb ik [medeverdachte 3] gebeld om hem het adres door te geven waar hij het geld moest afleveren. Ik had van [medeverdachte 1] al gehoord dat er mensen in het hotel zouden komen. [medeverdachte 3] zou dat geld dan af moeten geven. De bedoeling zou zijn dat [medeverdachte 3] wat mee terug moest nemen. Dat zou een vloeibaar middel zijn dat in laptophoesjes zou worden vervoerd. Ik zou [medeverdachte 3] weer uit [plaats] halen. Toen [medeverdachte 3] bij mij thuis was, heeft [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] gesproken. Ze hebben toen geregeld dat [medeverdachte 3] nog wel een keer naar Zuid-Amerika zou gaan om het voorgaande reisje goed te maken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 8 januari 2015, opgenomen op pagina 157 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Op 26-11-2014 is er een postpakket vanuit Argentinië verstuurd naar jouw adres aan de [woonadres] te [pleegplaats 2] .
A: [medeverdachte 1] heeft mij wel eens gevraagd of ik adresjes wist waar ik postpakketjes op kon ontvangen vanuit het buitenland. [medeverdachte 1] had het er over dat ik 100 of 150 euro zou krijgen per postpakketje. [medeverdachte 1] heeft twee adressen van mij gekregen, om die postpakketjes op af te laten leveren. Ik heb hem ook mijn adresgegevens gegeven. Zodra een pakketje zou komen, moest ik [medeverdachte 1] inlichten. We hebben het niet gehad over de inhoud. Die zal vast niet legaal zijn geweest. Anders had hij het wel naar zijn eigen adres laten sturen. Ik heb een proefpakketje ontvangen. Ik heb contact gehad met [medeverdachte 1] , maar deze zending was bestemd om te controleren of de route van het pakketje goed was gegaan.
[persoon 1] zou laptoptassen meenemen vanuit Argentinië en Colombia. Volgens mij heeft [persoon 1] de keer dat hij in Argentinië was geweest, één laptoptas meegenomen. Deze is rechtstreeks afgeleverd bij [medeverdachte 1] in [pleegplaats 1] .
6. Een geschrift, te weten de vertaling van een verhoor van [persoon 1] door de Colombiaanse politie, d.d. 19 februari 2015, opgenomen op p. 608 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [persoon 1] :
V: In opdracht van wie heb jij in juli 2014 geprobeerd cocaïne te vervoeren vanuit Colombia naar Nederland?
A: Deze persoon ken ik slechts als [medeverdachte 1] . Ik heb hem via [medeverdachte 2] ontmoet in zijn woning. Ik heb mijn paspoort aan [medeverdachte 1] gegeven en hij heeft alles geregeld en betaald. Ik had een Blackberry-telefoon om contact te houden met [medeverdachte 2] die op zijn beurt alles aan deze [medeverdachte 1] doorgaf. Het was een telefoon van [medeverdachte 1] , ik heb hem van [medeverdachte 1] gekregen. [medeverdachte 2] heeft mij naar het vliegveld gebracht in opdracht van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de reis betaald. Ik heb ter voorbereiding mijn paspoort ingeleverd en later hebben ze mijn paspoort aan mij teruggegeven. Ze hebben ook papieren van het hotel, van het vliegtuig en het geld voor de uitgaven aan mij gegeven.
V: Hoe was de cocaïne verpakt?
A: In Colombia: dubbele bodem in één of ander soort steen.
V: Hoe was de cocaïne in Argentinië verpakt?
A: In laptoptassen.
V: Wie heeft jou van het vliegveld in [plaats] opgehaald?
A: [medeverdachte 2] , gebracht en opgehaald.
V: Waar en bij wie heb jij de cocaïne afgeleverd?
A: In Nederland aan deze [medeverdachte 1] .
V: Hoeveel heb jij verdiend met het vervoer uit Argentinië?
A: Achtduizend euro.
V: Waar hebben ze de cocaïne in Argentinië aan je gegeven?
A: In een restaurant in [plaats 2] .
V: Waar hebben ze de cocaïne in Colombia aan je gegeven?
A: In een hotel in [plaats 1] .
7. Een geschrift, te weten de vertaling van een verslag van het observatie team van de politie te Colombia, opgenomen op pagina 613 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op 28 juli 2014, [vliegveld 2] , kwam reisbagage aan op naam van [persoon 1] . Aan de heer [persoon 1] wordt toestemming gevraagd om een perforatie met een stalen priem te maken, waarop hij antwoordt dat hij er niets op tegen heeft. Nadat de koffer is geperforeerd, is er binnenin deze koffer een zwarte substantie aangetroffen, die na een test een kleuring (positief voor verdovende middelen) oplevert.
Aangehouden persoon: [persoon 1] . In bewaring gegeven voorwerp: boardingpassen [plaats 3] - [plaats 4] - [plaats] op naam van [persoon 1] en koffer die een substantie bevat met een bruto gewicht van ongeveer 10200 gram.
8. Een geschrift, te weten de vertaling van een verslag van het Forensisch Scheikundig Laboratorium te [plaats 3] , d.d. 11 september 2014, opgenomen op p. 624 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende: De substantie die verborgen zat in de wanden van de koffer bevat cocaïne in de concentratie van 14,7%, hetgeen overeenkomt met een netto gewicht van 801 gram cocaïne.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 10 december 2014, opgenomen op pagina 369 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Ik heb [persoon 1] nog gewaarschuwd. Ik dacht: "Straks wordt hij nog gepakt". Mijn vader zei dat hij naar Colombia ging en dan wat mee terug moest nemen. Ik weet dat je een risico neemt als je met drugs reist. Rond de zomervakantie ging [persoon 1] naar Colombia, [plaats 3] . Ik heb daar een paar keer geld naar overgemaakt via Western Union. [persoon 1] was eerder een keer naar Argentinië geweest. Het is me wel bekend dat je naar Colombia gaat om heroïne of cocaïne. Ik heb via Facebook contact met [persoon 1] gehad, terwijl hij in het buitenland zat.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 11 december 2014, opgenomen op pagina 410 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Je zegt afhankelijk te zijn van je vader als het om financiën gaat. Daarom profiteer jij mee van geld dat je vader met deze praktijken verdient.
A: Ik weet dat hij mijn sigaretten, eten en drinken meebetaalt. Ik weet dat hij heel veel geld van [medeverdachte 1] kon lenen. Ik hoefde maar te bellen en dan kon mijn vader geld van [medeverdachte 1] krijgen.
V: Ook voor het ronselen van nieuwe personen om "op vakantie te gaan" gaf je blijk wel even om je heen zou kijken.
A: Ja ik wilde mijn vader niet laten stikken.
11. Een geschrift, te weten een uitdraai van Facebookgesprekken tussen [verdachte] en [persoon 1] , opgenomen als bijlage achter de verklaring van [persoon 1] v.a. p. 498 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
[persoon 1] : Hoe ga ik ze uitleggen dat ik vakantie aan het vieren ben in het buitenland. Ze weten dat ik daar geen geld voor heb.
[verdachte] : Dat je met een vriend meeging waar iemand op het laatste moment afzegde.
20 juli
[persoon 1] : Hey [verdachte] . Heb hier wel internet, maar verzend de berichten niet via Ping. Alles gaat hier prima. Denk dan maar zo. Al data wanneer die gasten hier komen?
[verdachte] : weet ik niet. En kan wel kloppen. Me vader heeft straks weer Ping. En mooi om te horen dat het goed gaat. Als hij weer Ping heeft laat ik hem jou gelijk pingen. Hij pingt jou vanavond na 9 uur dan weet hij meer. Fijne vakantie nog ;-)
27 juli
[persoon 1] : Hallo kan je via [medeverdachte 1] nog wat geld ritselen?
[verdachte] : Is al geregeld, had me vader ook al gezegd toch.
[persoon 1] : Ben telefoon kwijt
[verdachte] : jaja jij je telefoon kwijt. Hoe dom kun je zijn. Hoe komt het dat jij je telefoon kwijt bent. Meld dat dan wat eerder anders was er nu geld overgemaakt. Probeer je al dagen te bereiken. Welke telefoon ben je kwijt dan?
[persoon 1] : die witte die ik mee kreeg.
[verdachte] : Oké morgen vlieg je terug toch?
[persoon 1] : Ja.
[verdachte] : Oké dan hoeven wij dus geen geld meer over te maken want dan heb jij dat pas als je in het vliegtuig zit. Meld dat dan eerder sukkel.
[verdachte] : [medeverdachte 1] had gezegd kan je vandaag geld overmaken, maar moesten we weten waar je zat en alles. Maar dat lukt nu niet eerder als morgenmiddag en dan zit jij al vliegtuig.
[verdachte] : Oké plaats van het hotel? Hotelnaam?
[persoon 1] : [hotel 2] .
[verdachte] : Dan ga ik morgenvroeg GKW met 100 kom jij wel vliegveld toch. Want meer heb ik niet kunnen regelen.
28 juli
[verdachte] : Als jij gaat vliegen, meld het dan even want dan zijn wij ook op de hoogte.
12. Een geschrift, te weten een transactieoverzicht Western Union, opgenomen op p. 409 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
2014/07/28: [verdachte] - [persoon 1] Colombia - € 120.00.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 18 november 2014, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3] :
Ik heb het paspoort aangevraagd, maar [medeverdachte 2] heeft dat voor mij betaald. Ik heb geld van [medeverdachte 2] gekregen, daarvoor heb ik kleding gekocht.
V: Volgens de tapgesprekken was de tweede reis ook al voor je geregeld.
A: Dat klopt. Ik heb weer geld van [medeverdachte 2] gekregen om kleding te kopen. Gisteren 17 november 2014 zou ik worden opgehaald door [medeverdachte 2] en nog iemand die mij vervolgens weer naar [plaats] zou brengen om vervolgens weer naar Argentinië te vertrekken. Ik moest daar weer hetzelfde doen wat ik in eerste instantie ook voor [medeverdachte 2] moest doen.
14. geschriften, bestaande uit door de politie uitgewerkte tap- en sms gesprekken, opgenomen op p. 398 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
* 15/10/2014 [medeverdachte 2] - [verdachte] .
H: Nou [medeverdachte 3] zit in het hotel.
A: Oh oké.
H: Hij was ziek geworden onderweg.
* 16/10/2014 [medeverdachte 2] - [verdachte] .
H: Ben druk bezig met [medeverdachte 1] .
A: Ik denk ik zal eens even horen of pa al weer wat van [medeverdachte 3] had.
H: Nee daar ben ik mee bezig, zou hem net bellen straks.
* 22/10/2014 [verdachte] - [medeverdachte 2] .
A: Ook al weer eens wat van [medeverdachte 3] gehoord?
H: Hij moet nog een paar dagen geduld hebben.
A: Ja hij moet daar nog een paar dagen blijven.
* 22/10/2014 [medeverdachte 2] - [verdachte] .
H: Weet jij misschien ook nog wel één die hetzelfde doen wil wat van [medeverdachte 3] ?
A: eehh.. moet ik even achteraan.
H: Ja we moeten.. hebben meer nodig.
A: Als ik daar wat voor weet dan hoort pa het wel.
* 09/11/2014 [medeverdachte 2] - [verdachte] .
[medeverdachte 2] zegt dat [voornaam 2] bij hem zit. [voornaam 2] weet dat er een jongen in [plaats 5] woont die [voornaam 3] wel kent van het wonen in [plaats 6] , die heet [voornaam 4] .
[medeverdachte 2] : Waar woont die?
[voornaam 3] : Op de [straat 2] .
[medeverdachte 2] : Weet ze het nummer wel?
[verdachte] : Weet je z'n huisnummer?
[voornaam 3] : Ja, 50 euro.
[medeverdachte 2] : nou als ze het niet wil zeggen dan zoek ik even verder.
[verdachte] : Lieverd, ze willen aan hem vragen of hij weg wil.
[voornaam 3] : Als jullie dat wagen, dan zet ik jullie allemaal persoonlijk in de cel.
[verdachte] : Nee, ken niet, lukt niet.
[medeverdachte 2] : Oké, hoi.
15. geschriften, bestaande uit door de politie uitgewerkte tap- en sms gesprekken, opgenomen op p. 752 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Tapgesprek d.d. 17 november 2014, [verdachte] naar [medeverdachte 2]
zegt dat hij [medeverdachte 3] straks even zal ophalen.
Tapgesprek d.d. 17 november 2014, [medeverdachte 2] naar [verdachte] naar [medeverdachte 2]
zegt dat er niet wordt opengedaan bij [medeverdachte 3] en dat de ramen van de voordeur eruit liggen.
Tapgesprek d.d. 17 november 2014, [verdachte] naar [medeverdachte 2]
: Nou ik heb [medeverdachte 1] al een berichtje gestuurd. Nou, die zal het vast fijn vinden.
[verdachte] : Die slaat straks door de rooie heen.
[medeverdachte 2] : Nou daar gaat mijn zakgeld weer.
Tapgesprek d.d. 17 november 2014, [medeverdachte 2] naar [verdachte]
[medeverdachte 2] : we moeten hem opzoeken van [medeverdachte 1] .
16. geschriften, bestaande uit door de politie uitgewerkte tap- en sms gesprekken, opgenomen op p. 851 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Tapgesprek d.d. 2 oktober 2014, [medeverdachte 2] naar [verdachte]
[medeverdachte 2] : Hebben jullie zin om naar [pleegplaats 1] ? Met mij?
[verdachte] : Hebben we daar nu zin in, naar [pleegplaats 1] met die ouwe heer?
[medeverdachte 2] : Ja, want ik moet naar [medeverdachte 1] voor geld.
Tapgesprek d.d. 15 oktober 2014 [medeverdachte 2] naar [verdachte]
: Ik denk ik zal eens horen hoe het is en of pa al weer wat van [medeverdachte 3] had.
[medeverdachte 2] : Nee daar ben ik nu mee bezig. Ik zou hem net bellen. Hij zou mij bellen, maar hij belt mij niet. Ik krijg telkens berichtjes. Dan moeten we iets afspreken dan eh.. dat andere is ook klaar voor hem.
[verdachte] : Oh zo.
[medeverdachte 2] : dan kan hij dat terug krijgen en zo snel mogelijk terugkomen.
[verdachte] : ja precies.
[medeverdachte 2] : Ja maar hij krijgt…
[verdachte] : Hij dan maar 2 en half of zo.
[medeverdachte 2] : ja nee. We hebben daar ook kosten gehad.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van algemeen relaas van Politie Noord-Nederland d.d. 8 april 2015, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 9 december 2014 kwam via [douane] het bericht binnen dat er tussen 26 november 2014 en 30 november 2014 een postpakket was onderschept in [plaats 7] in een vlucht vanaf [plaats 8] , Argentinië, voorzien van [pakketnummer] . Het bleek dat er 500 gram cocaïne in een wijnfles zat, met als eindbestemming het adres [woonadres] te [pleegplaats 2] . Zowel het vermelde telefoonnummer als het adres behoren bij [medeverdachte 2] .
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie [pleegplaats 1] d.d. 8 december 2014, opgenomen op pagina 225 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Wij verbalisanten hebben [medeverdachte 1] op 8 december 2014 aangehouden te [straat 1] te [pleegplaats 1] .
19. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, in combinatie met een bijlage behorend bij een lijst van inbeslaggenomen goederen RC, opgenomen op pagina 252 e.v. en 280 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Inbeslagneming op [straat 1] te [pleegplaats 1] op 8 december 2014:
- PL0100-2014152257-457859: (ongeveer) 1 kilo cocaïne, pakket in krant, vindplaats 050101: in de keuken op de grond onder de eettafel;
- PL0100-2014152257-457861: (ongeveer) 1 kilo cocaïne, pakket in krant, vindplaats 050201: in de keuken in de linker lade van het keukenblok;
- PL0100-2014152257-457884: (ongeveer) 1 kilo cocaïne, pakket bruin, vindplaats 050201: in de keuken in de linker onderkast van het keukenblok;
- PL0100-2014152257-457887: (ongeveer) 500 gram cocaïne, pakket brokken, vindplaats 050301: in de keuken in de linker onderkast van het keukenblok;
- PL0100-2014152257-457897: (ongeveer) 500 gram cocaïne, pakket brokken, vindplaats 050302: in de keuken in de linker onderkast van het keukenblok;
- PL0100-2014152257-457928: (ongeveer) 1 kilo cocaïne, pakket in krant, vindplaats 070101: in een boodschappentas in een vaste kast, gelegen naast de wc;
- PL0100-2014152257-457930: 5 stuks losse verpakkingen kleine hoeveelheden, vindplaats 050202, in de keuken in de linker lade van het keukenblok;
- PL0100-2014152257-457658: een Apple iPad, vindplaats 020501, in de woonkamer op de grond in de hoek bij balkon 1.
20. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 9 december 2014, opgenomen op pagina 798 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
- PL0100-2014152257-457859: netto gewicht: 934,5 gram cocaïne, SIN: AAHS9101NL
- PL0100-2014152257-457861: netto gewicht: 944,06 cocaïne, SIN: AAHS9336NL
- PL0100-2014152257-457884: netto gewicht: 1005,41 gram cocaïne, SIN: AAHS9346NL
- PL0100-2014152257-457887: netto gewicht: 499,26 gram cocaïne, SIN: AAHS9345NL
- PL0100-2014152257-457897: netto gewicht: 505,16 gram cocaïne, SIN: AAHS9335NL
- PL0100-2014152257-457928: netto gewicht: 955,71 gram cocaïne, SIN: AAHS9330NL
- PL0100-2014152257-457930: netto gewicht: in totaal 4,371 gram. SIN: AAHS9331NL, AAHS9332NL, AAHS9333NL, AAHS9334NL en AAHS9337NL
Totaal: 4848,471 gram
Alle bovenstaande goederen werden getest met de MMC cocaïne/cracktest. Resultaat: positief op cocaïne.
21. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, d.d. 23 december 2014 opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, opgenomen op pagina 813 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:
De monsters met SIN-nummers AAHS9335NL, AAHS9101NL, AAHS9345NL, AAHS9346NL, AAHS9336NL, AAHS9330NL, AAHS9334NL, AAHS9333NL, AAHS9332NL, AAHS9331NL en AAHS9337NL bevatten cocaïne.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de maand juli 2014, in de gemeente Leeuwarden en te [pleegplaats 1] en elders in Nederland en buiten Nederland,
ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkander en anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk tezamen en in vereniging met elkander en met anderen voor [persoon 1] geld hebben geregeld en verstrekt aan die [persoon 1] en een ticket hebben geboekt naar Colombia en een hotelaccommodatie in Colombia hebben geboekt en die [persoon 1] naar een vliegveld hebben gebracht, waarna die [persoon 1] is afgereisd naar Colombia, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de maand juli 2014, in de gemeente Leeuwarden of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door tijdens het verblijf van [persoon 1] in Colombia via Facebook contact met die [persoon 1] te leggen en te houden en die [persoon 1] van informatie te voorzien en aan die [persoon 1] geld over te maken via Western Union;
2.
hij in de periode van 1 april 2014 tot en met 8 december 2014 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Leeuwarden en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door hem verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [persoon 1] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet namelijk
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het opzettelijk vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen zijn verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair: Medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, lid 3-5, artikel 10a, lid 1, of artikel 11, lid 3-5 van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen onvoorwaardelijk en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een werkstraf voor de duur van 200 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij bewezenverklaring moet worden volstaan met de oplegging van straf gelijk aan voorarrest. Nu verdachte reeds in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan reclasseringstoezicht heeft gehouden, is de oplegging van een voorwaardelijke straf niet nodig. Eventueel kan hieraan een proeftijd van 1 jaar worden verbonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het invoeren van cocaïne vanuit Zuid-Amerikaanse landen. Hiertoe werden koeriers vanuit Nederland naar Zuid-Amerika gezonden, die de drugs in hun bagage mee terug moesten nemen. De rol van verdachte bestond hierbij uit het onderhouden van contacten met [persoon 1] in het buitenland en het storten van gelden naar Colombia zodat [persoon 1] naar het vliegveld aldaar kon afreizen.
Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, hetgeen de criminaliteit bevordert. Bovendien leiden dergelijke delicten tot verspreiding van harddrugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd. Verdachte was ervan op de hoogte dat voor het verkrijgen van koeriers onder zwakkere personen werd gerekruteerd. Dit alles is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en rechtvaardigt een strafrechtelijke sanctie.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van Opiumwetdelicten.
De reclassering omschrijft verdachte als een wat onnozel overkomende jongeman bij wie mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking. Er is sprake van jarenlang cannabisgebruik en mogelijke beïnvloedbaarheid en impulsiviteit. Verdachte is de zoon van medeverdachte [medeverdachte 2] . Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet in staat is om te werken. De reclassering heeft aangegeven dat, indien verdachte de reclassering juist heeft geïnformeerd over zijn rol ten aanzien van het ten laste gelegde, zij aanwijzingen heeft dat verdachtes handelen voortkomt uit gebrekkige cognitieve vaardigheden en adviseert derhalve tot oplegging van bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht en het verplicht meewerken aan een gedragsinterventie. De reclassering kan het recidiverisico van verdachte niet goed inschatten.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en de beperkte rol die verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft ingenomen, van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis dient te worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
300 dagen waarvan 193 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen gedurende een proeftijd van 2 jaren de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden omdat de rechtbank het in het belang van de verdachte acht dat hij vaardigheden aanleert om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 48, 49, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 193 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden , en dat hij zich hierna blijft melden zo lang en zo vaak de reclassering dit nodig acht.
2. dat de veroordeelde deelneemt aan een gedragsinterventie gericht op zijn cognitieve vaardigheden, te weten COVA(+).
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. M. Jansen en
mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2016.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.