ECLI:NL:RBNNE:2016:3163

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
18-830091-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in rug van slachtoffer

Op 27 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 28 februari 2016 in [pleegplaats] het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, nadat hij had gedreigd het slachtoffer neer te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, aangezien het steken met een mes in de rug een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord, maar de poging tot doodslag is bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problemen, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830091-16

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

27 juni 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende [te verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 juni 2016.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2016 in de [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, naar/tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen/gezegd: "pas op jongen, want ik steek
je neer" en/of "ik ga je steken als je niet weg gaat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 februari 2016 in de [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, naar/tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen/gezegd: "pas op jongen, want ik steek je neer" en/of "ik ga je steken als je niet weg gaat", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te [pleegplaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straat] in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het slaan/stompen en/of schoppen/trappen en/of met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, steken van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond (in de rug) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, te steken/raken.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hoewel er wettig bewijs is, acht de officier van justitie dat bewijs niet overtuigend. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van verdachte en de getuige [naam] niet overeenkomen met de verklaring van aangever. Uit het dossier blijkt niet dat er met het - op aanwijzing van verdachte
gevonden - mes is gestoken. Daarnaast heeft verdachte bij de reclassering ontkend dat hij het slachtoffer heeft aangesproken. Later is verdachte daar overigens weer op teruggekomen. Voorts acht de officier van justitie het op basis van de stukken in het dossier niet uitgesloten dat verdachte de schuld op zich neemt voor iemand anders. Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat het letsel van aangever niet kan zijn veroorzaakt door het handelen van verdachte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat en voorgedaan hoe hij een onderhandse stekende beweging heeft gemaakt met het mes, terwijl het slachtoffer boven in zijn rug is geraakt, ter hoogte van zijn schouderbladen. Verdachte is kleiner van stuk dan aangever.
De meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan wel worden bewezen. Uitgaande van verdachtes verklaring dat hij een stekende beweging met een mes gemaakt heeft in de richting van aangever en hem ook geduwd heeft, kan wel worden vastgesteld dat hij een bijdrage aan de vechtpartij heeft geleverd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 juni 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik kwam bij [naam winkel] aan de [straat] . Ik heb het mes gepakt toen ik erheen liep. Ik zei: "Ik ga je steken als je niet weggaat". Hij stopte niet en ik heb uitgehaald met het mes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 28 februari 2016, opgenomen op pagina 83 e.v. van het dossier met nummer 2016062585 d.d. 7 april 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb toen een mes gepakt en heb een jongen gestoken. Ik heb hem geraakt. Ik weet niet precies waar ik hem heb geraakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie
Noord-Nederland d.d. 28 februari 2016, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 28 februari 2016 omstreeks 03.00 uur liepen mijn vriend [naam] en ik op de [straat] in [pleegplaats] . Ik zag een groep mannen aan komen lopen. Een van de mannen riep: "Pas op jongen, want ik steek je neer". Daarna voelde ik dat ik een stomp/duw in de rug kreeg, althans zo voelde dat. Even later voelde ik bloed stromen over mijn rug tussen de schouderbladen. Ik voelde aan mijn rug, keek naar mijn kleding en zag op de rugzijde van mijn grijze t-shirt veel bloed. Ik begreep toen dat ik was gestoken.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van T. Naujocks, forensisch arts GGD Groningen van 9 juni 2016, inhoudende, als verklaring van de deskundige:
Heden ontving ik de benoeming als deskundige in de zaak met parketnummer 18/830091-16, met de vraagstelling welke mogelijk levensbedreigende gevolgen het letsel van slachtoffer [slachtoffer 1] had kunnen hebben.
Het door het UMCG op 28 februari jl. geconstateerde letsel was onder meer een steekverwonding op de rug, gelokaliseerd midden tussen de bovenranden van de schouderbladen en met een diepte van ca. 3,5 cm. Gelet op de plaats van de (vermoedelijke) steekwond was het zeer wel mogelijk geweest, afhankelijk van de aard/omvang van het gebruikte ‘wapen’, de gebruikte kracht, de gemaakte beweging (steken versus snijden) en
– bij een steekwond – de steekrichting, om zogenaamde vitale delen van het lichaam te raken, o.a. het ruggenmerg, maar ook de grote bloedvaten in de nek en hals en eventueel zelfs de longen. Letsel van deze organen kan in theorie fataal verlopen dan wel leiden tot ernstige restverschijnselen (o.a. verbloeding, dwarslaesie). Het feit dat in het UMCG aanvullend onderzoek is gedaan ter uitsluiting van ernstiger letsel, geeft eveneens aan dat de kans daarop bij betrokkene zeer zeker aanwezig was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte degene is geweest die op 28 februari 2016 in [pleegplaats] het slachtoffer gestoken heeft. De rechtbank komt als volgt tot deze conclusie.
Verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij degene is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Na het steekincident heeft verdachte zich ontdaan van het mes door het weg te gooien in de bosjes. Op aanwijzen van verdachte heeft de politie het mes later aangetroffen op de door verdachte aangewezen plaats.
Voordat de politie het mes had aangetroffen, heeft verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie een tekening gemaakt van het betreffende mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze tekening goed overeenkomt met het later door de politie aangetroffen mes. Voorts blijkt uit het dossier dat de politie geen mes heeft aangetroffen bij de personen met wie verdachte die bewuste nacht optrok, terwijl zij kort nadat het steekincident heeft plaatsgevonden zijn gefouilleerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met het mes in zijn hand een onderhandse stekende beweging richting het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het steekletsel in de rug van het slachtoffer wel degelijk kan zijn toegebracht door de stekende beweging die verdachte met het mes richting het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat er voorafgaand aan het steken sprake was van een vechtpartij. Tijdens een vechtpartij is het niet ondenkbeeldig dat het slachtoffer zich heeft bewogen, waardoor verdachte door de stekende beweging met het mes het slachtoffer boven in zijn rug geraakt heeft.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet had op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Vast staat dat verdachte aangever met een mes in zijn rug, tussen de bovenranden van de schouderbladen, heeft gestoken. Mede onder verwijzing naar hetgeen de forensisch arts Naujocks hierover heeft gerapporteerd, overweegt de rechtbank dat het met een mes steken op deze plaats in de rug de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu in dat gebied meerdere vitale organen zijn gesitueerd. Het steken door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden, zodat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op diens dood.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2016 in de [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen/gezegd: "Ik ga je steken als je niet weggaat" en vervolgens die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Poging doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 3 juni 2016, opgemaakt door H.K. Meijer, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van ADHD in combinatie met hechtingsproblemen en andere problematiek veroorzaakt door een afwezigheid van belangrijke opvoeders, in elk geval tijdens de puberteit. Verdachte was op de hoogte van het ontoelaatbare karakter van zijn gedrag, maar was ten gevolge van de stoornis niet goed in staat om zijn gedrag conform dit besef te bepalen. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de psycholoog. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich bij veroordeling voor het meer subsidiair ten laste gelegde kan vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, toen hij ’s nachts geconfronteerd werd met een vechtpartij waarbij personen waren betrokken die hij als familie beschouwde, zich gemengd in die vechtpartij, waarbij hij heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in zijn rug te steken. Het slachtoffer heeft geen enkele aanleiding gegeven om belaagd te worden en vervolgens door verdachte in zijn rug te worden gestoken.
Poging tot doodslag is een bijzonder ernstig feit. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer geen dodelijk letsel heeft opgelopen. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag last heeft van fysieke problemen. Daarnaast ervaart hij sinds het gebeuren een gevoel van onveiligheid op straat.
In beginsel is alleen een langdurige gevangenisstraf een passende bestraffing voor deze zeer ernstige vorm van geweld. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij geen relevante documentatie heeft en net 24 jaar was ten tijde van het plegen van het feit. Daarnaast kan het strafbare feit verdachte in verminderde mate worden toegerekend. De psycholoog die verdachte heeft onderzocht heeft benadrukt dat bij verdachte behandeling en begeleiding op de voorgrond zouden moeten staan, gelet op de ontwikkelingsbedreiging waarvan bij hem sprake is. Mede gelet daarop, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij zowel recht wordt gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, als aan de persoon van verdachte en het belang van behandeling en begeleiding. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de psycholoog geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
Nu de officier van justitie veroordeling voor de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft gevorderd, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens vordering, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit van het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op zijn detentie meldt bij de reclassering van het Leger des Heils in de regio van vestiging. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van AFPN, Ter Wille of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn cocaïneverslaving en zijn eventuele trauma's;
3. dat de veroordeelde deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.705,- (zegge: drieduizend zevenhonderd vijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 februari 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 3.705,- (zegge: drieduizend zevenhonderd vijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 47 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.205,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mrs. O.J. Bosker en M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2016.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.