In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij niet op de zitting verscheen, zich samen met anderen gedurende een langere periode heeft beziggehouden met het telen van hennepplanten. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het telen van hennepplanten in april 2014 en in de periode van november 2012 tot en met december 2013. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de opzet en uitvoering van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop in de zaak en het strafblad van de verdachte. De officier van justitie had een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op zijn plaats was, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.