ECLI:NL:RBNNE:2016:3137

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
18-820331-14 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

Op 17 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 18/820331-14. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 34.978,-, maar de rechtbank oordeelde dat na aftrek van gemaakte kosten er geen voordeel meer overbleef.

De zaak betrof een hennepkwekerij waarbij de veroordeelde en een medeveroordeelde samen een bedrag van € 5.000,- zouden hebben ontvangen voor vijf oogsten. De raadsman van de veroordeelde stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.500,- moest worden vastgesteld, omdat de veroordeelde kosten had gemaakt voor elektriciteitsverbruik, die hoger waren dan het verkregen voordeel. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een proces-verbaal van verhoor van de politie, waarin werd verklaard dat de veroordeelde en zijn vader een hennepkwekerij hadden opgezet.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, omdat de kosten die hij had gemaakt voor de hennepkwekerij hoger waren dan het bedrag dat hij had ontvangen. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen en het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat vastgesteld op nihil. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken, waarbij mr. J. van Bruggen als voorzitter fungeerde, bijgestaan door mrs. M. Haisma en N.A. Vlietstra.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820331-14

beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken d.d.

17 juni 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

in de zaak tegen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
hierna ook: veroordeelde,
raadsman: mr. H.J. Veen.
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 juni 2016.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft d.d. 1 maart 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 34.978,- ter ontneming van het uit de zaak met parketnummer 18/820331-14 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld op € 2.500,-, nu veroordeelde en medeveroordeelde [naam] samen een bedrag van € 5.000,- hebben gekregen. Op dat voordeel dient de door veroordeelde aan Enexis betaalde factuur in mindering te worden gebracht. De raadsman gaat er daarbij vanuit dat veroordeelde een bedrag van € 4.200,- aan Enexis heeft betaald.

Beoordeling

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bewijsmiddel:
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie
Noord-Nederland d.d. 24 april 2014, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier met nummer 2014044348 d.d. 5 september 2014, inhoudende als verklaring van [naam] :
Bij mijn vader en mij is een hennepkwekerij opgezet. We hebben € 5.000,- gekregen voor 5 oogsten.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 17 juni 2016 in de zaak met parketnummer 18/820331-14 veroordeeld ter zake het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep, meermalen gepleegd.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van bovenstaand bewijsmiddel het oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde door middel van het begaan van de feiten een opbrengst heeft verkregen van € 2.500,- (waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat het bedrag van
€ 5.000,- gelijkelijk is verdeeld tussen veroordeelde en medeveroordeelde [naam] ).
De rechtbank gaat hierbij uit van een ander bedrag dan de officier van justitie in zijn berekening heeft gehanteerd, omdat de rechtbank veroordeelde heeft veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep en de officier van justitie is uitgegaan van het medeplegen van telen van hennep.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat veroordeelde kosten heeft gemaakt ten behoeve van de hennepkwekerij, bestaande uit kosten voor elektriciteitsverbruik. Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken gaat de rechtbank ervan uit dat veroordeelde een bedrag van
€ 7.792,54 aan Enexis heeft voldaan. [1] Nu dit laatste bedrag hoger is dan de door veroordeelde verkregen opbrengst stelt de rechtbank vast dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op nihil;
- wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mrs. M. Haisma en
N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2016.
Mr. Vlietstra is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar het document 'Berekening ruimtes' op pagina 84 van het proces-verbaal van de politie.