In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten, maar heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Veen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.
De tenlastelegging omvatte drie punten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten in de periode van 2012 tot 2014. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het bewijs dat door de politie was verzameld, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de hennepkwekerij in de boerderij waar hij woonde, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop in de zaak en het advies van de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de handel in softdrugs en de gevolgen daarvan voor de samenleving.