ECLI:NL:RBNNE:2016:3135

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
18-820332-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten, maar heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Veen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.

De tenlastelegging omvatte drie punten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten in de periode van 2012 tot 2014. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het bewijs dat door de politie was verzameld, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de hennepkwekerij in de boerderij waar hij woonde, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop in de zaak en het advies van de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de handel in softdrugs en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820332-14

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

17 juni 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres ]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2016 en 3 juni 2016.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Veen, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 april 2014 althans in de maand april 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres ] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
726, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 31 december 2013 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres ] ) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 24 april 2014 te [pleegplaats] , meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid elctriciteit in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededadeder(s) de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbrekingh.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde medeplegen van telen van hennepplanten kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte één van de initiatiefnemers is geweest van het opzetten van de kwekerij in de boerderij waar hij woont. Daarnaast zorgde verdachte voor het onderhouden van contact met medeverdachte [naam] . Ook het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er een hennepkwekerij in de boerderij waar hij woonde aanwezig was. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een dikke grijze kabel vanuit het plafond naar de meterkast zag lopen. De rechtbank stelt vast dat dit een aanwijzing oplevert voor wetenschap van verdachte van de diefstal van stroom. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier evenwel niet dat verdachte enig aandeel heeft gehad in deze diefstal. De enkele (mogelijke) wetenschap is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het feit zoals tenlastegelegd onder 3. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde, voor zover dat ziet op het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2016.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal relaas van Politie Noord-Nederland d.d. 5 september 2014, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier met nummer 2014044348 d.d. 5 september 2014, inhoudende de relatering van verbalisant
[naam verbalisant] .
Partiële vrijspraak feit 1 en feit 2 primair
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen opzettelijk hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 april 2014 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres ] 726 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 31 december 2013 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres ] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
2.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde medeplegen van telen en het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf aan verdachte. Aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak is het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van telkens een groot aantal hennepplanten. Deze hennepplanten stonden in de boerderij waar verdachte woonde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in softdrugs aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald. De handel in softdrugs gaat niet zelden gepaard met geweld, bedreigingen en ripdeals. Aan dergelijke handel medewerking verlenen, op welke wijze dan ook, is laakbaar en kan verdachte worden verweten.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het door Reclassering Nederland over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 10 september 2015. De reclassering adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
De rechtbank zal, nu verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen van telen van hennep, en gelet op zijn strafblad, aan verdachte een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ouderdom van het feit ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel zal de rechtbank een gedeelte van de op te leggen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar, om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die de reclassering geadviseerd heeft.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland meldt op het adres Leonard Springerlaan 21 te Groningen. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde moet de door de reclassering gegeven aanwijzingen opvolgen;
2. dat de veroordeelde deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-plus of solo, ter beoordeling aan de reclassering, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mrs. M. Haisma en
N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2016.
Mr. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.