ECLI:NL:RBNNE:2016:3071

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
18.850356-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, bezit van vuurwapen en valse aangifte

Op 30 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, het in bezit hebben van een vuurwapen met munitie, en het doen van valse aangifte van brandstichting en poging tot moord dan wel doodslag. De feiten vonden plaats op 24 mei 2013, toen de verdachte opzettelijk brand stichtte in zijn sportschool, waarbij hij brandbevorderende middelen gebruikte, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet in overeenstemming waren met het technisch bewijs, en dat zijn geheugenproblemen pas na het incident optraden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het tijdsverloop sinds de gepleegde feiten. De verdachte werd bijgestaan door mr. P.T. Huisman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek. De rechtbank achtte de valse aangifte van de verdachte, die stelde dat hij was overvallen, niet geloofwaardig, gezien het bewijs dat hij zelf betrokken was bij de brandstichting en het bezit van het vuurwapen. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan alle ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij van andere beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850356-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 juni 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2013, te [pleegplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (sportschool) aan de [adres pleegplaats]
[huisnummer] , heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een)
brandbevorderende (vloei)stof(fen)/middel(en) (te weten motorbenzine en een
combinatie van motorbenzine en een aardoliedestillaat van subklasse kerosine
of gasolie), in elk geval met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan (een deel van) het interieur van dat pand/die sportschool
en/of dat pand/die sportschool geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van dat pand en/of die
sportschool en/of dat pand en/of de in dat pand gevestigde bedrijf/bedrijven,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in/nabij die sportschool en/of
belendende percelen bevindende persoon(en), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de avond/nacht van 23 op 24 mei 2013, te [pleegplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw (te weten het pand [adres pleegplaats] [huisnummer] ), geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2013 te [pleegplaats]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Smith & Wesson, model
2213 Sportsman, kaliber .22 LR), en/of munitie van categorie III, te weten een
Randvuur kogelpatroon (merk Remington, kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 mei 2013 te [pleegplaats]
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
de hoofagent(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] opzettelijk in strijd met de
waarheid aangifte gedaan van poging tot moord dan wel poging tot doodslag op
hem en van brandstichting in/van zijn sportschool.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
ten aanzien van de feiten 1 en 2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van verdachte, waarbij hij aanvankelijk werd gehoord als aangever en later is aangemerkt als verdachte, tegenstrijdigheden bevatten. Voorts kan verdachte geen verklaring geven voor conclusies die worden ondersteund door technisch bewijs na onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De officier van justitie heeft onder meer aangegeven dat op de tie-wraps, waarmee verdachte zou zijn vastgebonden, wel het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen maar niet dat van anderen. Voorts is uit onderzoek gebleken dat de tie-wraps, waarmee verdachte zou zijn vastgebonden, niet hebben vastgezeten dan wel zodanig los zaten dat het niet nodig was deze door te snijden om los te komen, zoals verdachte heeft verklaard. Desondanks waren de tie-wraps wel doorgesneden. Er is op het pistool, te weten op de trekker en de kolf, een onvolledig DNA-profiel van verdachte aangetroffen. Het is daarom goed mogelijk dat verdachte dit wapen in handen heeft gehad. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat dit wordt ondersteund door het feit dat tevens op de patroon, die in de houder van het pistool zat, lichaamsmateriaal is aangetroffen dat van verdachte afkomstig kan zijn. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het feit dat zijn DNA-materiaal op het patroon en op het pistool is terechtgekomen. Uit onderzoek naar de broek van verdachte blijkt dat het waarschijnlijker is dat de schootsafstand kleiner was dan 25 centimeter dan dat deze afstand groter was. Het is daarom mogelijk dat verdachte zelf zijn verwondingen heeft toegebracht. Blijkens het letselrapport zijn de verwondingen gericht toegebracht en niet in een worsteling, zoals verdachte had verklaard. De aansteker die achter het pand is aangetroffen bevat eveneens DNA-materiaal van verdachte en in de rechterschoen van verdachte is een brand versnellend middel aangetroffen. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wapen waarop het DNA-materiaal van verdachte op de vorengenoemde plaatsen is aangetroffen en waarvoor verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, door het onderzoeksteam van de politie is gevonden in de nabijheid van de sportschool. Uit nader onderzoek is gebleken dat het wapen kan zijn gegooid vanaf het dak waarop verdachte is aangetroffen toen de hulpdiensten ter plaatse kwamen. Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat geen bewijs is gevonden voor betrokkenheid van een ander persoon die het wapen voorhanden zou hebben gehad. Volgens de officier van justitie maakt de optelsom van voornoemde wettige bewijsmiddelen, alsmede de tegenstrijdige verklaringen van verdachte en het feit dat uit het onderzoek niet is gebleken van de aanwezigheid van anderen in het pand dan verdachte zelf dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Naar zijn mening is verdachte de enige persoon die de brand kan hebben gesticht. Daarnaast heeft hij aangegeven dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde aldus wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 3
Naar de mening van de officier van justitie blijkt uit het voorgaande dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zelf betrokken is geweest bij de brandstichting in de sportschool, zodat hij opzettelijk valse aangifte hiervan heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat verdachte slachtoffer is geweest van een poging tot moord of doodslag, nu uit het onderzoek naar voren is gekomen dat het verdachte zelf is geweest die het letsel heeft toegebracht, zodat verdachte ook hiervan opzettelijk valse aangifte heeft gedaan. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen dat er anderen aanwezig waren die zich aan voornoemde feiten schuldig zouden kunnen hebben gemaakt. De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat er in het politieonderzoek aannames zijn opgesteld en een scenario naar aanleiding van vermeende tegenstrijdigheden in verdachtes verklaring en ongerijmdheden in het dossier. Veelal zijn deze tegenstrijdigheden naar de mening van de raadsman geen tegenstrijdigheden, zeker niet nu een aantal punten genoteerd is als eerste indruk van een hoofdagent, die net als verdachte in hectische omstandigheden verkeerde. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat hij niet eenzelfde stellige conclusie kan trekken uit de onderzoeksresultaten van het NFI ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte op het wapen, het patroon, de tie-wraps en de aansteker.
Op de patroonhouder kon geen geschikt DNA-profiel worden verkregen en op het wapen werd een onvolledig DNA-profiel verkregen van verdachte en minimaal één ander persoon. Voorts hebben de deskundigen niet kunnen aangeven wat voor materiaal het DNA was, enkel dat het biologisch celmateriaal betrof. Er zijn geen vingerafdrukken van verdachte op het wapen en de patroon gevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen heeft vastgepakt in een poging deze van zijn aanvaller te bemachtigen, zodat hierbij mogelijk verdachtes DNA-materiaal op het pistool kan zijn gekomen. Ook is het zo dat in de sportschool overal DNA-materiaal van verdachte aanwezig was, zodat het niet vreemd is dat er DNA op het wapen is aangetroffen. Verder is gebleken dat het patroon in een halfopen magazijn bestond, zodat verdachtes DNA-materiaal op dit patroon afkomstig kan zijn van de vloer of uit de omgeving dan wel door secundair contact ten gevolge van de worsteling tussen verdachte en zijn aanvaller. Op de andere aangetroffen hulzen van afgevuurde patronen is geen DNA-materiaal van verdachte aangetroffen.
Ook is er onderzoek gedaan naar tie-wraps die op de balie zijn gevonden. Naar de mening van de raadsman is onbekend of dat de tie-wraps zijn waarmee verdachte was vastgebonden, aangezien deze mogelijk zijn verbrand in het vuur. Uit het onderzoek van het NFI blijkt niet zonder meer dat de tie-wraps zijn doorgesneden met glas van een spiegel, zoals verdachte heeft verklaard, maar de tie-wraps kunnen even waarschijnlijk zijn doorgesneden met een ander scherp snijdend voorwerp. Het pluisje aangetroffen op deze tie-wraps was niet afkomstig van de kleding van verdachte. Verder is het niet vastgesteld dat de brand is aangestoken met de buiten de sportschool aangetroffen aansteker. Uit het brandonderzoek is naar voren gekomen dat onbekend is waarmee het vuur is aangestoken. De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte dagelijks in de sportschool aanwezig is, zodat het zeer goed mogelijk is dat er DNA-materiaal afkomstig van verdachte op deze aansteker zat. Ten aanzien van het brandversnellend middel in de rechterschoen van verdachte heeft de raadsman aangegeven dat het zeer goed mogelijk is dat verdachte in zijn vlucht naar buiten in de uitgesprenkelde vloeistof heeft gestaan. Bovendien is nergens een jerrycan aangetroffen. Verder acht de raadsman het zeer onaannemelijk dat verdachte zichzelf driemaal in zijn eigen lichaam heeft geschoten.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting nu wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de persoon was die brandmiddelen heeft gesprenkeld en hierbij open vuur heeft gelegd, ontbreekt.
ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat de DNA-sporen op het wapen verklaarbaar zijn zonder dat daaruit moet vloeien dat het wapen van verdachte zou zijn. Het mengprofiel en de profielen onder de kolfplaten wijzen juist een andere kant op. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrij te spreken.
ten aanzien van feit 3
Nu de raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten volgt hieruit dat verdachte geen opzettelijke valse aangifte heeft gedaan, zodat hij de rechtbank voor het onder 3 ten laste gelegde eveneens om een vrijspraak heeft verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
Naar aanleiding van een melding op 24 mei 2013 omstreeks 1.25 uur zijn verbalisanten naar de [adres pleegplaats] te [pleegplaats] gegaan, waar zij geschreeuw hoorden en een man op het dak van de sportschool aldaar zagen staan. Later bleek dit te gaan om verdachte, die toen nog als slachtoffer werd aangemerkt. Blijkens verdachtes aangifte komt het door hem geschetste scenario in het kort op het volgende neer. Bij het verlaten van het pand zou verdachte zijn belaagd door twee mannen en werd hij gedwongen weer naar boven te lopen. Hij zag dat een man een pistool op hem richtte, nadat hij zich bij de bar had omgedraaid. De andere man zag hij op dat moment met een jerrycan een naar benzine ruikende vloeistof door de zaal sprenkelen. Verdachte gaf aan toen te hebben getracht het pistool af te pakken door de slede van het pistool beet te pakken en de pols van de man naar voren te drukken in een soort klem. Dit mislukte en de man zou hem hierop in zijn linkerzij hebben geschoten. Vervolgens schopte de man hem in zijn kruis, waarna verdachte met zijn handen zijn kruis bedekte en nog een schot hoorde. Hij voelde pijn in zijn linker bovenarm. Verdachte viel op de grond en hoorde opnieuw een schot, dat hem raakte in zijn rechterkuit. Daarna zou de man hem hebben vastgebonden met tie-wraps aan beide polsen. Ook bond de man zijn voeten vast met tie-wraps. Verdachte vermoedde dat de mannen waren gevlucht via de nooduitgang in de aerobiczaal. Aan een gebroken spiegel, welke een meter van verdachte vandaan tegen de muur stond, zou hij de tie-wraps om zijn polsen hebben kunnen lossnijden. De tie-wraps om zijn enkels heeft hij kapot getrokken. Verdachte is over de bar gesprongen naar de deur van het balkon. Binnen brandde het op dat moment. De rechtbank merkt op dat het geheugen van verdachte hem naar eigen zeggen ongeveer twee weken na het incident in de steek liet en dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven nog steeds geen herinneringen aan de betreffende nacht te hebben.
Uit technisch onderzoek van het NFI is gebleken dat de verklaring van verdachte niet in overeenstemming is met de aangetroffen sporen. Met name zijn verklaring omtrent het vuurwapen en de tie-wraps kunnen op essentiële punten worden weerlegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft aangegeven op de bovenverdieping van de sportschool bij de bar te zijn vastgebonden met tie-wraps om zowel zijn beide polsen als om zijn enkels. De tie-wraps om zijn polsen heeft hij kunnen lossnijden aan spiegelglas en de tie-wraps om zijn enkels heeft hij kapot getrokken. Daarna is hij door de deur naar buiten gevlucht. Het forensisch onderzoeksteam van de politie heeft op de plek waarvan verdachte zelf heeft aangegeven gekneveld te zijn geweest tie-wraps aangetroffen, die bovendien waren doorgesneden. De rechtbank constateert dat dit past in verdachtes verklaring. Voorts merkt zij op dat er op deze plek geen brand heeft gewoed en verdachte niet heeft aangegeven de tie-wraps in het vuur te hebben gegooid, zodat de rechtbank vaststelt dat de aangetroffen tie-wraps, dezelfde waren als waarmee verdachte zou moeten zijn vastgebonden. Ook heeft het NFI hierop DNA-materiaal van verdachte aangetroffen.
Het NFI heeft de tie-wraps nader onderzocht. Hieruit blijkt dat ze niet de verwachtte beschadigingen hebben, zoals druksporen die ontstaan bij de door verdachte aangegeven wijze van losrukken. Het NFI acht het niet mogelijk om de tie-wraps van elkaar los te trekken zonder dat daarbij aan de tanden in de sluitkop en aan de tanden van de trekband duidelijk zichtbare beschadigingen ontstaan.
De rechtbank stelt op grond van voornoemd technisch onderzoek van het NFI vast dat de tie-wraps niet aan elkaar hebben gezeten, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij was vastgebonden.
Verder heeft verdachte aangegeven dat hij heeft getracht het vuurwapen van zijn belager te bemachtigen, maar dat dit niet was gelukt. Verdachte had de slede van het wapen vastgepakt en probeerde zo het wapen van zich af te bewegen. Zijn belager schoot hem toen in zijn linkerzij. Het forensisch onderzoeksteam van de politie heeft op het terrein direct achter de sportschool een vuurwapen, te weten een Smith&Wesson long rifle aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de verschoten munitieonderdelen afkomstig zijn uit dit pistool. Het NFI heeft voornoemd vuurwapen nader onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat uit het aangetroffen DNA-mengprofiel een onvolledig DNA-profiel is verkregen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met dat van een willekeurig ander persoon is kleiner dan één op één miljard. De rechtbank constateert dat verdachtes DNA-profiel is aangetroffen in een monster afkomstig van specifieke plekken van het wapen, te weten op de trekker, op de voorzijde van de kolf en op de zijkant van de kolf. [1] Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit plaatsen waarop contactsporen zijn te verwachten indien het vuurwapen wordt vastgehouden in een schietklare handgreep. Volgens verdachte had zijn belager het wapen op deze wijze vast en heeft hij daarmee zelfs vrijwel meteen geschoten, toen verdachte trachtte het wapen af te pakken. In dat geval is naar het oordeel van de rechtbank de verwachting dat verdachtes contactsporen op andere plaatsen van het vuurwapen zouden zijn terechtgekomen, zoals op de slede of de loop en juist niet op de kolf en de trekker. Bovendien is in dat geval niet aannemelijk dat DNA van verdachte, zoals de verdediging meent, door secundaire overdracht op de kolf en trekker van het pistool zijn terecht gekomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet strookt met het technisch bewijs. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verklaring van verdachte dat een ander dan verdachte het wapen heeft afgevuurd niet waar kan zijn. Dit wordt nog ondersteund door de bevindingen van het NFI ten aanzien van het patroon in de houder van het vuurwapen, waarop celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte.
Voorts komt uit het letselrapport naar voren dat de schotwonden van verdachte oppervlakkig zijn en gericht zijn toegebracht, als zijnde ontstaan bij een niet-bewegend en niet tegenstribbelend persoon. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachtes verklaring omtrent de toedracht hierbij niet past, aangezien hij heeft aangegeven te hebben gepoogd zijn belager het pistool afhandig te maken en daarbij te zijn beschoten, te zijn neer geschopt en weer beschoten en tenslotte tijdens zijn val opnieuw te zijn beschoten. Volgens het letselrapport passen de verwondingen van verdachte niet bij een toedracht van strijdgewoel en tijdens een val.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien niet alleen geen steun bieden aan de lezing van verdachte, maar de onwaarachtigheid van deze lezing juist illustreren. De verklaring van verdachte vertoont op belangrijke punten onwaarheden. Daarbij overweegt zij dat uit het onderzoek van de politie bovendien geen enkele aanwijzing is gevonden voor de aanwezigheid van andere personen in het pand. Dat verdachte heeft aangegeven dat hij zich niets meer kan herinneren van het voorval, maakt dat een deugdelijke verklaring ten aanzien van het aangetroffen technisch bewijs uitblijft. De rechtbank merkt hierbij op dat de geheugenproblemen van verdachte zich pas na circa twee weken manifesteerden.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit bewijsmiddelen gebleken dat verdachte in het pand aanwezig was toen de brand werd gesticht en dat hij de tijd en de gelegenheid heeft gehad om de brand te stichten. Van de aanwezigheid van anderen in het pand op dat moment blijkt uit het dossier niets. De rechtbank is van oordeel dat het scenario van verdachte niet aannemelijk is geworden en kan worden weerlegd door onderstaande bewijsmiddelen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dat van de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was, is niet gebleken.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de DNA-sporen van verdachte op een zodanig specifieke plaats op het vuurwapen zijn aangetroffen dat dit niet anders te verklaren is dan dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Voorts is uit het onderzoek niet gebleken van de aanwezigheid van andere personen. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 3
In het verlengde van de bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk valse aangifte heeft gedaan van een overval met poging tot moord dan wel doodslag en een brandstichting.
De rechtbank past bij de beoordeling van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe.
verklaring van verdachte
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 mei 2013, opgenomen op pagina 1 e.v. (map relaas A) van het dossier met nummer 20130501373 d.d. 25 mei 2013, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik doe aangifte van poging tot moord dan wel poging doodslag en van brandstichting in mijn sportschool. Ik ben met [persoon] naar zijn woning gegaan, hij woont ook aan de [adres persoon] . Hier hebben we wat gegeten. Ik ben om ongeveer 21:00 uur weer naar de sportschool gegaan. Ik ben daar alleen naar toe gegaan. Ik was in een witte Opel Vivaro bus. Ik was daar om ongeveer 21:20 uur. Ik wilde de laatste administratie wegwerken voordat we zouden verhuizen. Toen ik klaar was zag ik op de klok dat het inmiddels 00:15 uur was. Ik heb afgerond, heb de verlichting allemaal uit gedaan en ben naar beneden gegaan. Ik ben naar buiten gegaan en was bezig om de toegangsdeur afsluiten met een sleutelbos. Aan deze bos zitten mijn autosleutels en onder andere de sleutels van de sportschool. Ik voelde op dat moment, ik stond toen met mijn gezicht naar de deur, iets kouds tegen mijn achterhoofd. Ik heb een kaal hoofd. Ik besefte dat dit mogelijk een vuurwapen was. Ik wilde mij omdraaien maar ik hoorde dat er werd gezegd ‘Don’t turn’ en ‘Open the door’ en Shut your mouth”.
Ik heb de deur open gedaan en ben naar binnen gegaan. Ik kon op dat moment niemand zien. Er werd toen met een pistool in mijn rug geduwd. Zo werd ik gedwongen naar binnen en later naar boven te lopen. Ik probeerde een uitweg te zoeken. Ik wilde eerst naar achteren trappen, maar ze waren met z’n tweeën. De man met het pistool dwong mij de trap op naar boven. Toen ik bij de balie stond heb ik mij omgedraaid. Ik stond vlakbij de ingang om achter de balie te komen. Ik wilde zien met wie ik te maken had. De man met het pistool stond voor mij. Ik zag dat hij het pistool op mij richtte. Ik ken het verschil wel tussen een pistool en een revolver. Hij hield het pistool in zijn rechterhand ter hoogte van zijn buik vast. Het was geen groot pistool, het glom wel. Ik zag dat de andere man door de zaal liep. Ik rook benzine. Ik zag dat de andere man iets uitsprenkelde in de zaal. Ik zag dat hij een lichtkleurige soort jerrycan vast had. Ik heb met mijn linkerhand geprobeerd het pistool af te pakken. Daar is een techniek voor die ik ken vanuit de vechtsport. Ik pakte dus als het ware de slede van het wapen vast. Ik wilde zo het wapen van mij af bewegen en de pols van de man naar voren drukken in een soort klem, zodat hij het pistool los moest laten. Dit ging mis. De man schrok kennelijk en trok het pistool terug. Ik hoorde een schot en voelde direct een stekende pijn in mijn linkerzij. Het schot werd op een afstand van ongeveer 20 centimeter van mijn buik gelost. Van schrik en van pijn liet ik het pistool los. Ik voelde dat ik een ‘push’ kreeg van de man en daarna gelijk een trap in mijn kruis kreeg. Hierdoor boog ik voorover/kroop in elkaar, ik had mijn handen bij mijn kruis omdat ik erg veel pijn had. Ik hoorde toen nog een schot en voelde pijn in mijn linker bovenarm. Door de pijn viel ik op de grond. Ik viel als het ware zijwaarts. Ik zag dat de man op mij af kwam lopen. Hij riep tegen mij:”ls that what you want?” Terwijl ik viel hoorde ik nog een schot. Ik voelde pijn in mijn rechteronderbeen. Ik werd geraakt in mijn rechterkuit. Ik lag voor de balie. Ik hoorde de man met het pistool zeggen ‘We’ve got your family too’. Ik kwam op mijn linkerzij te liggen. De man met het pistool bond mij vervolgens vast met tie-wraps. Ik weet niet waar hij deze vandaan had. Hij bond mijn polsen aan elkaar vast. Ze zaten zo vast dat mijn handpalmen naar elkaar toe zaten. De tie-wraps zaten over mijn jasje heen. Ook mijn voeten werden vast gemaakt met tie-wraps. Ik kreeg tie-wraps om mijn enkels, over mijn broek heen. Rechts achterin de fitnesszaal zit nog een aparte lesruimte, de aerobic zaal. Hier is een nooduitgang met een trap aan de buitenzijde van het gebouw. Ik vermoedde dat ze daar heen gingen. Naar mijn idee wisten de mannen hoe mijn sportschool eruit zag. De gebroken spiegel was op ongeveer 1 meter van mij. Deze stond rechtop tegen de muur. Ik heb de tie-wrap, door mijn handen op en neer te bewegen, langs het scherpe deel van de spiegel gehaald. Zo heb ik de tie-wraps om mijn polsen losgemaakt. Ik heb de tie-wraps om mijn enkels kapot getrokken. Ik ben over de balie gesprongen. Achter de balie is een deur naar het balkon. Ik ben het balkon op gegaan. Binnen brandde het. Ik weet niet wat er brandde. Ik zag wel veel vuur en rook.
1.2
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 24 mei 2013, opgenomen op pagina 14 (map AH,TTI,FDO) van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 24 mei 2013, omstreeks 01.30 uur kwam ik, [verbalisant 3] samen met [verbalisant 4] , ter plaatse bij sportschool [naam sportachool] aan de [adres pleegplaats] [huisnummer] te [pleegplaats] . Ik, [verbalisant 3] , hoorde direct nadat ik uit het dienstvoertuig was gestapt iemand schreeuwen. Ik keek in de richting van het geluid en ik zag een manspersoon op het dak staan leunend tegen een balustrade. Ik, [verbalisant 3] sport privé bij deze sportschool en ben bekend met het pand en het personeel. Direct herkende ik de man op het dak als de eigenaar van de sportschool. Ik ken hem als [verdachte] . Ik hoorde [verdachte] roepen: "ze hebben me neergeschoten" of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat er zwarte rook uit een openstaande deur op de eerste verdieping kwam. De toegangsdeur zit op de begane grond, via een trap kom je op de eerste verdieping bij een balie, links naast de balie zit een nooduitgang. De deur van deze nooduitgang komt uit op het dak, dit was ook de deur die open stond en waar rook uit kwam.
brandonderzoek
1.3
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 10 juli 2013, opgenomen op pagina 65 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 24 mei 2013 werd onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Het object was gelegen op een perceel, direct gelegen aan de openbare weg, de [adres pleegplaats] te [pleegplaats] .
( [adres pleegplaats] [huisnummer] , [pleegplaats] . Object: bedrijfspand (sportschool). De brand had gewoed in de trapopgang en de bovenverdieping.
Conclusies:
Gelet op het aangetroffen brand - en schadebeeld kon worden vastgesteld dat er meerdere brandhaarden waren. Op zowel de begane grond als op de bovenverdieping zijn brandhaarden aangetroffen, welke alle, uitgezonderd die op de begane grond, konden worden getypeerd als primaire brandhaarden. Een primaire brandhaard is een plaats van waaruit de eerste vuurverschijnselen ontstaan. De brandhaard op de begane grond kan zowel worden getypeerd als primaire of secundaire brandhaard.
De oorzaak voor het ontstaan van deze brand moet worden gezocht in het opzettelijk ter plaatse brengen van vuur, daarbij gebruikmakend van brand bevorderende middelen, waarbij een voor dit soort branden typerende schadebeeld was ontstaan. Gelet op de omvang van de sprenkelsporen was te verwachten dat er hier sprake geweest moet zijn van een grote hoeveelheid vloeistoffen, welke op de vloer en/of voorwerpen is (uit)gegoten, gevloeid of gesprenkeld. Door het NFI werden in de geanalyseerde sporen vluchtige stoffen aangetoond, te weten motorbenzine en een combinatie van motorbenzine en een aardoliedestillaat van subklasse kerosine of gasolie.
Ondanks het feit dat de ontstekingsbron niet kon worden vastgesteld, kon er van worden uitgegaan dat deze gezocht moet worden in open vuur, bijvoorbeeld een aansteker of brandend materiaal.
Het tot ontbranding brengen van (de damp van) een ontbrandbare stof is niet geheel ongevaarlijk: een explosie is mogelijk indien er sprake is van een mengsel van gasdamp met lucht indien dat zich binnen het explosiegebied bevindt. Door de plotselinge vergroting van het volume en het vrijkomen van energie op een gewelddadige manier ontstaan hoge temperaturen en er komen gassen en/of vlammen vrij.
Indien het incident niet tijdig was ontdekt en er geen brandbestrijding had plaatsgevonden, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen. Hierbij was grotere schade te verwachten geweest aan zowel het object (opstal en inboedel) als aan belendende panden, in het bijzonder het links aangrenzende bedrijfspand. In onderhavige casus was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
1.4
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162, d.d. 17 juni 2013 opgemaakt door dr. M.M.P. Grutters, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
AAE3098NL: monsterspoor brandrest: Er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
AAES3100NL: monsterspoor brandrest: Er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
AAES3102NL: monsterspoor brandrest: Er zijn vluchtige stoffen aangetoond. Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van motorbenzine. Een ander deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een aardoliedestillaat van subklasse kerosine of gasolie.
AAFR6024NL: schoen (rechts): Er zijn vluchtige stoffen aangetoond. Een deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van motorbenzine. Een ander deel van de vluchtige stoffen is afkomstig van een aardoliedestillaat van subklasse kerosine of gasolie. Het is niet uitgesloten dat deze vluchtige stoffen uit de schoen zelf afkomstig zijn.
letselrapportage
1.5
Een geneeskundige verklaring, op 30 mei 2013 opgemaakt en ondertekend door T. Naujocks, forensisch arts, opgenomen op pagina 43 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als haar verklaring:
Bij binnenkomst was sprake van een 6-tal schotwonden (3x inschot en 3x uitschot): in de linker bovenarm, de linker flank en de rechter kuit. Alle wonden bleken oppervlakkig, dus niet dieper dan de spierlaag te verlopen. Het is aannemelijk dat het bij verdachte gaat om een drietal schotverwondingen. Deze verwondingen zijn allemaal oppervlakkig. Dit past niet bij het feit dat de verwondingen (volgens de mij bekende toedracht) moeten zijn ontstaan in een strijdgewoel en tijdens een val van betrokkene. De wonden ogen meer als zijnde ontstaan bij een niet-bewegend en niet tegenstribbelend persoon, met andere woorden: gericht toegebracht. Met name geldt dit voor de kuit verwonding.
het vuurwapen
1.6
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 18 juni 2013, opgenomen op pagina 123 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Door personeel van de politie Noord Nederland werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp inbeslaggenomen. Door mij is het vuurwapen op 27 mei 2013 veilig gemaakt door het te ontladen. In het vuurwapen was een leeg patroonmagazijn aanwezig. In het uitwerpvenster aan de rechterzijde van het wapen, bovenzijde handgreep, zat een afgevuurde huls. Deze huls van het kaliber .22 LR zat vastgeklemd tussen de slede en de kast.
Het voorwerp is een pistool:
Merk : Smith en Wesson
Model : 2213 Sportsman
Kaliber : .22 LR
Serienummer : Verwijderd
Land Fabricage : Verenigde Staten van Amerika
Het voorwerp is bestemd om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het
voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.
Bij het pistool is een bijpassend patroonmagazijn aanwezig. Dit magazijn is ingericht voor
8 randvuurkogelpatronen van het kaliber .22 LR. Met een patroon in de kamer kan het
voormelde pistool maximaal geladen zijn met 9 kogelpatronen.
Munitie: aangetroffen in voormeld vuurwapen
Soort : Randvuur kogelpatroon
Merk : Remington
Kaliber : . 22 LR
Aantal : 1
Deze patroon is geschikt om een projectiel door middel van een, (voormeld) vuurwapen af
te schieten.
1.7
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Forensisch technisch Onderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2013, opgenomen op pagina 105 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Door mij, verbalisant, werd op 24 mei 2013 in de omgeving van het sportcentrum onderzoek verricht. Hierbij werd door mij een vuurwapen aangetroffen op het voormalig terrein van [bedrijfsnaam] . Dit terrein is oostelijk direct achter het sportcentrum gesitueerd en werd slechts gescheiden door een brandsteeg. Het vuurwapen betrof een Smith&Wesson long rifle. Wij, verbalisanten, zagen dat dit wapen op de bestrating vlak voor een schuif/kanteldeur van een garagebox lag en dat dit wapen zeer waarschijnlijk hier naartoe was gegooid. Wij zagen namelijk een beschadiging op de garagedeur. Zeer waarschijnlijk was het wapen hetzij vanaf genoemde brandsteeg over een dakje gegooid of vanaf het platte dak links van het sportcentrum over dit dakje gegooid, waarna het wapen tegen de garagedeur kwam en hier naar beneden op de vindplaats viel. Tevens zagen wij dat er een huls dwars tussen de slede en de loop van dit wapen vastgeklemd zat. Zichtbaar was dat in de houder van het wapen in ieder geval nog een patroon aanwezig was.
pistool AAFZ0509NL
munitie (patroon), 1 stuk, komt uit wapen AAFS5247NL
1.8
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162, d.d. 10 oktober 2013 opgemaakt door B. Jacobs, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 236 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten munitiedelen afkomstig zijn uit pistool {AAFZO5O9NLI. De sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Hulzen
Voor de zes hulzen [AAFS488SNL, -4889NL, -4890NL, -5230NL, -5238NL en-5248NL], .22 Long (Rifle), en pistool [AAFZO5O9NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met het pistool.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met één of meerdere andere vuurwapen(s) van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
Kogels
Voor de zes kogels [AAFS5231NL t/m —34NL, -36NL en -37NL], die het best passen bij het kaliber .22 Long Rifle, en pistool [AAFZO5O9NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool.
Hypothese 4: De kogels zijn afgevuurd uit één meerdere andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het pistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker
wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.
(…)
Tijdens het veiligstellen van het vuurwapen door de FO werd geconstateerd dat er een afgevuurde huls klem zat in het hulzenvenster van het vuurwapen. In deze huls bevinden zich normale afvuursporen. Een storing, zoals genoemd, kan optreden als direct na het schot het hulzenvenster wordt geblokkeerd of dat de slede in zijn naar achter gaande beweging wordt geremd en niet voldoende ver naar achteren komt om de huls uit het wapen te werpen. De huls kan dan dwars in het hulzenvenster komen te zitten, een nieuw patroon kan eveneens onder de niet uitgeworpen huls vast zitten. Indien het wapen in deze toestand wordt weggeworpen kan de huls tamelijk vast komen te zitten tussen de slede en de kast van het wapen. De beschadigingen in de huls en het ontzetten van het frame passen bij deze veronderstelling.
Hypothese A: Er is eerst een uitwerpstoring opgetreden en daarna is het wapen weggegooid.
Hypothese B: Het wapen is weggegooid en daarbij is een uitwerpstoring opgetreden.
De bevindingen van het technisch onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese A juist is, dan wanneer hypothese B juist is.
1.9
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162 (007), d.d. 27 augustus 2013 opgemaakt door drs. J. Klaver, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 221 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Van het DNA in de bemonstering AAFZ0509NL#01 is een DNA mengprofiel verkregen. Uit dit DNA-mengprofiel is een onvolledig DNA-profiel afgeleid van een man, welke matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [verdachte] . De berekende frequentie van het afgeleide onvolledige DNA-profiel is kleiner dan een op een miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide onvolledige DNA-profiel is kleiner dan een op een miljard.
1.1
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162 (004), d.d. 8 augustus 2013 opgemaakt door drs. J. Klaver, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 230 (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Het DNA-profiel van slachtoffer [verdachte] is vergeleken met het DNA-mengprofiel van het spoor AAFS5247NL van een patroon. Het DNA-profiel van het slachtoffer [verdachte] matcht met het DNA-profiel van het spoor AAFS5247NL. Dit betekent dat [verdachte] een van de celdonoren kan zijn van het celmateriaal in het spoor AAFS5247NL.
de kabelbinders
1.11
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 15 juli 2013, opgenomen op pagina 29 (map FTO) van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 24 mei 2013 omstreeks 1.45 uur kreeg ik van de meldkamer Noord Nederland het verzoek om te gaan naar de [adres pleegplaats] [huisnummer] te [pleegplaats] . Op de vloer tussen de bar en de blauwe stoel zag ik twee witte kabelbinders liggen. De kabelbinders werden door mij elk afzonderlijk veiliggesteld en voorzien van het SIN: AAFS4891NL en AAFS4892NL. Op het werkblad van de bar op het uiteinde en op de vloer voor de bar zag ik witte kabelbinders liggen. De kabelbinders werden door mij elk afzonderlijk veiliggesteld en voorzien van het SIN: AAFS4893NL en AAFS4894NL.
1.12
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162 (006), d.d. 26 september 2013 opgemaakt door drs. J. Klaver, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 260 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
-AAFS4891NL #01 en #02: bemonsteringen van kabelbinder: zeer onvolledig DNA-profiel [verdachte]
-AAFS4892 #01 en #02: bemonsteringen van kabelbinder: geen DNA-profiel verkregen
-AAFS4893 #01: bemonsteringen van kabelbinder: DNA-profiel van een man, [verdachte] / matchkans kleiner dan een op een miljard.
-AAFS4894 #01 en #02: bemonsteringen van kabelbinder: zeer onvolledig DNA-profiel [verdachte] .
1.13
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162 (006), d.d. 1 november 2013 opgemaakt door R. Pieterman, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 268 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Overzicht ontvangen materiaal:
AAFS4891NL: kabelbinder
AAFS4892NL: kabelbinder
AAFS4893NL: kabelbinder
AAFS4894NL: kabelbinder
Wanneer de trekband van een kabelbinder op de juiste wijze is aangebracht in de sluitkop van de kabelbinder, of in een andere kabelbinder, zijn deze niet meer van elkaar te scheiden (los te trekken) zonder dat er duidelijke beschadigingen ontstaan. Bij proeven, waarbij getracht is gesloten kabelbinders open te trekken met de hand, is gebleken dat de sluitkop op zijn plaats blijft zitten en dat er druksporen ten gevolge van insnoering ontstaan. Dit is ook het geval wanneer met behulp van een bankschroef getracht wordt de gesloten kabelbinders open te trekken. Bij relatief veel uitgeoefende trekkracht met de bankschroef breekt de trekband (uiteindelijk). De kabelbinders van de plaats delict tonen geen beschadigingen die op een uitgeoefende trekkracht wijzen.
Uit onderzoek is gebleken dat bij het plaatsen van de trekband aan de verkeerde kant van de sluitkop en getwist (180 graden gedraaid) er indrukken en krassporen ontstaan aan de tanden van de trekband. Bij het onderste boven insteken van de trekband ontstaan er kras- en druksporen in de bovenzijde van de sluitkop. In de kabelbinders van de plaats delict zijn deze sporen niet waargenomen. In beide gevallen glijdt bij een zeer licht uitgevoerde handmatige trekkracht de sluitkop makkelijk van de trekband af.
(…)
Met betrekking tot vraag 2 en 3
Heeft het uiteinde van kabelbinder MFS4892NL onjuist (omgedraaid) in het verbindinguiteinde van kabelbinder MFS4891 NL gezeten?
Heeft het uiteinde van kabelbinder MFS4894NL onjuist (omgedraaid) in het
verbindinguiteinde van kabelbinder MFS4893NL gezeten?
*Hypothese 5: De trekband van kabelbinder [AAFS4892NLJ is (wel) in de sluitkop van kabelbinder [AAFS489 1NLJ aangebracht (geweest);
Hypothese 6: De trekband van kabelbinder [AAFS4892NLJ is niet in de sluitkop van kabelbinder [AAFS4891NL) aangebracht (geweest).
Hypothese 7: De trekband van kabelbinder [AAFS4892NLJ is op een onjuiste wijze in de sluitkop van kabelbinder [AAFS4891NLJ aangebracht (geweest);
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese
6 juist is, dan wanneer hypothese 5 of 7 juist is.
*Hypothese 8: De trekband van kabelbinder [AAFS4894NLJ is (wel) in de sluitkop van kabelbinder [MF54893NL] aangebracht (geweest);
Hypothese 9: De trekband van kabelbinder [AAFS4894NLJ is niet in de sluitkop van kabelbinder [MFS4893NL] aangebracht (geweest).
Hypothese 10: De trekband van kabelbinder [MF54894NLJ is op een onjuiste wijze in de sluitkop van kabelbinder [AAFS4893NL3 aangebracht (geweest);
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese
9 juist is, dan wanneer hypothese 8 of 10 juist is.
- Ervan uitgaande dat de totaal drie kabelbinders [MFS4891NL] en [AAFS4892NL] samen een gesloten lus hebben gevormd, en de kabelbinders juist met elkaar waren verbonden, is de verwachting, dat het niet mogelijk is om deze van elkaar los te trekken, zonder dat daarbij aan de tanden in de sluitkop en aan de tanden van de trekband, duidelijk zichtbare beschadigingen ontstaan.
*Hypothese 11 De kabelbinderdelen [AAFS4891NLJ en [AAFS4S92NL] zijn van elkaar gescheiden door (spiegel)glas;
Hypothese 12: De kabelbinderdelen [AAFS4891NLJ en [AAFS4892NL] zijn van elkaar gescheiden door een ander scherp snijdend voorwerp, dan glas, zoals b.v. een mes of een schaar.
De bevindingen van het onderzoek zijn ongeveer even waarschijnlijk als wanneer hypothese 11 juist is, dan wanneer hypothese 12 juist is.
*Hypothese 13: De kabelbinderdelen [MFS4893NL] en [MFS4894NL] zijn van elkaar gescheiden door (spiegel)g las;
Hypothese 14: De kabelbinderdelen [AAFS4893NL] en [AAFS4894NLJ zijn van elkaar gescheiden door een ander scherp snijdend voorwerp, dan glas, zoals b.v. een mes of een schaar.
De bevindingen van het onderzoek zijn ongeveer even waarschijnlijk als
wanneer hypothese 13 juist is, dan wanneer hypothese 14 juist is.
-De scheidingssporen in kabel-binderdelen [AAFS4B93NL] en [AAFS4894NL] passen bij het scheiden door snijden. Tevens is groen en oranje vreemd materiaal aangetroffen in het kabel-binderdelen [AAFS4894NL] dat op het oog qua kleur en samenstelling lijkt op het materiaal op de achterzijde van het spiegelglas [MFS4843NL]. Op het stuk spiegelglas [AAFS4843NL] is tevens een krul kunststof aangetroffen dat op het oog lijkt op dat van een kabelbinder.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 mei 2013 te [pleegplaats] , alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (sportschool) aan de [adres pleegplaats] [huisnummer] , heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met brand bevorderende vloeistoffen, te weten motorbenzine en een combinatie van motorbenzine en een aardoliedestillaat van subklasse kerosine of gasolie, ten gevolge waarvan een deel van het interieur van dat pand en dat pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van dat pand en dat pand, te duchten was;
2.
hij op 24 mei 2013 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Smith & Wesson, model 2213 Sportsman, kaliber .22 LR), en munitie van categorie III, te weten een Randvuur kogelpatroon (merk Remington, kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 24 mei 2013 te [pleegplaats] aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
de hoofagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van poging tot moord dan wel poging tot doodslag op hem en van brandstichting in zijn sportschool.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2 Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
3 Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van reclassering Nederland d.d. 28 mei 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, het in bezit hebben van een vuurwapen met munitie en het doen van valse aangifte van brandstichting en poging tot moord dan wel doodslag. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer ernstige feiten, die hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn valse aangifte de politie opzettelijk misleid. De valse aangifte heeft geleid tot aanzienlijke verspilling van schaarse opsporingscapaciteit en tot hoge kosten. Bovendien is door toedoen van verdachte brandweerinzet nodig geweest om de brand te blussen.
Uit de justitiële documentatie komt naar voren dat verdachte zich niet eerder aan soortgelijke strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Bij de reclassering heeft verdachte -net als ter terechtzitting- aangegeven zich nagenoeg niets meer van het gebeuren te kunnen herinneren. Hij heeft wel ontkend de overval en de brandstichting in scene te hebben gezet. De reclassering heeft aangegeven te hebben gesproken met een man die ambivalent is in zijn emoties en gedrag. Aan de ene kant zou hij geen problemen hebben en klachten ervaren, maar aan de andere kant ziet de reclassering wel frustraties, diepliggende emoties en zichtbaar lijden. De rechtbank betreurt het dat verdachte niet heeft willen meewerken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid en de door verdachte gestelde geheugenproblemen. Zijn persoonlijke omstandigheden en beweegredenen blijven in het ongewisse.
De rechtbank overweegt dat gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen. Gelet op het tijdsverloop van meer dan drie jaar sinds het plegen van de feiten, acht de rechtbank termen aanwezig om de op te leggen straf enigszins te matigen. Alles bij elkaar genomen acht zij een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, zoals ook geëist door de officier van justitie, passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het pistool en de munitie, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met betrekking tot welke het feit is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 157 en 188 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen pistool en de munitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. van den Bosch en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2016.
Mr. J. van den Bosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.30.162 (004) d.d. 24 juli 2013 opgemaakt door drs. J. Klaver, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 217 e.v. (map FTO) van voornoemd dossier, bijlage: foto's van onderzoeksmaterialen.