ECLI:NL:RBNNE:2016:3069

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
18.730335-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in supermarkt

Op 7 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een verdachte veroordeeld voor afpersing van een medewerkster van de servicebalie van een supermarkt. De verdachte is op 9 oktober 2015 naar de supermarkt gegaan en heeft de medewerkster onder bedreiging met een machete gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een klinische opname van maximaal 12 maanden en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare feiten, een hoog risico op recidive vertoont. De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat het bewezen verklaarde hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 858,08 aan de benadeelde partij, alsook een bedrag van € 2.653,30 aan een andere benadeelde partij. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730335-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 april 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. de Casseres, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Franekeradeel, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte op dreigende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Je houdt je rustig, Ik wil geld. Maak geen problemen. Geef me geld" en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend een machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, zulks gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, het ten laste gelegde bewezen kan worden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2016;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 35 van het dossier met nummer 2015295464 d.d. 12 oktober 2015, inhoudende de aangifte van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 09 oktober 2015 te [pleegplaats] , gemeente Franekeradeel, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [benadeelde] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte op dreigende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Je houdt je rustig. Ik wil geld. Maak geen problemen. Geef me geld" en daarbij die [slachtoffer] dreigend een machete heeft getoond.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 29 februari 2016, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie dat verdachtes zelfcontrole enigszins werd beperkt door een op de autismespectrumstoornis gebaseerd verminderd empathisch vermogen. Er kwam echter ook berekening naar voren (van te voren gepland hebben van de plek waar hij de overval zou doen en de medewerkster eerst sigaretten laten pakken en het geld inzetten voor de aflossing van een schuld en alcohol en wiet kopen). De mate waarin de psychiatrische problematiek invloed had is licht zodat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, alsmede een klinische behandeling voor maximaal één jaar met aansluitend begeleid wonen, een ambulante behandeling en het meewerken aan het vinden en uitvoeren van een nuttige dagbesteding.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor maximaal twee jaren met een proeftijd van vijf jaren, met de bijzondere voorwaarde van een opname in een zorginstelling als het Dok voor maximaal een jaar alsmede oplegging van eventueel andere bijzondere voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte is op 9 oktober 2015 naar de servicebalie van een supermarkt gegaan. Hij vroeg de medewerkster een pakje sigaretten. Nadat zij zich, met de sigaretten had omgedraaid, zag ze dat verdachte zijn jas open had en haar een machete toonde. Hij vroeg dreigend om geld. Toen zij weigerde, trok verdachte de machete een stukje uit zijn broeksband. Verdachte vertelde daarbij aan de medewerkster dat hij geen rotzooi wilde. Uiteindelijk heeft de medewerkster ongeveer € 220,00 aan verdachte gegeven. Verdachte heeft daarop de winkel verlaten. Verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, in de eerste plaats bij de desbetreffende medewerkster van de supermarkt, maar -juist omdat het plaats vond in een winkel- ook bij anderen die het incident hebben bemerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang lichamelijke en psychische klachten van ondervinden. Dat dit ook het onderhavige geval zo is, is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring en het voegingsformulier van het slachtoffer. Hieruit blijkt dat haar vertrouwen in de medemens ernstig is geschaad en zij nog steeds gevoelens van angst ervaart.
Het gaat om een ernstig strafbaar feit. Verdachte kent de ernst van het feit ook, nu hij in augustus 2012 door het gerechtshof onherroepelijk is veroordeeld voor afpersing, een diefstal met geweld en een poging tot afpersing. Aan verdachte is toen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met als bijzondere voorwaarde (onder meer) een behandeling bij een forensisch psychiatrische afdeling voor maximaal een jaar.
In de risicoanalyse die de psychiater heeft gemaakt, wordt de kans op recidive als hoog ingeschat als verdachte, zonder verbetering van de psychische gesteldheid, op vrije voeten is. De psychiater adviseert een in aanvang klinische behandeling met aandacht voor verdachtes beperkt empathisch vermogen, zijn verslavingsneiging en de beperkte impulscontrole. Daarnaast is begeleiding gewenst bij het opbouwen van huisvesting (beschermd/begeleid wonen) en een goede dagbesteding met werk, vrijetijdsbesteding etc.
De reclassering heeft zich aangesloten bij de rapportage van de psychiater en heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht en een klinische behandeling in een zorginstelling.
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geeft echter aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank kan zich grotendeels vinden in de strafvoorstellen van de officier van justitie, de psychiater en de reclassering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is en zal daarom een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, mede om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt opname in de in het dictum vermelde instelling voor de aldaar genoemde duur.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een lichaam van een of meer personen. Om die reden zal de rechtbank de proeftijd vaststellen op vijf jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het immateriële deel van de vordering verdisconteerd dient te worden met de kosten van de EMDR-therapie, welke door [benadeelde] gevorderd wordt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het betoog van de raadsman (wegstrepen van immateriële schade van [slachtoffer] tegen de materiële kosten van de EMDR therapie van [benadeelde] ) verwerpt de rechtbank. Voor compensatie van de claims van twee verschillende benadeelde partijen bestaat geen grond.
Bovendien acht de rechtbank het geclaimde bedrag voor immateriële schade passend, daar het feit voor [slachtoffer] veel impact heeft gehad doordat zij eerder in haar werk met een afpersingszaak te maken heeft gehad.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
[benadeelde]heeft zich door tussenkomst van [betrokkene] voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verzochte vergoeding te hoog is nu er andere diensten zijn die tegen een goedkoper tarief dezelfde hulp verlenen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door de raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is hierbij van oordeel dat de toelichting van de [betrokkene] waaruit blijkt dat de B.V. al jaren van dit bedrijf gebruikt maakt en de ervaringen goed zijn, voldoende is.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36e en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot tien maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op vijf jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal twaalf maanden van de proeftijd van vijf jaren op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in een door hen aangewezen intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
3. dat veroordeelde aansluitend op de klinische opname zal verblijven in een door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering opstelt, zolang de reclassering dit gedurende (het restant van) de proeftijd van vijf jaren noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 858,08 (zegge: achthonderdachtenvijftig euro en acht cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 858,08 (zegge: achthonderdachtenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 10,08 aan materiële schade en € 848,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.653,30 (zegge: tweeduizendzeshonderddrieënvijftig euro en dertig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] te betalen een bedrag van € 2.653,30 (zegge: tweeduizendzeshonderddrieënvijftig euro en dertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door D. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2016.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
De Wit
locatie Leeuwarden,
Postma-Westerhof